ECLI:NL:GHAMS:2024:946

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
200.336.425/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over uitsluitend gebruik van woning en gebruiksvergoeding tussen medehuurders na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een kort geding tussen twee medehuurders, [appellante] en [geïntimeerde 1], na de beëindiging van hun affectieve relatie. [appellante] heeft de woning medio 2023 verlaten en vordert het uitsluitend gebruik van de woning, evenals een gebruiksvergoeding van [geïntimeerde 1] voor de periode waarin zij aan de woonlasten heeft bijgedragen maar niet in de woning woonde. De voorzieningenrechter heeft de meeste vorderingen van [appellante] afgewezen, maar een deel van de gebruiksvergoeding toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de ontvankelijkheid van [appellante] beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat beide partijen onder bewind staan, maar dat dit de ontvankelijkheid van [appellante] niet in de weg staat. Het hof heeft geoordeeld dat het belang van [appellante] bij het uitsluitend gebruik van de woning zwaarder weegt dan dat van [geïntimeerde 1], gezien haar kwetsbare situatie en de noodzaak voor een stabiele woonsituatie voor haar behandeling van psychische problemen. Het hof heeft de vorderingen van [appellante] grotendeels toegewezen, het bestreden vonnis vernietigd en [geïntimeerden] veroordeeld om de woning binnen tien dagen te verlaten en een gebruiksvergoeding van € 2.384,94 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.336.425/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10777011 KK EXPL 23-657
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 april 2024
in de zaak van
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. K. Boukema te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] B.V., bewindvoerder van [geïntimeerde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Amsterdam.
Partijen worden hierna genoemd: [appellante] en (geïntimeerden gezamenlijk) [geïntimeerden] en geïntimeerden afzonderlijk [geïntimeerde 1] respectievelijk de bewindvoerder van [geïntimeerde 1] .

1.De zaak in het kort

Partijen zijn medehuurders van een woning in [plaats] . Zij hebben een affectieve relatie gehad. [appellante] heeft de woning medio 2023 verlaten. Zij heeft geen toegang tot de woning meer; [geïntimeerde 1] heeft de sloten vervangen. [appellante] heeft het uitsluitend gebruik van de woning gevorderd en betaling door [geïntimeerde 1] van een gebruiksvergoeding voor de periode dat [appellante] aan de woonlasten meebetaalde maar niet in de woning woonde. De voorzieningenrechter heeft de meeste vorderingen afgewezen; alleen de gevorderde gebruiksvergoeding werd deels toegewezen. Het hof komt tot een ander oordeel.

2.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 27 december 2023, hersteld bij exploot van 26 januari 2024, in hoger beroep gekomen van een vonnis van 8 december 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerden] en diens (toenmalige) bewindvoerder als gedaagden. De dagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie overeenkomstig de dagvaarding in hoger beroep, met producties;
- akte overlegging producties aan de zijde van [appellante] ;
- memorie van antwoord, tevens antwoordakte, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar (deels gewijzigde) vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten van beide instanties.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de proceskosten van beide instanties inclusief de nakosten.

3.Feiten

3.1
De door de kantonrechter in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.11 opgesomde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil. Het hof neemt die feiten daarom ook als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere voldoende aannemelijk geworden feiten, zijn die feiten de volgende.
3.2
[appellante] huurt sinds 1 juni 2000 van Woningstichting Eigen Haard (hierna: Eigen Haard) de woning aan de [straatnaam] 261-hs te [plaats] (hierna: de woning). De huurprijs bedroeg ten tijde van de inleidende dagvaarding € 547,78 per maand.
3.3
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Op verzoek van [geïntimeerde 1] is hij vanaf februari 2021 medehuurder van de woning.
3.4
De relatie tussen partijen is op enig moment geëindigd. Sinds mei/juni 2023 verblijft [appellante] niet meer in de woning. [geïntimeerde 1] heeft nieuwe sloten op de deuren van de woning laten zetten, zodat [appellante] de woning niet meer in kan.
