ECLI:NL:GHAMS:2024:918

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
23-002025-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1960, was eerder veroordeeld voor het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen van ongeveer 268 hennepplanten in Haarlem op 16 februari 2015, evenals het wegnemen van elektriciteit van Liander. Tijdens de zitting op 26 maart 2024 heeft de verdachte zijn schuld bekend, en het hof heeft de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van de politie, in overweging genomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een taakstraf van 100 uren. Het hof heeft ook rekening gehouden met de lange tijdsduur van de procedure, die meer dan zes jaar heeft geduurd, en heeft geoordeeld dat dit een overschrijding van de redelijke termijn vormt. De straf is bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, die in het verleden al eens was veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, waaronder de professionele opzet van de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit, die niet alleen schade toebracht aan het energiebedrijf maar ook een verhoogd brandgevaar met zich meebracht. Het hof heeft de straffen gegrond op de relevante artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002025-23
datum uitspraak: 9 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer
15-870685-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1960,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 maart 2024.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte
en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2015 te Haarlem opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 268, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 16 februari 2015 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 februari 2015 te Haarlem opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres 2] een hoeveelheid van 268 hennepplanten;
2.
hij op 16 februari 2015 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Liander.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen

Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van
26 maart 2024;
2. een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij met bijlagen met nummer PL1100-2015003501-1 van 23 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dossierpagina’s 18-50; en
3. een geschrift met bijlagen, te weten een aangifte namens Liander N.V. van 24 maart 2015, dossierpagina’s 74-84, en:
4. een proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer PL1100-2015003501-3 van 17 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], dossierpagina’s 51-61.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft bepleit dat een taakstraf van 120 uren te zwaar is en dat een halvering daarvan passend zou zijn. Daartoe heeft hij aangevoerd dat inmiddels sprake is van zeer oude feiten en dat rekening moet worden gehouden met de moeilijke psychische omstandigheden waarin de verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten verkeerde.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in de periode van het plegen van de tenlastegelegde feiten depressief was. Om zijn gezin te ontzien is hij in een aparte woning gaan wonen zodat zij geen nadelige gevolgen van die depressie zouden ondervinden. De verdachte was verantwoordelijk voor de betaling van de hypotheek van zijn vier woningen, waarvan er er twee waren verhuurd. Die huur werd zowel cash als giraal betaald en niet altijd tijdig. Door zijn problemen heeft hij de hennepkwekerij alleen opgezet en zou hij daarmee niets hebben verdiend, aldus de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennepplanten. De aangetroffen hoeveelheid hennep en de professionaliteit van de inrichting van de kwekerij maken aannemelijk dat de hennep bestemd was voor verdere verspreiding en handel, waarmee vaak andere vormen van criminaliteit gepaard gaan. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage. De verdachte heeft op illegale wijze stroom afgetapt, waardoor het energiebedrijf Liander schade heeft opgelopen en een grote(re) kans op brandgevaar is ontstaan. Hij heeft zich bij dit alles kennelijk slechts laten leiden door de zucht naar financieel gewin.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 maart 2024 is hij in het verleden één keer eerder veroordeeld.
Voor de hoogte en modaliteit van de straf heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren en aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de gepleegde feiten inmiddels meer dan negen jaar geleden zijn gepleegd.
Het hof zal (ambtshalve) beoordelen of sprake is van een behandeling binnen redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM).
De redelijke termijn heeft een aanvang genomen op 14 juni 2016, de dag waarop de dagvaarding in eerste aanleg (niet in persoon) is betekend. Het hof stelt vast dat, nu het hof eerst op 9 april 2023 uitspraak doet, de procedure als geheel een periode van 6 jaren, 9 maanden en 27 dagen heeft bestreken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de processtukken is gebleken dat de verdachte op 24 juni 2016 bij verstek is veroordeeld door de rechtbank voor de ten laste gelegde feiten. Op 12 juli 2016 heeft het Openbaar Ministerie getracht de mededeling van het vonnis aan de verdachte te betekenen op het voormalige adres van de verdachte aan de [adres 3]. De brief is niet aangekomen en teruggezonden aan de afzender. Op 4 januari 2017 is een verstekmededeling aan de griffier uitgereikt, aangezien er geen vaste woon- of verblijfplaats bekend was van de verdachte. Op
14 november 2017 en 3 januari 2019 is dat nogmaals gebeurd. Op 10 juli 2023 is hoger beroep ingesteld. Uit de eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat hij ergens rond mei 2023 kennis heeft genomen van het verstekvonnis.
Uit het voorgaande volgt dat het Openbaar niet telkens eenmaal per jaar heeft geprobeerd alsnog de verstekmededeling te betekenen. De verstekmededeling is aldus niet met de nodige voortvarendheid betekend, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat de straf zoals die door de politierechter in eerste aanleg is opgelegd in beginsel een passende sanctie is als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Nu dat wel het geval is en alles afwegende ziet het hof aanleiding een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. B.E. Dijkers en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 9 april 2024.
mrs. Van Heffen en Beuze zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]