ECLI:NL:GHAMS:2024:95

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.302.652/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en informatieregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft een verzoek ingediend om haar omgang met de kinderen te herstellen en uit te breiden. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, is verweerster in het principaal hoger beroep en verzoekster in het incidenteel hoger beroep. De Raad voor de Kinderbescherming heeft als adviseur opgetreden in deze procedure.

De moeder heeft in eerdere procedures al een omgangsregeling toegewezen gekregen, maar deze is in de bestreden beschikking door de rechtbank Amsterdam afgewezen. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de moeder gehoord, evenals de GI en de Raad. De moeder heeft verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling, terwijl de GI heeft verzocht om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de huidige regeling te handhaven.

Het hof heeft de rapportage van de Raad in overweging genomen, waarin belemmeringen voor de omgang zijn geschetst. De Raad adviseert om de huidige omgangsregeling te continueren en te streven naar een uitbreiding naar een onbegeleide omgang met een overnachting bij de moeder. Het hof heeft besloten dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige 2] voortgezet wordt met een frequentie van eenmaal per twee weken, met de mogelijkheid tot uitbreiding. Voor [minderjarige 1] is besloten dat de gezinsvoogd, de moeder, de oma en [minderjarige 1] onderling bepalen wanneer de omgang plaatsvindt. Daarnaast is de GI verplicht om de moeder maandelijks te informeren over de ontwikkelingen van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.302.652/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/701051 / FA RK 21-2628 (HE/ID)
Beschikking van de meervoudige kamer van 16 januari 2024 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Espen te Hoorn,
en
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende zijn door het hof aangemerkt:
  • de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
  • de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );
  • het gezinshuis ‘ [gezinshuis] ’ waar [minderjarige 1] woonde en [minderjarige 2] woont.
Als informant zijn door het hof aangemerkt:
  • [X] (hierna: [X] );
  • [Y] (hierna: [Y] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof heeft in deze zaak op 6 september 2022 een beschikking gegeven. Voor de feiten en het procesverloop tot die datum wordt verwezen naar de beschikking.
2.2
Bij voornoemde beschikking is de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover het verzoek van de moeder om haar met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk: de kinderen) te belasten en de GI te ontslaan uit de voogdij is afgewezen. De behandeling van de zaak is aangehouden ten aanzien van het verzoek van de moeder om de door haar in eerste aanleg verzochte omgangsregeling tussen haar en de kinderen alsnog toe te wijzen en het verzoek van de GI om de omgangsregeling te beperken, omdat de raad verzocht is om onderzoek te verrichten en schriftelijk rapport uit te brengen aan het hof omtrent de volgende vragen:
1. Zijn er factoren die de omgang belemmeren tussen [minderjarige 2] en de moeder? Zo ja welke? Zijn deze factoren op te heffen, en zo ja, hoe en op welke termijn? Wat kan helpen bij de uitvoering van de omgang?
2. Hoe dient de omgang qua vorm, locatie en frequentie, in het belang van [minderjarige 2] , vormgegeven te worden (rekening houdend met de belangen van de gezinshuisouders, [minderjarige 2] en de moeder)?
3. Zijn er factoren die de omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder belemmeren? Zo ja, welke? Zijn deze factoren op te heffen, en zo ja, hoe en op welke termijn?
4. Hoe dient, in het geval mogelijkheden bestaan voor omgang, deze omgang qua vorm en frequentie en locatie, in het belang van [minderjarige 1] , vormgegeven te worden?
5. Hoe kan, indien er (nog) geen mogelijkheden zijn voor omgang met [minderjarige 1] , invulling worden gegeven aan de moederrol ten aanzien van [minderjarige 1] ?
2.3
Op 15 juni 2023 heeft het hof het rapport van de raad ontvangen.
2.4
Bij bericht van 29 juni 2023 heeft de moeder gereageerd op het rapport van de raad.
2.5
Bij het hof is voorts een bericht van de moeder van 23 november 2023, met bijlagen, ingekomen.
2.6
De voorzitter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 28 november 2023 afzonderlijk gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven.