3.5
Bij (waarschuwings)brief van 29 september 2023 heeft Eigen Haard het volgende aan partijen geschreven:
(…) Er komen veel overlastmeldingen binnen bij Eigen Haard. De overlast wordt veroorzaakt door de heer [geïntimeerde 1] en zijn bezoekers. De heer [geïntimeerde 1] en zijn bezoekers zijn zeer luidruchtig en de muziek staat te hard aan. (…) De afgelopen jaren is er veel overlast gemeld. De laatste periode is de overlast nog meer toegenomen. De overlast moet per direct stoppen anders moeten wij vanuit Eigen Haard maatregelen nemen. (…)
3.6
Bij e-mails van 30 oktober 2023 heeft [naam 1] van het Buurtteam (hierna: [naam 1] ) voor zover van belang het volgende aan de advocaat van [appellante] geschreven:
[12:27]
(…) Ik ben uitgenodigd door het Meldpunt Zorg en Overlast om deel te nemen aan een uitvoerders overleg (UVO) omdat er meldingen zijn van overlast veroorzaakt door dhr [geïntimeerde 1] (…)
[15:25]
Het gaat om geluidsoverlast, harde muziek, het feit dat er te vaak (bijna dagelijks) soort “feesten” worden gehouden of in ieder geval dat er veel mensen aanwezig zijn en de nare ruzies die ontstaan in de woning en voor de woning. Er zijn een aantal meldingen van verschillende buren.
3.7
Bij brief van 30 oktober 2023 heeft de advocaat van [appellante] [geïntimeerde 1] verzocht om uit de woning te vertrekken, bij gebreke waarvan deze procedure in het vooruitzicht is gesteld.
3.8
[naam 2] van ZEKER Financiële Zorgverlening B.V. was tot 7 november 2023 de bewindvoerder van beide partijen, daarna van alleen [appellante] (hierna: de bewindvoerder van [appellante] ). In een e-mail van 2 november 2023 heeft zij onder meer het volgende aan de advocaat van [appellante] geschreven:
Tot en met oktober ontvingen zei beiden de helft van de uitkering die overbleef na betaling van de vaste lasten. (…)
Aangezien de heer [geïntimeerde 1] in de woning verblijft dient hij de helft van de huur te betalen, de volledige energie en waternota. (…) Mevrouw [appellante] betaald alleen de helft van de huur.
De berekening is als volgt:
uitkering € 1.651,12
huurtoeslag € 281,00
totaal € 1.932,12
huur € 547,78
energie € 291,92
water € 15,00AVP en inboedel € 20,81
Bijdrage meneer € 450,71
3.9
In een e-mail (de datum is niet zichtbaar) aan de advocaat van [geïntimeerde 1] heeft de bewindvoerder van [appellante] onder meer het volgende geschreven:
Tot en met oktober hebben de heer [geïntimeerde 1] en mevrouw [appellante] een gezamenlijke uitkering ontvangen. Hiervan zijn de vaste lasten betaald en het restant van de uitkering is verdeeld over hen beiden. Per november ontvangen zij beiden een uitkering voor een alleenstaande en is de bewindvoerder van de heer [geïntimeerde 1] verzocht om een bijdrage over te maken voor de gebruikerslasten van de huur en energie.
3.1
Met ingang van 7 november 2023 heeft [geïntimeerde 1] een nieuwe bewindvoerder: [geïntimeerde 2] , vertegenwoordigd door [naam 3] (hierna: de bewindvoerder van [geïntimeerde 1] ).
3.11
Bij e-mail van 21 november 2023 heeft de bewindvoerder van [geïntimeerde 1] aan de rechtbank laten weten dat zij niet aanwezig kon zijn bij de geplande zitting op 24 november 2023 en dat namens haar en [geïntimeerde 1] mr. Raaijmakers aanwezig zal zijn. Tijdens die zitting was de bewindvoerder van [appellante] aanwezig.
