ECLI:NL:GHAMS:2024:910

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
23-001926-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit gewapende overval op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de betrokkene, die betrokken was bij een gewapende overval op Schiphol op 25 februari 2005. Het hof heeft het door de betrokkene verkregen voordeel geschat op € 2.908.581,50, waarbij het hof uitgaat van de helerswaarde van de buit en de rol van de betrokkene in de overval. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.693.683,50, maar het hof komt tot een andere schatting. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hem de verplichting werd opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof heeft de procesgang en de eerdere veroordelingen van de betrokkene in de strafzaak in overweging genomen. De Hoge Raad heeft op 17 oktober 2023 het cassatieberoep verworpen, waardoor de uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging gehoord. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 1.693.683,50, terwijl de verdediging stelt dat de betrokkene geen voordeel heeft gehad.

Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de handelswaarde van de gestolen goederen en de helerswaarde. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene en zijn medebetrokkenen een aanzienlijk deel van de buit hebben verkregen. De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.903.581,50, na een korting vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001926-23
datum uitspraak: 12 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 juni 2023 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-870121-14 tegen de betrokkene
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 1.693.683,50.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 december 2021 in de strafzaak veroordeeld ter zake van – kort gezegd – een gewapende overval op Schiphol op 25 februari 2005. De Hoge Raad heeft op 17 oktober 2023 het daartegen ingestelde cassatieberoep verworpen, waardoor de uitspraak in de strafzaak op die datum onherroepelijk is geworden.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis in de ontnemingszaak van 22 juni 2023 het door de betrokkene verkregen wederrechtelijk voordeel vastgesteld op € 1.693.683,50 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 1.686.183,50.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een ander bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel en een andere betalingsverplichting komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 1.693.683,50. De advocaat-generaal heeft ter onderbouwing het volgende naar voren gebracht. De betrokkene is veroordeeld voor het tezamen en in vereniging plegen van een gewapende overval op Schiphol waarbij diamanten en sieraden zijn buitgemaakt. De betrokkene heeft hieruit voordeel verkregen. De totale waarde van de gestolen goederen betrof op dat moment 43.581.780,67 USD. Omgerekend naar euro’s en uitgaande van een helerspercentage van 22,5% betekent dit een opbrengst van € 7.424.734,00. Van dit bedrag is een bedrag van € 650.000,00 naar de medebetrokkene [naam 1] gegaan. De advocaat-generaal stelt dat het aannemelijk is dat het resterende bedrag is verdeeld onder de betrokkene en de medebetrokkenen, te weten [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . Daarbij gaat de advocaat-generaal – gelet op hun aandeel bij de overval – uit van de volgende verdeling: [betrokkene] en [naam 4] ieder 25% van de opbrengst en [naam 2] en [naam 5] ieder 12,5%.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt primair dat de betrokkene geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad. In de in de strafzaak afgeluisterde OVC gesprekken wordt – in tegenstelling tot de medebetrokkenen – de betrokkene niet genoemd als begunstigde van ‘de buit’. Subsidiair is aangevoerd dat het hof in de strafzaak heeft geoordeeld dat de mededelingen van [naam 6] in het OVC gesprek van 17 juni 2013 zeer authentiek zijn. Uit dat gesprek – hetgeen wordt ondersteund door een ander OVC gesprek van de medebetrokkene [naam 3] – volgt dat [naam 3] 1 miljoen zou hebben gekregen. [naam 3] is veroordeeld als medepleger van de gewapende overval. Indien geoordeeld wordt dat de buit gelijkelijk is verdeeld over de medebetrokkenen dan kan het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de betrokkene op maximaal € 1.000.000,00 worden geschat. De uitlatingen in De Telegraaf door de betrokkene, die ook onjuistheden bevatten, kunnen niet worden gebezigd voor het bewijs.
