ECLI:NL:GHAMS:2024:919

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
23-001999-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na gewapende overval op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door een medewerker van een vliegtuigmaatschappij, die betrokken was bij een gewapende overval op Schiphol op 25 februari 2005. Het hof schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 607.571,00, gebaseerd op verklaringen van de betrokkene in een undercovertraject en een rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had eerder het voordeel vastgesteld op € 836.594,75, maar het hof komt tot een andere schatting. De betrokkene heeft geen reden voor matiging van de vordering op basis van persoonlijke omstandigheden, maar er is wel een korting toegepast vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 602.571,00, na rekening te houden met de vorderingen van benadeelde partijen en de draagkracht van de betrokkene. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001999-23
datum uitspraak: 12 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 juni 2023 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-870137-14 tegen de betrokkene
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 777.166,75. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 11 mei 2023 de vordering naar boven bijgesteld naar € 846.841,75.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 december 2021 in de strafzaak veroordeeld ter zake van – kort gezegd – een gewapende overval op Schiphol op 25 februari 2005. De Hoge Raad heeft op 17 oktober 2023 het daartegen ingestelde cassatieberoep verworpen, waardoor de uitspraak in de strafzaak op die datum onherroepelijk is geworden.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis in de ontnemingszaak van 22 juni 2023 het door de betrokkene verkregen wederrechtelijk voordeel vastgesteld op € 836.594,75 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 829.094,75.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een ander bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel en een andere betalingsverplichting komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 836.594,75. De advocaat-generaal heeft dit bedrag als volgt onderbouwd. De betrokkene is veroordeeld voor het tezamen en in vereniging plegen van een gewapende overval op Schiphol waarbij diamanten en sieraden zijn buitgemaakt. De betrokkene heeft hieruit voordeel verkregen. De totale waarde van de gestolen goederen betrof 43.581.780,67 USD. Omgerekend naar euro’s en uitgaande van een helerspercentage van 22,5% betekent dit een opbrengst van € 7.424.734,00. Van dit bedrag is een bedrag van € 650.000,00 naar de medebetrokkene [naam 1] gegaan. De advocaat-generaal stelt dat het aannemelijk is dat het resterende bedrag is verdeeld onder de betrokkene en de medebetrokkenen [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5]. Daarbij gaat de advocaat-generaal – gelet op hun aandeel bij de overval – uit van de volgende verdeling: [naam 2] en [naam 4] ieder 25% van de opbrengst en [betrokkene] en [naam 5] ieder 12,5%. Daarop moeten in mindering gebracht worden de door een derde ([naam 6]) aan de betrokkene in rekening gebrachte kosten van slijpen, certificaten en provisie in verband met de verkoop van diamanten, te weten een bedrag van € 10.247,00.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, aangezien het niet aannemelijk is dat de betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft gehad. Subsidiair wordt verzocht de vordering zeer beperkt toe te wijzen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de betrokkene de bewezenverklaarde feiten ontkent en dat om die reden de vordering dient te worden afgewezen. Daarnaast is de ondergrens van de vereiste aannemelijkheid voor de stelling dat de betrokkene 12,5% van de buit heeft gekregen niet gehaald. Dat uit het financieel onderzoek niet is gebleken van enig verkregen voordeel is daarvoor een indicatie. Indien het hof wel meent dat er voordeel is genoten door de betrokkene, dient de winst van [naam 6] (te weten € 69.675,00) op het voordeel van de betrokkene in mindering te worden gebracht. In ieder geval zou dit gegeven gevolgen moeten hebben voor het te hanteren helerspercentage. Over de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van het daarbij door het openbaar ministerie gehanteerde helerspercentage bestaat bovendien veel onzekerheid, aldus de raadsvrouw.
Oordeel hof
- Grondslag van de ontnemingsvordering
In het arrest in de hoofdzaak heeft het hof – naar de kern samengevat – wettig en overtuigend bewezen geacht, dat de betrokkene zich – voor zover hier van belang – schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van een gewapende overval op Schiphol op 25 februari 2005 waarbij een aanzienlijke hoeveelheid diamanten en sieraden is buitgemaakt. Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat dit strafbare feit er toe heeft geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Het feit waarvoor de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gevorderd, is van vóór 1 juli 2011. Dit betekent dat artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is. Op grond van artikel 36e (oud), eerste en tweede lid, Sr kan op vordering van het openbaar ministerie aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De verplichting kan worden opgelegd aan de betrokkene die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit.
- Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene, die ten tijde van de overval werkte als [bedrijf]-medewerker, heeft onder meer geholpen bij de voorbereiding van die overval door het uitvoeren van observaties en hij heeft wapens voor de overval naar de airside gebracht zodat de overvallers deze konden gebruiken. Het hof acht daarom aannemelijk dat de betrokkene voor zijn hulp een deel van de buit, die door de overvallers is meegenomen, heeft gekregen. De waarde van die buit is door het hof in de zaak van de medebetrokkene, [naam 2], op de daarin vermelde gronden geschat op € 7.424.734,00.
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene op het arrest in de hoofdzaak van 17 december 2021, in het bijzonder op de daarin opgenomen verklaringen van de betrokkene in het undercover-(Werken Onder Dekmantel (WOD)traject, en het (herziene) Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 19 juli 2018 (hierna: het Rapport) [1] .
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene voordeel heeft gehad uit het verkopen van diamanten die zijn buitgemaakt bij de overval. De betrokkene heeft immers in het WOD-traject verklaard dat bij de overval van 10 jaar geleden ieder een handvol van de buit direct mee heeft genomen. [2] Dat de betrokkene voordeel heeft gehad in de vorm van diamanten wordt ondersteund door het feit dat bij de betrokkene diamanten zijn aangetroffen. [3] De betrokkene verklaarde dat hij de buit had bewaard en dat hij via de “oude man” (het hof begrijpt: [naam 6]) borrelnootjes (het hof begrijpt: diamanten) heeft verkocht. Het geld voor de “borrelnootjes” werd door de betrokkene in dollars ontvangen en moest door hem worden omgewisseld. [4] Voor één steen heeft de betrokkene (minus de kosten) € 15.000,00 aan voordeel gehad. [5] Het hof constateert dat de betrokkene geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven over de hoeveelheid diamanten die hij heeft meegenomen en de opbrengst daarvan. Dat hij slechts ‘een mazzeltje van € 2.500,00 tot € 3.500,00’ zou hebben overgehouden aan zijn medewerking aan de overval is volstrekt ongeloofwaardig. Het hof zal daarom ten aanzien van deze punten – de hoeveelheid verkregen diamanten en de opbrengst daarvan – een schatting doen. Het hof schat de hoeveelheid van “een handvol” diamanten op 30 stuks, en de opbrengst daarvan (minus kosten) op € 450.000,00. Het hof laat hierbij de bij betrokkene aangetroffen diamanten buiten beschouwing.
Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat de betrokkene in het WOD-traject ten overstaan van de verbalisanten heeft verklaard dat hij voor zijn bijdrage aan de overval af en toe geld van die zware jongens kreeg. [6] Daarover heeft hij gezegd dat hij:
  • vlak na het gebeuren 10.000 kreeg om te feesten en dat hij dat toen ook heeft gedaan;
  • alles in US dollars kreeg;
  • samen met een vriend het appartement in de ingestorte toren had gekocht en hij hier 50.000 euro in had gestoken;
  • een neef in Turkije 50.000 euro heeft gegeven;
  • het appartement met [naam 7] heeft gekocht waar hij nu woont en er ongeveer 50.000 euro in had gestoken.
Uit de verklaring van de betrokkene maakt het hof op dat het bedrag van 10.000 in dollars [8] werd betaald. Het hof zal daarom uitgaan van een bedrag in dollars en dit omrekenen naar euro’s aan de hand van de destijds geldende koers USD aangezien het bedrag vlak na de overval is verkregen (0,75717 [9] x 10.000). Uit deze verklaringen van de betrokkene maakt het hof op dat hij in ieder geval een geldbedrag van in totaal € 157.571,70 (€ 7.571,70 + € 50.000,00 + € 50.000,00 + € 50.000,00) van die zware jongens heeft gekregen voor zijn aandeel bij de overval.