3.12
Bij e-mail van 21 december 2023 heeft de bewindvoerder van [appellante] aan de bewindvoerder van [geïntimeerde 1] onder meer het volgende geschreven:
Op 26-10-23 is de uitkering nog volgens de gehuwdennorm uitbetaald. Hiermee zijn de vaste lasten van november betaald. Dus mevrouw [appellante] heeft hier voor de helft aan mee betaald. Eind november hebben beiden een aparte uitkering ontvangen en mevrouw [appellante] de huurtoeslag voor de maand december 2023. Voor de vaste lasten van december heeft de heer [geïntimeerde 1] een bijdrage geleverd voor de helft van de huur minus correctie huurtoeslag en energie en water. Mevrouw [appellante] heeft de andere helft betaald.
(…)
Ik zal de advocaat dan ook verzoeken om bij het hoger beroep de maanden november en december van de heer [geïntimeerde 1] terug te vorderen.
3.13
Bij e-mail van 22 december 2023 heeft [naam 4] , ambulant behandelaar van [appellante] bij de JOT Jellinek (hierna: [naam 4] ) aan [naam 1] onder meer het volgende geschreven:
Gekeken naar de algehele kwetsbaarheid van cliënt met daarbij psychische problemen en verslaving, achten wij het noodzakelijk voor adequate behandeling en hervinden van de noodzakelijke stabiliteit, dat cliënt zo snel mogelijk weer haar/en eigen woning heeft om tevens verdere teloorgang te voorkomen.
In een latere brief (waarschijnlijk d.d. 5 januari 2024, hof) heeft [naam 4] aan [naam 1] ook nog geschreven dat [appellante] in een situatie zonder eigen woonplek als vrouw extra kwetsbaar is, dat zij geen gezond steunsysteem heeft en geen geld en dat zij zonder eigen woning in een onmenselijke situatie wordt gehouden.
3.14
In een schriftelijke en ondertekende verklaring van 22 december 2023 heeft [naam 5] (hierna: [naam 5] ), geboren in 1947, onder meer het volgende verklaard:
Ik ken [appellante]en haar ex vriend al een aantal jaren. (…) Toen [appellante] in juni op straat is gezet door haar ex vriend, heb ik aangeboden, om tijdelijk, hier te slapen. (…) Ik vind het naar voor [appellante] dat ze op straat moet slapen. (…) ik kan [appellante] niet meer helpen door ernstige problemen met mijn gezondheid En het duurt nu te lang voor dat zij weer naar haar eigen woning gaat.
3.15
In een mededeling (datum niet zichtbaar) van [naam 6] , medewerker Zorg en Overlast van Eigen Haard (hierna: [naam 6] ) staat onder meer:
Als medewerker Zorg en Woonoverlast bij Eigen Haard verklaar ik dat er vanaf oktober 2023 door drie omwonenden overlastmeldingen zijn gemeld afkomstig van[de woning, hof].
De overlast bestaat uit geluidsoverlast, aanloop bezoekers en geschreeuw (...)