Oordeel hof
- Grondslag van de ontnemingsvordering
In het onherroepelijke arrest in de strafzaak heeft het hof – naar de kern samengevat – wettig en overtuigend bewezen (geacht), dat de betrokkene zich – onder meer – schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van een gewapende overval op Schiphol op 25 februari 2005 waarbij een grote hoeveelheid diamanten en sieraden is buitgemaakt. Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat dit strafbare feit er toe heeft geleid dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Het feit, waarvoor de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gevorderd, is van vóór 1 juli 2011. Dit betekent dat artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is. Op grond van artikel 36e (oud), eerste en tweede lid, Sr kan op vordering van het openbaar ministerie aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De verplichting kan worden opgelegd aan de betrokkene die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit.
- Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof baseert zijn vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het arrest in de hoofdzaak van 17 december 2021 en het ten aanzien van de betrokkene uitgebrachte (herziene) Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 17 juli 2018 (hierna: het Rapport) [1] .
Uit het arrest in de strafzaak volgt dat op 25 februari 2005 op Schiphol een gewapende overval plaatsvond op een waardetransportauto. In deze auto lagen diamanten en sieraden ter waarde van ruim 72 miljoen USD. De overvallers zijn met de auto en de waardevolle inhoud weggereden en hierin is een deel van de buit, te weten 29.156.247,67 USD, teruggevonden. Er is door de daders een deel van de diamanten en sieraden meegenomen. Het hof sluit voor de handelswaarde van dit meegenomen deel van de buit aan bij de handelswaarde van 43.581.780,67 USD, zoals vermeld in het Rapport. [2]
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal het hof, net als de rechtbank, als uitgangspunt de helerswaarde hanteren. De ervaring leert dat gestolen diamanten en sieraden op de helersmarkt voor een aanzienlijk lagere waarde dan de handelswaarde plegen te worden verhandeld. Als algemene ervaringsregel is door de jaren heen in de jurisprudentie uitgekristalliseerd dat 20-25% van de verkoopwaarde een aannemelijk helerspercentage is. [3] [expert] , expert bij het [bedrijf] in [plaats] en diamant-expert voor de Belgische Justitie, heeft in dit verband verklaard dat gezien de grootte van de zending maximaal een kwart van de handelswaarde realistisch is, waarbij zij als helerswaarde een bedrag van maximaal 10.000.000 USD aangeeft. [4] Het hof is van oordeel dat een helerswaarde van 22,5% van de handelswaarde als redelijk moet worden aangemerkt.
Voor zover de verdediging het standpunt heeft ingenomen dat niet kan worden uitgegaan van de waarde van de gestolen goederen op de airway bills en dat het helerspercentage dat tot uitgangspunt wordt genomen te hoog is, volgt het hof dit niet. De handelswaarde volgt uit de airway bills en de aangiften. [5] Dat van een andere handelswaarde moet worden uitgegaan is door de verdediging onvoldoende onderbouwd en is, gelet op het dossier, ook niet aannemelijk geworden. Hetzelfde geldt voor het helerspercentage. Niet onderbouwd is waarom moet worden afgeweken van de weergegeven algemene ervaringsregel. Daarbij heeft het hof tevens acht geslagen op hetgeen de medebetrokkene [naam 2] op 14 januari 2017 in het undercovertraject (WOD, Werken Onder Dekmantel) ten overstaan van de verbalisanten heeft verklaard, namelijk dat als een diamant bijvoorbeeld een waarde had van € 100.000,00 daarvan € 50.000,00 zou worden overgehouden en dat daarvan nog 10-15% zou moeten worden afgestaan aan “de oude man” (
het hof begrijpt: [naam 7]). [6] Dit zou immers zelfs een percentage van (minimaal) 42,5% betekenen. Een ander voorbeeld dat de mede betrokkene geeft is dat bij een symbolische waarde van € 100.000,00, je volgens de Rapaportwaarde maar bv 50% krijgt en dat er dan nog 10% van afgaat naar de slijper, en dat 30% overblijft. [7]
Het hof komt tot de volgende berekening: 43.581.780,67 USD x 22,5% = 9.805.900,65 USD. Dit bedrag stond op 25 februari 2005, met inachtneming van de koers van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de Euro, te weten 0,75717 [8] , gelijk aan afgerond € 7.424.734,00.