Het hof gaat, gelet op het voorgaande, voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene niet uit van een percentage van de buit, zoals door de rechtbank overeenkomstig het rapport, is gedaan. Het verweer van de verdediging, dat de helerswaarde niet juist is vastgesteld en daarom geen basis kan zijn voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel behoeft daarom geen bespreking.
Kosten
Het hof acht het niet aannemelijk geworden dat de betrokkene andere kosten dan hiervoor genoemd heeft gemaakt die in aanmerking komen voor kostenaftrek.
Conclusie
Op grond van het voorgaande schat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van – afgerond
€ 607.571,00 (€ 157.571,70 + € 450.000,00).

Verplichting tot betaling aan de Staat

Draagkrachtverweer
De verdediging heeft aangevoerd dat de betrokkene geen draagkracht heeft om een eventuele ontnemingsvordering te voldoen. De betrokkene is zeven jaar geleden aangehouden en ontving sindsdien een uitkering. Daarnaast is sprake van een schuldenlast van € 60.000,00 euro en een oude ontneming van € 10.000,00. De betrokkene is bovendien veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9,5 jaar en zit in detentie, waardoor het niet aannemelijk is dat hij draagkracht zal krijgen.
Het hof overweegt als volgt. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht van de betrokkene alleen met vrucht aan de orde worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat hij op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Uit hetgeen daartoe is aangevoerd en overigens over de persoon van de betrokkene is gebleken, is dat niet (aanstonds) aannemelijk geworden. Bovendien acht het hof het niet uitgesloten dat de betrokkene in de toekomst draagkracht zal krijgen. Er is op dit moment dan ook onvoldoende reden reeds nu op grond van de draagkracht van de betrokkene de betalingsverplichting op een lager bedrag dan het geschatte voordeel vast te stellen.
Vorderingen benadeelde partij
De verdediging heeft aangevoerd dat de twee toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen in de strafzaak in mindering moeten worden gebracht op het voordeel van de betrokkene.
Deze vorderingen tot schadevergoeding betreffen een vergoeding voor immateriële schade. Het hof ziet geen aanleiding deze vorderingen in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Redelijke termijn
De advocaat-generaal stelt dat de betalingsverplichting dient te worden gematigd met € 5.000,00 als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn.
De verdediging heeft verzocht in verband met de overschrijding van de redelijke termijn een korting van 10% toe te passen.
Het hof overweegt het navolgende. De eerste datum dat de betrokkene kon verwachten dat een ontnemingsprocedure aanhangig zou worden gemaakt was 8 november 2018, te weten de dag dat de ontnemingsvordering aan de betrokkene is betekend. De redelijke termijn is daarom op die datum aangevangen. Deze ontnemingszaak in hoger beroep zal zijn afgerond bij arrest van
12 april 2024. De ontnemingsprocedure als geheel heeft dan een periode van vijf jaren en vijf maanden bestreken. Uitgaande van een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van twee jaren per instantie is er sprake van een overschrijding van bijna één jaar en ongeveer vijf maanden. Gelet hierop zal de betalingsverplichting worden gematigd met € 5.000,00. Het hof ziet geen aanleiding over te gaan tot een grotere matiging.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 602.571,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 607.571,00 (zeshonderdzevenduizend vijfhonderdeenenzeventig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van afgerond
€ 602.571,00 (zeshonderdtweeduizend vijfhonderdeenenzeventig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.R.O. Mooy, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 april 2024.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Rapport Ontneming Feitberekening van 19 juli 2018 opgemaakt op ambtsbelofte door de rapporteur [rapporteur].
2.Zie het arrest in de hoofdzaak, p. 24-25 (map 68, p. 210-212).
3.Zie het arrest in de hoofdzaak, p. 38-39.
4.Zie het arrest in de hoofdzaak, p. 16-19 (map 68, dossierpagina 118-122).
5.Zie het arrest in de hoofdzaak, p. 24-25 (map 68, p. 210-212).
6.Zie het arrest in de hoofdzaak, p. 25 (map 68, dossierpagina 210-212).
7.Zie het arrest in de hoofdzaak, p. 16-19 (map 68, dossierpagina 118-122).
8.Zie het arrest in de hoofdzaak, p. 18 (map 68, dossierpagina 118-122).
9.Het Rapport, p. 5.