3.16
Bij brief van 20 februari 2024 heeft [naam 6] aan [geïntimeerde 1] een sommatiebrief overhandigd met onder meer de volgende inhoud:
Op dit moment woon jij alleen op de woning (…). Mevrouw [appellante] , woont er niet meer. Veel omwonenden hebben veel meer overlast van jou en bezoekers sinds zij weg is. De muziek staat veel te hard aan en er is veel geschreeuw in de woning en voor de deur. (…) De wijkagent en ik hebben jou en [appellante] vaker aangesproken op de overlast. Nu [appellante] er niet woont is de overlast toegenomen. Jij bent hiervoor verantwoordelijk en je houdt niet aan de verplichtingen in de huurovereenkomst. (…)

4.De procedure bij de kantonrechter

4.1
Samengevat heeft [appellante] gevorderd:
1. het uitsluitend gebruik van de woning;
2. te bepalen dat [geïntimeerde 1] zijn deel van de huurovereenkomst opzegt;
3. te bepalen dat [geïntimeerde 1] vanaf 1 juni 2023 tot aan datum ontruiming een gebruiksvergoeding is verschuldigd ter hoogte van de door [appellante] betaalde huur;
en veroordeling van [geïntimeerde 1] :
- om de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis te verlaten op straffe van een dwangsom;
- tot betaling van € 1.643,34 als gebruiksvergoeding over de periode 1 juni 2023 tot en met 30 november 2023 en € 273,89 per maand voor iedere maand dat [geïntimeerde 1] nog langer in de woning verblijft;
- in de proceskosten, met nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2
Kort gezegd heeft [appellante] aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat haar belang bij het uitsluitend gebruik van de woning zwaarder weegt dan dat van [geïntimeerde 1] en dat het door haar betaalde bedrag aan huur door [geïntimeerde 1] moet worden vergoed, omdat [appellante] de woning niet kon gebruiken.
4.3
[geïntimeerden] hebben verweer gevoerd. Voor zover van belang komt dat hierna aan de orde.
4.4
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] grotendeels afgewezen. [geïntimeerden] zijn alleen veroordeeld tot betaling van € 1.369,45 als gebruiksvergoeding over de periode 1 juni 2023 tot en met 31 oktober 2023. Samengevat heeft de kantonrechter daartoe het volgende overwogen. Uit de e-mail van de bewindvoerder van [geïntimeerde 1] van 21 november 2023 (zie hierboven rov. 3.11) blijkt voldoende dat zij ook partij is in deze procedure. Het uitsluitend gebruik van de woning kan slechts voorlopig worden toegewezen, totdat in een bodemzaak is beslist aan wie het huurrecht toekomt. Daarop vooruitlopend moeten de belangen van partijen tegen elkaar worden afgewogen. Partijen hebben een geheel andere kijk op de zaak. Hun stellingen zijn onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het is onvoldoende aannemelijk dat alleen [geïntimeerde 1] overlast heeft veroorzaakt. Het is voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde 1] op straat zou komen te staan als hij de woning zou moeten verlaten, terwijl [appellante] kennelijk de afgelopen maanden niet op straat heeft hoeven slapen. Ondanks dat [appellante] geen stabiele thuissituatie heeft kan zij toch twee à drie keer in de week begeleiding krijgen van [naam 1] en daarnaast kennelijk ook ambulante hulp. Al met al weegt het belang van [appellante] bij het uitsluitend gebruik van de woning niet zwaarder dan dat van [geïntimeerde 1] . Omdat onduidelijk is of [appellante] ook voor de maand november 2023 een bijdrage aan huur heeft betaald, wordt alleen over de maanden juni tot en met oktober 2023 een bedrag aan gebruiksvergoeding toegewezen.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
[appellante] is met vijf grieven opgekomen tegen dit oordeel. De eerste drie grieven gaan over het uitsluitend gebruik van de woning. De vierde grief gaat over de volgens [appellante] door [geïntimeerde 1] te betalen gebruiksvergoeding, waarbij [appellante] deze vordering heeft vermeerderd. De vijfde grief heeft geen zelfstandige betekenis.
Bewind
5.2
Voorafgaand aan de behandeling van de grieven beoordeelt het hof de ontvankelijkheid, omdat beide partijen onder bewind staan.
5.2.1
[geïntimeerde 1] had in de procedure bij de kantonrechter aangevoerd dat [appellante] niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat [geïntimeerde 1] onder bewind staat en zijn bewindvoerder niet was gedagvaard. De kantonrechter heeft dat verweer verworpen, omdat ook de bewindvoerder van [geïntimeerde 1] als procespartij werd aangemerkt. [geïntimeerden] zijn niet tegen dit oordeel opgekomen en de bewindvoerder van [geïntimeerde 1] is ook in hoger beroep procespartij.