Verdeling van de opbrengst
Het hof gaat voor de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van hetgeen over de onderlinge (rol)verdeling van de betrokkenen uit het arrest in de strafzaak kan worden afgeleid. Daarbij gaat het hof ervan uit dat de opbrengst van de overval is verdeeld tussen de betrokkene, [naam 4] , [naam 3] en [naam 2] . De door het openbaar ministerie bij de verdeling betrokken [naam 1] en [naam 5] laat het hof buiten beschouwing. Beiden zijn vrijgesproken van betrokkenheid bij de overval waardoor niet aannemelijk is dat zij een deel van de opbrengst van de overval hebben gekregen.
In de zaak [naam 2] heeft het hof bij arrest van heden op de daar vermelde gronden geschat dat het door hem genoten wederrechtelijk verkregen voordeel € 607.571,00 bedraagt in verband met zijn aandeel bij het strafbare feit. In de zaak [naam 3] heeft het hof bij arrest van heden op de daarin vermelde gronden zijn wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 1.000.000,00 op basis van zijn aandeel bij het onderhavige strafbare feit.
Gelet op de bijdrage van de betrokkene en [naam 4] bij de overval – en bij het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de betrokkene – rekent het hof het restant van de opbrengst, te weten € 5.817.163,00, voor de helft toe aan de betrokkene. De betrokkene en [naam 4] waren in een vroeg stadium betrokken bij de overval en beiden hadden een essentiële rol. Zo volgt uit het arrest in de strafzaak dat het plan van [naam 4] kwam en dat hij iedereen bij elkaar bracht en dat de betrokkene een van de twee overvallers was en een sturende rol heeft gehad tijdens de uitvoering van de overval. Hun handelingen ten tijde van de voorbereiding en uitvoering waren weliswaar anders, maar hun uiteindelijke rol is van vergelijkbaar belang geweest. Daarbij heeft het hof ook betrokken hetgeen [naam 6] en [naam 2] hebben verklaard. Zo zegt [naam 6] in het OCV gesprek van 17 juni 2013 [9] :
“Eh die [betrokkene] (het hof begrijpt: de betrokkene) heeft alles gedaan”,
“Hij (het hof begrijpt: de betrokkene) deed dat! Hij ken improviseren jongen die gozer die is een acteur! Ik ehm ik trek op dat moment die deur dicht. De mazzel ik ga niet eens met je in discussie man. Ik denk op dat moment alleen maar aan mijn vrijheid, wegwezen, weet je gewoon. Maar dat ehm dat bedoelt die [naam 4] natuurlijk. Die [naam 4] (het hof begrijpt: [naam 4] ) zegt: "Hij probeert zich overal uit te likken", weetje.”en
“kijk die [naam 4] heeft het allemaal bij elkaar gebracht”.Uit de weergave in het proces-verbaal van de verbalisanten volgt dat [naam 2] het volgende heeft verklaard tijdens het WOD-traject over [naam 4] en – zo overwoog het hof in de strafzaak – de betrokkene [10] :
“Hij (het hof begrijpt: [naam 4] ) was volgens [naam 2] echt degene die alles bedacht. Volgens [naam 2] had “de [naam 4] ” een maat die alles recht lulde (het hof begrijpt: de betrokkene) en dat op zo’n manier deed dat iedereen hem dan geloofde (…) [naam 2] reageerde hierop door te zeggen dat die twee mannen, die echt maten waren ook weleens meningsverschillen hadden, doch dat zij “zakelijk gezien” altijd weer samen konden werken en een klus deden. (…) [naam 2] vervolgde met te zeggen dat “de [naam 4] ” tegen hem gezegd had dat deze maat iemand een wapen op zijn kop kon zetten, zonder ook maar te knipperen met zijn ogen. (…) Op de vraag (…) hoe de gasten nu bij hem terecht gekomen waren, hoorden wij dat [naam 2] vertelde dat dit via een oude schoolvriend van hem gebeurd was. “De [naam 4] ” had deze oude schoolvriend gevraagd of hij iemand kende die op Schiphol werkte en eventueel wat voor hem kon betekenen.”.