2.7
De mondelinge behandeling is voortgezet op 30 november 2023. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en haar ondersteuner [ondersteuner] ;
- de GI, vertegenwoordigd door twee gezinsmanager en de praktijkcoach;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
De gezinshuisouders, [X] en [Y] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De omvang van het geschil

3.1
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans nog van belang – de door de moeder verzochte (en de door de GI voorgestelde) omgangsregeling afgewezen en is een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 2] bepaald, waarbij zij een keer in de twee weken gedurende minimaal twee uur begeleide omgang heeft en waarbij de omgangregeling in de toekomst onder begeleiding van de GI verder wordt uitgebreid en wordt toegewerkt naar een onbegeleide omgangsregeling met een overnachting bij de moeder. Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] bepaald, waarbij, nadat het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] is hersteld, een keer per twee weken gedurende minimaal twee uur begeleide omgang is, waarbij de omgangsregeling in de toekomst onder begeleiding van de GI verder wordt uitgebreid en wordt toegewerkt naar een onbegeleide omgangsregeling met een overnachting bij de moeder.
3.2
De moeder verzoekt – voor zover thans nog van belang – met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de door haar in eerste aanleg verzochte omgangsregeling alsnog toe te wijzen, dan wel te bepalen dat zij omgang heeft gedurende een dag(deel) per week, althans een regeling vast te stellen die het hof juist zal achten.
Uit de reactie van de moeder op het raadsrapport blijkt voorts, naar het hof begrijpt, dat zij tevens verzoekt te bepalen dat er iedere acht weken door de GI wordt geëvalueerd, waarbij gekeken wordt naar de mogelijkheid tot uitbreiding van de omgang en aan de moeder schriftelijk wordt medegedeeld wat er van haar verwacht wordt in de volgende periode. Daarnaast verzoekt de moeder aan de GI de verplichting op te leggen om haar maandelijks te informeren over [minderjarige 2] (met betrekking tot zijn ontwikkeling, school, sport, medische aangelegenheden, etc.). Tot slot verzoekt de moeder, naar het hof begrijpt, de wekelijkse belmomenten tussen [minderjarige 2] en haar – zowel gedurende het schooljaar als op de momenten dat [minderjarige 2] op vakantie is – vast te leggen.
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek om aan de GI de verplichting op te leggen om haar maandelijks te informeren over [minderjarige 2] in die zin gewijzigd dat zij over beide kinderen geïnformeerd wenst te worden.
3.3
De GI verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de GI primair de bestreden beschikking ten aanzien van de omgang te vernietigen en het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt de GI een omgangsregeling vast te stellen aldus dat de moeder en [minderjarige 2] omgang hebben gedurende twee uur per maand onder begeleiding van een professionele organisatie en te bepalen dat de moeder en [minderjarige 1] omgang hebben op verzoek van [minderjarige 1] .
3.4
De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep de verzoeken van de GI af te wijzen.

4.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
4.1
Uit het raadsrapport van 15 juni 2023 blijkt dat de raad een aantal belemmeringen ziet ten aanzien van de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige 2] . Doordat de omgangsmomenten met de moeder niet soepel verlopen en onvoldoende frequent doorgang vinden, kan de raad zich voorstellen dat dit telkens spanning bij [minderjarige 2] oplevert. Een andere belemmering ziet de raad in de wijze waarop de omgangsmomenten worden vormgegeven. De moeder kan [minderjarige 2] belasten met volwassenenzaken en zijn loyaliteitsgevoelens onder druk zetten. Gezien het feit dat de omgangsmomenten pas sinds kort begeleid worden, is de verwachting echter dat hier nog verbetering in kan komen. De raad adviseert het hof het verzoek van de moeder om de omgang uit te breiden af te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen waarbij de huidige omgangsregeling in stand wordt gehouden en uitbreiding naar een overnachting wordt bepaald door de gezinsvoogd, alleen voor zover dat in het belang van [minderjarige 2] wordt geacht.
De raad ziet daarnaast een aantal belemmeringen ten aanzien van de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] , maar er worden ook voldoende mogelijkheden gezien om deze belemmeringen op te heffen. Zo is het de oma, de moeder en [minderjarige 1] samen gelukt om de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] weer te starten. Een van de belemmeringen die tijdens het raadsonderzoek naar voren is gekomen is dat [minderjarige 1] een voogd heeft maar dat zij en de oma niet het gevoel hebben gehad dat deze betrokken was. Ook is het voor [minderjarige 1] nog steeds niet duidelijk of zij bij de oma kan blijven wonen, maar dit is wel haar wens. Een andere belemmering is het feit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderling geen fysiek contact meer met elkaar hebben gehad en zij elkaar missen. Er worden wel voldoende mogelijkheden gezien voor de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] . Ten aanzien van [minderjarige 1] adviseert de raad het verzoek van de moeder om de omgang uit te breiden af te wijzen, de bestreden beschikking te vernietigen en een nieuwe omgangsregeling vast te leggen waarbij [minderjarige 1] zelf kan bepalen wanneer zij de moeder ziet.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad geadviseerd naar de uitspraken van [minderjarige 2] te luisteren. Daarnaast heeft de raad geadviseerd om geen omgangsregeling vast te leggen voor [minderjarige 1] .