5.2.2
Dat [appellante] zelf als procespartij is vermeld en niet (ook) haar bewindvoerder, staat evenmin aan de ontvankelijkheid in de weg. De bewindvoerder van [appellante] was immers tijdens de zitting bij de kantonrechter aanwezig en uit de in hoger beroep overgelegde stukken blijkt voldoende dat het hoger beroep met haar instemming is ingesteld. Zo heeft zij in haar e-mail van 21 december 2023 (zie hiervoor rov. 3.12) onder meer geschreven: ‘Ik zal de advocaat dan ook verzoeken om bij het hoger beroep de maanden november en december van de heer [geïntimeerde 1] terug te vorderen’. [geïntimeerden] hebben dit ook niet betwist of overigens op dit punt verweer gevoerd. Voor zover in dit geval (waarin een ordemaatregel wordt gevorderd) nodig, wordt daarom ook de bewindvoerder van [appellante] geacht als procespartij op te treden.
Spoedeisend belang
5.3
[appellante] heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen. Dat volgt reeds uit de aard ervan. Ook is voldoende aannemelijk dat [appellante] op het moment een zwervend bestaan leidt en haar mogelijkheden om elders te logeren uitgeput zijn, dan wel spoedig raken.
Uitsluitend gebruik woning. Grieven 1, 2 en 3.
5.4
Samengevat heeft [appellante] het volgende aangevoerd. [appellante] huurt de woning al vanaf 2000 en pas vanaf het moment dat zij een relatie kreeg met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 1] vaker in de woning aanwezig was, is er overlast ontstaan. [geïntimeerde 1] is de overlastgever. [appellante] loopt door het gedrag van [geïntimeerde 1] het risico de woning kwijt te raken. Haar belang bij het uitsluitend gebruik van de woning weegt zwaarder dan dat van [geïntimeerde 1] . [appellante] heeft een stabiele omgeving nodig om niet terug te vallen in alcohol- en drugsgebruik en om behandeld te worden voor haar psychoses. [appellante] heeft geen andere plekken waar zij kan verblijven. Zij mag niet naar de nachtopvang omdat zij een huurovereenkomst op haar naam heeft. De mogelijkheden voor [appellante] om tijdelijk her en der te logeren zijn inmiddels uitgeput. Het is voor haar bovendien op verschillende plekken niet veilig.
5.5
De grieven slagen. Dat oordeel berust op het volgende.
5.6
Anders dan [geïntimeerden] hebben aangevoerd, weegt het belang van [appellante] bij het uitsluitend gebruik van de woning zwaarder dan dat van [geïntimeerden] Hoewel beide partijen ontegenzeggelijk belang hebben bij een stabiele woonsituatie, is voldoende aannemelijk geworden dat dit voor [appellante] van groter belang is. Zij is kwetsbaar, kampt met psychische problemen en verslavingsproblematiek en haar behandelaar bij Jellinek acht het voor een adequate behandeling noodzakelijk dat zij zo snel mogelijk weer haar eigen woning heeft (zie hiervoor rov. 3.13). [geïntimeerden] hebben aangevoerd dat ook [geïntimeerde 1] met verslavingsproblematiek kampt en zou kunnen terugvallen als hij dakloos wordt, maar daarvoor bevat het dossier geen concrete aanwijzingen. Bovendien is [geïntimeerde 1] naar eigen zeggen al geruime tijd clean. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat [geïntimeerde 1] nergens terecht zou kunnen als hij de woning zou moeten verlaten. Daarentegen is wel voldoende aannemelijk geworden dat [appellante] niet langer bij [naam 5] terecht kan, dat er inmiddels geen andere logeermogelijkheden meer zijn en dat zij op andere plekken waar zij soms tijdelijk verbleef niet veilig is (zie hiervoor rov. 3.13 en 3.14).
