ECLI:NL:GHAMS:2024:914

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
23-000885-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in oplichtingszaak met vervalste facturen en bankafschriften

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973, was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep een onbeperkt beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door middel van vervalste facturen en bankafschriften, waardoor zij in totaal ongeveer 47.994,92 euro heeft verkregen van haar werkgever, [NV] NV. De verdachte heeft in de periode van 24 mei 2018 tot en met 6 november 2018, in haar functie als secretaresse, kosten gedeclareerd die niet overeenkwamen met de werkelijkheid.

Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het vonnis waarvan beroep is vernietigd, en het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het onder 1 tenlastegelegde feit. De verdachte heeft bekend en heeft spijt betuigd, maar het hof heeft ook rekening gehouden met haar eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. De op te leggen straf is een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Het hof heeft de ernst van de feiten, de recidive en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000885-22
datum uitspraak: 9 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2022 in de strafzaak onder parketnummer
13-157239-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 maart 2024.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte
en haar raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 februari 2017 tot en met 8 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [NV] NV heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 47.994,92 euro), door in haar functie als secretaresse bij voornoemd bedrijf in strijd met de waarheid kosten te declareren en/of een of meer (vervalste) factu(u)r(en) in het systeem van voornoemd bedrijf in te dienen en/of (vervolgens) (vervalste) ING-afschriften te verstrekken aan voornoemd bedrijf waardoor (vervolgens) door voornoemd bedrijf de (valse) gefactureerde bedragen naar verdachtes privérekening werden gestort.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 24 mei 2018 tot en met 6 november 2018 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [NV] NV heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen
vanin totaal ongeveer 47.994,92 euro door in haar functie als secretaresse bij voornoemd bedrijf in strijd met de waarheid kosten te declareren, vervalste facturen in het systeem van voornoemd bedrijf in te dienen en vervolgens vervalste ING-afschriften te verstrekken aan voornoemd bedrijf, waardoor vervolgens door voornoemd bedrijf de valse gefactureerde bedragen naar verdachtes privérekening werden gestort.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen

Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van
26 maart 2024;
2. Een proces-verbaal van aangifte met bijlagen van 21 februari 2019 met nummer PL1300-2019030465-3, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], dossierpagina’s 56-200;
3. Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 25 maart 2020 met nummer PL1300-2019030465-7, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], dossierpagina’s 203-217;
4. Een proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2020 met nummer PL1300-2019030465-10, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], dossierpagina’s 251-252;
5. Een geschrift, te weten een onderzoeksrapport van [NV] van 14 februari 2019, dossierpagina’s 253-261.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
oplichting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

In eerste aanleg is de verdachte voor feit 1 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor dat feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De verdachte is slachtoffer geworden van de kinderopvangtoeslagenaffaire en dit heeft destijds geleid tot het begaan van het feit. Zij heeft bekend en spijt betuigd. De verdachte is inmiddels erkend en gecompenseerd als gedupeerde. Zij is een alleenstaande moeder van twee kinderen en woont (nog steeds) met haar kinderen in een stacaravan. Inmiddels heeft zij haar leven weer op de rit en heeft zij een nieuwe, goed betaalde baan. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou leiden tot verlies van haar baan en inkomen en zou daarmee de positieve ontwikkelingen in haar leven en dat van haar kinderen doorkruisen. Volgens de raadsvrouw moet aan de verdachte een fikse taakstraf al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer het volgende verklaard. Zij heeft onderhavig feit en ook andere vermogensdelicten gepleegd om haar hoofd boven water te houden. De verdachte heeft de afgelopen jaren veelvuldig te maken gehad met invorderingen van de Belastingdienst, waaronder loonbeslag. Daardoor kampt zij al sinds 2007 met financiële problemen. Elke week stonden deurwaarders voor de deur en ze probeerde door het plegen van de strafbare feiten het leven van haar en haar kinderen op de rit te houden en te overleven. Ook wilde ze haar kinderen af en toe wat leuks gunnen. Die periode in haar leven is nu voorbij, omdat zij is erkend als gedupeerde - en mitsdien een compensatie van € 30.000,00 euro heeft/zal ontvangen - en haar schulden worden kwijtgescholden. De verdachte heeft ontzettend veel spijt van het bewezenverklaarde en de overige frauduleuze gedragingen van de afgelopen jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de bewezenverklaarde periode meerdere malen schuldig gemaakt aan oplichting. Zij heeft haar werkgever opgelicht door middel van vervalste facturen en bankrekening-afschriften, waardoor forse geldbedragen, in totaal ruim € 47.000,00, ten onrechte aan haar zijn betaald. De verdachte heeft door haar handelswijze het vertrouwen beschaamd dat werknemers en werkgevers en (andere) deelnemers aan het handelsverkeer in elkaar behoren te kunnen stellen. Het hof rekent dit de verdachte zeer aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 maart 2024 is zij eerder met politie en justitie in aanraking gekomen voor oplichting en eerder veroordeeld voor gelijkaardige vormen van oplichting. Kennelijk hebben de bij die veroordeling opgelegde taakstraf van 240 uur en voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden de verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw aan oplichting schuldig te maken.
Op grond van het dossier en hetgeen in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd is het hof niet gebleken dat de verdachte de frauduleus verkregen gelden louter heeft aangewend om te kunnen voldoen aan eerste levensbehoeften of afbetaling van schulden. Integendeel, uit het dossier komt het beeld naar voren dat de verdachte het geld van haar werkgever heeft benut om een luxer leven te leiden. De ernst van het strafbare feit dat de verdachte heeft gepleegd, de recidive, de hoogte van het oplichtingsbedrag en de professionele en geraffineerde werkwijze die de verdachte heeft gebruikt zijn van dien aard dat een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof zal een groot deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen; niet alleen als stok achter de deur om te voorkomen dat de verdachte recidiveert, maar ook rekening houdend met haar persoonlijke omstandigheden.
Het hof neemt tot slot in aanmerking dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden met enkele dagen is overschreden. Nu het een zeer geringe termijnoverschrijding betreft, volstaat het hof met de constatering daarvan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. B.E. Dijkers en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 april 2024.
mrs. Van Heffen en Beuze is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]