4.2
De moeder heeft per brief van 30 juni 2023 gereageerd op het raadsrapport en stelt dat zij het eens is met het advies aangaande [minderjarige 1] . Met betrekking tot [minderjarige 2] stelt de moeder dat de begeleide omgang niet in maart 2023 is gestart, maar al in oktober 2022. Daarnaast beaamt zij dat zij de afgelopen periode twee keer de omgang met [minderjarige 2] heeft afgezegd, maar dat zij daar haar redenen voor had. Zo kon zij de ene keer niet komen omdat zij [minderjarige 1] op moest komen halen op school omdat het niet goed ging met hem en kon zij de andere keer niet komen omdat zij toen een scooterongeluk had gehad. De moeder geeft tevens aan dat zij geen vooruitgang ziet in de omgangsregeling tussen haar en [minderjarige 2] en dat zij daar duidelijke kaders voor wenst. Ook wenst de moeder de wekelijkse belmomenten vast te leggen, nu zij één keer per week telefonisch contact met [minderjarige 2] heeft. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder tevens te kennen gegeven dat zij van mening is dat [minderjarige 2] om het weekend bij haar zou moeten zijn.
4.3
De GI heeft zich ter zitting in hoger beroep bereid verklaard de moeder maandelijks te informeren omtrent de ontwikkelingen (in het leven) van de kinderen. Tevens heeft de GI te kennen gegeven dat het vastleggen van een omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de moeder averechts zou kunnen werken voor [minderjarige 1] . Met betrekking tot de omgangsregeling tussen [minderjarige 2] en de moeder heeft de GI in multidisciplinaire overleggen besproken of deze uitgebreid zou kunnen worden. De GI vindt het op dit moment te vroeg om [minderjarige 2] een keer per maand een nacht bij de moeder te laten verblijven, omdat [minderjarige 2] voor en na het bezoek aan de moeder wiebelig is. De GI is aan het onderzoeken hoe de omgang tussen [minderjarige 2] en de moeder qua tijd uitgebreid kan worden.
Wettelijk kader
4.4
Het wettelijk uitgangspunt is dat een kind en zijn ouders recht hebben op omgang met elkaar. Een verzoek van een ouder tot omgang op de voet van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan slechts worden afgewezen, indien sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden die kort samengevat erop neerkomen dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. Volgens vaste jurisprudentie is dit artikel ook van toepassing indien de voogdij bij een gecertificeerde instelling berust (HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943).
De beoordeling
4.5
Het hof overweegt als volgt. Het feit dat het ouderlijk gezag van de moeder is beëindigd neemt niet weg dat zij belangrijk is voor de kinderen en dat zij recht heeft op omgang met hen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige 2] en de moeder momenteel een keer per twee weken twee uur begeleide omgang hebben. In de andere week is er telefonisch/beeldbel contact tussen hen. De omgangsmomenten tussen [minderjarige 2] en de moeder hebben vanaf september 2023 tot en met november 2023 frequent doorgang gevonden. Afgezien van de spanning die [minderjarige 2] voorafgaand en na een omgangsmoment laat zien, zijn deze contacten onbelast verlopen, zo blijkt uit de omgangsverslagen. De spanning die [minderjarige 2] ervaart lijkt gelegen te zijn in de vraag of de moeder al dan niet komt opdagen bij de bezoeken. [minderjarige 2] heeft in het gesprek met de voorzitter te kennen gegeven dat hij graag bij de moeder wil zijn en dat hij bij haar zou willen overnachten. Met de raad is het hof van oordeel dat naar de wens van [minderjarige 2] geluisterd dient te worden. Mede gezien zijn leeftijd komt aan zijn mening gewicht toe. Uit het raadsrapport is gebleken dat de raad van mening is dat indien de omgangsmomenten frequent doorgang vinden en positief en onbelast verlopen er gekeken kan worden naar hoe deze eventueel, in het belang van [minderjarige 2] , uitgebreid kunnen worden. Eveneens met de raad is het hof van oordeel dat de omgangsmomenten zoals die nu zijn afgesproken, gecontinueerd moeten worden. Het hof acht het daarbij in het belang van [minderjarige 2] dat uiteindelijk gestreefd wordt naar een dag onbegeleide omgang met een overnachting bij de moeder. Het hof geeft de GI in dat kader mee dat daarbij het effect van de uitbreiding van de omgangsregeling op [minderjarige 2] onderzocht dient te worden. Gelet op het voorgaande zal het hof een omgangsregeling bepalen in die zin dat er tussen de moeder en [minderjarige 2] een keer per twee weken gedurende minimaal twee uur begeleide omgang plaatsvindt en waarbij gestreefd dient te worden naar een dag onbegeleide omgang met een overnachting bij de moeder.