5.7
[geïntimeerden] hebben betoogd dat [appellante] de woning waarschijnlijk gaat gebruiken voor prostitutiewerkzaamheden en dat [appellante] thuis hoort in een verslavingskliniek. Dit zijn tamelijk gratuite stellingen die bovendien niet stroken met de mededeling van de behandelaar bij Jellinek dat het voor een adequate behandeling van [appellante] nodig is dat zij haar eigen woning weer terug krijgt.
5.8
Het hof verwerpt ook het verweer van [geïntimeerden] dat [appellante] haar belang bij verblijf in de woning heeft prijsgegeven, doordat zij al een maand of zes voordat zij dit kort geding startte elders woonde. Voor zover [geïntimeerden] hiermee bedoelen dat [appellante] afstand van haar huurrecht heeft gedaan of haar rechten op dat punt zou hebben verwerkt, is dat standpunt vergeefs ingenomen. Afstand van recht dan wel rechtsverwerking kan eventueel onder specifieke omstandigheden aan de orde zijn, maar [geïntimeerden] hebben daarvoor (veel) te weinig aangevoerd. Voor zover door het tijdsverloop tussen het moment waarop [appellante] de woning had verlaten en de start van deze procedure het vereiste spoedeisend belang onder druk zou komen te staan, is hiervoor (rov. 5.3) al overwogen dat dit spoedeisend belang nog steeds aanwezig is.
5.9
Ten slotte betrekt het hof bij zijn voorlopig oordeel ook dat voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde 1] overlast veroorzaakt en dat [appellante] het risico loopt dat Eigen Haard als verhuurder een ontbindings- en ontruimingsprocedure start als [geïntimeerde 1] in de woning blijft wonen. Wat opvalt is dat [geïntimeerden] aanvankelijk hebben aangevoerd dat de overlast sinds het vertrek van [appellante] uit de woning is geëindigd, terwijl in de procedure bij de kantonrechter al de waarschuwingsbrief van Eigen Haard van 29 september 2023 (rov. 3.5) en de mails van [naam 1] van 30 oktober 2023 (rov. 3.6) waren overgelegd. Geconfronteerd met informatie van Eigen Haard en de aan [geïntimeerde 1] gerichte sommatie van Eigen Haard van februari 2024 (zie hiervoor rov. 3.15 en 3.16) hebben zij vervolgens het standpunt ingenomen dat [geïntimeerde 1] geen overlast meer zal veroorzaken en zich als een goed huurder zal gedragen. Gelet op de eerdere ontkenning overlast te veroorzaken en het feit dat [geïntimeerde 1] kennelijk al maandenlang toch overlast heeft veroorzaakt, is de vrees van [appellante] de woning door de door [geïntimeerde 1] veroorzaakte overlast te verliezen reëel. Ook daarin ligt een gerechtvaardigd belang van [appellante] bij vertrek door [geïntimeerde 1] uit de woning.
5.1
Al met al wegen de belangen van [appellante] bij het uitsluitend gebruik van de woning zolang nog niet in een bodemprocedure is beslist aan wie het huurrecht toekomt, zwaarder dan die van [geïntimeerde 1] . Ook acht het hof het in voldoende mate waarschijnlijk dat de bodemrechter in de door [appellante] aangespannen bodemprocedure het huurrecht aan [appellante] zal toekennen.
5.11
De vordering sub II (veroordeling van [geïntimeerden] tot opzegging van de huurovereenkomst) wijst het hof af. Het uitsluitend gebruik van de woning wordt nu als ordemaatregel toegewezen. De definitieve beslissing over toekenning van het huurrecht volgt in de bodemprocedure. Daarbij past niet dat [geïntimeerden] reeds nu de huurovereenkomst zouden moeten opzeggen. Met de wel toegewezen vorderingen wordt voldoende aan het belang van [appellante] tegemoet gekomen. Het hof ziet ook geen aanleiding de gevorderde dwangsom toe te wijzen. In het petitum van de dagvaarding in hoger beroep is geen termijn verbonden aan de gevorderde ontruiming. In eerste aanleg was een termijn van drie dagen na betekening van het vonnis gevorderd. Het hof begrijpt de vordering in hoger beroep aldus dat ook hier een termijn van drie dagen na betekening van het arrest wordt gevorderd. Het hof acht die termijn te kort en zal een termijn van tien dagen toewijzen.