Het hof gaat er op grond van het voorgaande van uit dat het restant van de opbrengst pondspondsgewijs tussen [naam 4] en de betrokkene is gedeeld. Dat de vergoeding van de betrokkene gelijk zou zijn aan de vergoeding van [naam 3] acht het hof niet aannemelijk geworden. De betrokkene was in een vroeg stadium betrokken bij de voorbereidingen van de gewapende overval, waaronder de deelname aan de eerdere poging, en hij had samen met [naam 4] een sturende rol. Voor [naam 3] geldt dat hij pas kort voor de overval in beeld kwam en alleen een rol had tijdens de overval. De bijdragen aan de overval van de betrokkene en [naam 3] waren dan ook wezenlijk verschillend waardoor een gelijke beloning niet waarschijnlijk is. Het hof verwerpt dit verweer.
Kosten
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de betrokkene kosten heeft gemaakt die in aanmerking komen voor kostenaftrek.
Conclusie
Op grond van het voorgaande schat het hof het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van
€ 2.908.581,50.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd de betalingsverplichting in verband met de overschrijding van de redelijke termijn vast te stellen op € 1.688.683,50.
Standpunt verdediging
Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en de daarvoor toegepaste korting dient hoger te zijn dan het gebruikelijke maximale bedrag van € 5.000,00.
Oordeel hof
Het hof overweegt het navolgende. De eerste datum dat de betrokkene kon verwachten dat een ontnemingsprocedure aanhangig zou worden gemaakt was 1 november 2018, te weten de dag dat de ontnemingsvordering aan de betrokkene is betekend. De redelijke termijn is daarom op die datum aangevangen. Deze ontnemingszaak in hoger beroep zal zijn afgerond bij arrest van 12 april 2024. De ontnemingsprocedure als geheel heeft dan een periode van ruim vijf jaren en vijf maanden bestreken. Uitgaande van een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van twee jaren per instantie is er sprake van een overschrijding van ruim één jaar en vijf maanden. Gelet hierop zal de betalingsverplichting worden gematigd met € 5.000,00. Het hof ziet geen aanleiding over te gaan tot een grotere matiging.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.903.581,50.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 2.908.581,50 (twee miljoen negenhonderdenachtduizend vijfhonderdeenentachtig euro en vijftig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van afgerond
€ 2.903.581,50 (twee miljoen negenhonderddrieduizend vijfhonderdeenentachtig euro en vijftig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.R.O. Mooy, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 april 2024.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Rapport Ontneming Feitberekening van 17 juli 2018 opgemaakt op ambtsbelofte door de rapporteur [rapporteur] .
2.Het Rapport p. 4-5 en zie het arrest in de hoofdzaak, p. 52 (map 88, dossierpagina 289-293).
3.Het Rapport, p. 4-5.
4.Het Rapport, p. 4-5.
5.Zie het arrest in de hoofdzaak, p. 52-56.
6.Zie het arrest in de hoofdzaak, p. 27 (map 68, p. 221-224).
7.Zie het arrest in de hoofdzaak, p. 18-19 (map 68, p. 118-122).
8.Het Rapport, p. 5.
9.Zie het arrest in de hoofdzaak, p. 69-73 (map 66, dossierpagina’s 7-8 met bijlage).
10.Zie het arrest in de hoofdzaak, p. 83-85 (map 68, dossierpagina’s 221-224).