4.6
Met betrekking tot [minderjarige 1] is uit de stukken en op de zitting in hoger beroep gebleken dat zij op dit moment een keer per twee weken (onbegeleid) een weekend (van vrijdag tot en met zondag) bij de moeder verblijft. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat deze bezoeken wisselend verlopen, waarbij het de ene keer goed gaat en de andere keer niet. Als het bij de moeder niet gaat zoals [minderjarige 1] wil dat het gaat, dan gaat zij terug naar haar oma, aldus de moeder. Het hof overweegt dat de huidige afspraak, waarbij [minderjarige 1] zelf aangeeft wanneer zij naar de moeder gaat, in de praktijk niet goed werkt. Met de GI is het hof van oordeel dat het vaststellen van een omgangregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] het risico meebrengt dat dit averechts zal werken voor [minderjarige 1] en dat zij daardoor juist niet naar de moeder zal gaan. Het hof zal dan ook een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] bepalen in die zin dat de gezinsvoogd van [minderjarige 1] , de moeder, de oma en [minderjarige 1] onderling bepalen wanneer [minderjarige 1] en de moeder omgang met elkaar hebben.
4.7
Het hof zal het verzoek van de moeder om de GI te verplichten haar maandelijks te informeren over de kinderen toewijzen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de GI zich bereid heeft verklaard de moeder maandelijks per e-mail te informeren omtrent de ontwikkelingen (in het leven) van de kinderen en dat de moeder, om goed aan te kunnen sluiten bij wat er in het leven van de kinderen speelt, een beeld moet hebben van de recente ontwikkelingen in hun leven. Onderwerpen waar de GI de moeder feitelijke informatie over dient te verstrekken zijn: de schoolgang van de kinderen, persoonlijke informatie, sport, welbevinden en belangrijke gebeurtenissen. Tevens acht het hof het van belang dat zowel medische zaken als calamiteiten omtrent de kinderen direct gemeld worden bij de moeder.
4.8
Het hof zal daarnaast de wekelijkse belmomenten tussen de moeder en [minderjarige 2] als onderdeel van de omgang vaststellen, zoals de moeder heeft verzocht, echter niet voor de momenten dat [minderjarige 2] op vakantie is. In de vakanties moet ruimte bestaan om daarvan af te wijken.
4.9
Het hof zal het verzoek van de moeder om vast te leggen dat de omgangsregeling iedere acht weken wordt geëvalueerd afwijzen, omdat het naar het oordeel van het hof aan de GI is om te bepalen hoe invulling wordt gegeven aan de voogdij en voor het overige de moeder geen wettelijke grondslag heeft gesteld voor dit verzoek.
4.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze betrekking heeft op de omgangsregelingen;
bepaalt een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 2] in die zin dat er tussen hen een keer per twee weken gedurende minimaal twee uur begeleide omgang plaatsvindt en waarbij gestreefd wordt naar een dag onbegeleide omgang met een overnachting bij de moeder en verder dat de moeder en [minderjarige 2] wekelijks een beeldbelmoment met elkaar hebben;
bepaalt een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] in die zin dat de gezinsvoogd van [minderjarige 1] , de moeder, de oma en [minderjarige 1] onderling bepalen wanneer [minderjarige 1] en de moeder omgang met elkaar hebben;
bepaalt in het kader van een informatieregeling dat de GI de moeder een keer per maand per e-mail informeert over de ontwikkeling van de kinderen, waaronder de schoolgang, persoonlijke informatie, sport, welbevinden, belangrijke gebeurtenissen alsmede (zo nodig onmiddellijk) medische zaken en calamiteiten;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.V.T. de Bie, en
mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 16 januari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.