Gebruiksvergoeding. Grief 4.
5.12
Samengevat heeft [appellante] het volgende aangevoerd. De door haar gevorderde gebruiksvergoeding zag niet alleen op betaalde huur, maar ook op de door [geïntimeerde 1] gebruikte energie en water. [appellante] heeft aanvankelijk te weinig gevorderd. Over de maanden juni tot en met oktober 2023 heeft [appellante] meebetaald aan de kosten van energie en water. In november 2023 heeft zij uitsluitend een deel van de huur betaald. De door [geïntimeerde 1] te betalen gebruiksvergoeding bestaat uit: € 133,39 aan huur (€ 547,78 minus € 281,- huurtoeslag; gedeeld door twee, hof), € 291,92 kosten energie, € 15,- water en de helft van het bedrag aan AVP en inboedelverzekering, dus € 10,-. Aldus bedraagt het totale maandelijkse bedrag aan gebruiksvergoeding € 450,31. Daarom wordt in hoger beroep een bedrag van € 2.384,94 aan gebruiksvergoeding gevorderd (juni tot en met oktober 2023 = 5 maanden x € 450,31 + € 133,39 voor november 2023).
5.13
Volgens [geïntimeerden] is de vordering niet toewijsbaar, omdat de door [appellante] ontvangen huurtoeslag nog verrekend moet worden, [geïntimeerde 1] een nieuwe bewindvoerder heeft die nog geen exacte berekening heeft kunnen geven en de definitieve afrekening in de bodemprocedure dient plaats te vinden.
5.14
Dit verweer van [geïntimeerden] slaagt niet. [geïntimeerden] hebben de berekening door [appellante] op zichzelf niet betwist. Ook hebben zij erkend woonlasten verschuldigd te zijn. Dat er mogelijk nog door [appellante] ontvangen huurtoeslag moet worden verrekend staat niet in de weg aan het bij wijze van voorschot toewijzen van de vordering. Evenals de kantonrechter acht het hof het bestaan en de (in hoger beroep gewijzigde) omvang van de vordering voldoende aannemelijk en ook dat [appellante] bij toewijzing daarvan voldoende spoedeisend belang heeft. Indien een verrekening met huurtoeslagen nodig is kunnen de bewindvoerders dit onderling afhandelen en zo nodig kan de definitieve afrekening in de bodemprocedure plaatsvinden.
5.15
Grief 4 slaagt dus ook. Gelet op de in hoger beroep vermeerderde eis zal het hof de ingangsdatum van de wettelijke rente bepalen op de datum van de dagvaarding in hoger beroep.
Slotsom en proceskosten
5.16
De slotsom is dat het hoger beroep succes heeft. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [appellante] zullen grotendeels worden toegewezen. In de voormalige relatie van partijen ziet het hof aanleiding ook in hoger beroep de proceskosten te compenseren. [appellante] heeft ook niet toegelicht waarom in dit geval van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis,
en doet in zoverre opnieuw recht als volgt:
bepaalt dat [appellante] het uitsluitend gebruik van de woning aan de [straatnaam] 261huis te ( [postcode] ) [plaats] toekomt totdat de huurovereenkomst op naam van één der partijen zal zijn gesteld;
veroordeelt [geïntimeerden] om binnen tien dagen na betekening van dit arrest de hiervoor genoemde woning te verlaten met medeneming van al het zijne en de zijnen en de woning met de zich daarin bevindende inboedel voor zover die eigendom is van [appellante] aan [appellante] ter beschikking te stellen en deze woning niet meer te betreden;
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 2.384,94 als vergoeding voor het gebruik van de woning in de maanden juni tot en met november 2023, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2023;
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten dragen;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, M.E. Hinskens-van Neck en I. de Greef en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.