ECLI:NL:GHAMS:2024:88

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.309.990/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van accountantswerkzaamheden en toepasselijkheid van algemene voorwaarden

In deze zaak vordert Valkering, een accountantskantoor, betaling van openstaande facturen van Boxx Holding en haar verbonden vennootschappen (Boxx c.s.) voor de samenstelling van jaarrekeningen over de jaren 2016 en 2017. Boxx c.s. heeft een deel van deze facturen niet betaald en vordert in reconventie terugbetaling van bedragen die zij te veel zou hebben betaald, alsook schadevergoeding wegens vermeende tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden door Valkering. De centrale vraag in deze procedure is of Boxx Holding als opdrachtgever kan worden aangemerkt voor de werkzaamheden die Valkering heeft verricht en of de algemene voorwaarden van Valkering van toepassing zijn op deze opdrachten. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van Valkering grotendeels toegewezen en de vorderingen in reconventie van Boxx c.s. afgewezen. Boxx c.s. is in hoger beroep gegaan, waarbij zij de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden betwist en stelt dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of Boxx Holding inderdaad de opdrachtgever was en of de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Het hof concludeert dat de algemene voorwaarden van Valkering van toepassing zijn en dat Boxx Holding als opdrachtgever kan worden aangemerkt. De vorderingen van Valkering worden toegewezen, met uitzondering van een klein bedrag dat als onverschuldigd betaald moet worden teruggegeven aan Boxx c.s. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank in het incident en vernietigt het vonnis in conventie voor een deel, waarbij het Boxx c.s. veroordeelt tot betaling van de openstaande facturen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.309.990/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/309349/HA ZA 20-700
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 januari 2024
inzake
BOXX OPSLAG GROEP HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
UTRECHT EENDRACHTLAAN BEHEER EN ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
BOXX OPSLAGDIENSTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.W.J. Ariëns te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. L. van der Leer te Alkmaar.
Appellanten in principaal appel tevens geïntimeerden in incidenteel appel zullen hierna gezamenlijk Boxx c.s. en afzonderlijk Boxx Holding, Utrecht en Boxx Opslagdiensten worden genoemd. Geïntimeerde in principaal appel tevens appellante in incidenteel appel zal hierna [geïntimeerde] worden genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] heeft als accountant in opdracht van Boxx Holding de jaarrekeningen over de jaren 2014 en 2015 voor Boxx c.s. samengesteld. Vervolgens heeft [geïntimeerde] ook de opdracht gekregen om de jaarrekeningen over de jaren 2016 en 2017 samen te stellen. Een deel van de facturen die zien op de werkzaamheden over 2016 en 2017 heeft Boxx c.s. niet betaald en betaling daarvan vordert [geïntimeerde] in deze procedure alsnog. Boxx c.s. op haar beurt vordert in reconventie betaling van [geïntimeerde] omdat zij teveel in rekening gebracht zou hebben en haar werkzaamheden niet goed zou hebben uitgevoerd. Aan de orde is de vraag of Boxx Holding ook de opdrachtgever is van de opdracht die ziet op de werkzaamheden over de jaren 2016 en 2017 en of de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] van toepassing zijn. De rechtbank heeft deze vragen bevestigend beantwoord en de vorderingen in conventie (grotendeels) toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen. Het hof beoordeelt de vorderingen opnieuw.

2.Het geding in hoger beroep

Boxx c.s. is bij dagvaarding van 11 april 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 12 januari 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en Boxx c.s. als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie. Uit de memorie van grieven begrijpt het hof dat het hoger beroep ook is gericht tegen het vonnis in incident van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 7 april 2021 dat, eveneens onder bovenvermeld zaaknummer, is gewezen tussen Boxx c.s. als eiser in het incident en [geïntimeerde] als verweerster in het incident.
Bij arrest van 24 mei 2022 is een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. De mondelinge behandeling heeft op 27 september 2022 plaatsgehad, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak verwezen naar de rol voor doorprocederen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis met producties 17 tot en met 19;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties 26 tot en met 39;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- akte met producties 23 tot en met 25 namens [geïntimeerde] .
Partijen hebben de zaak ter zitting van 7 november 2023 doen bepleiten, Boxx c.s. door mr. Ariëns voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Van der Leer voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.
Boxx c.s. heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis en het tussenvonnis van 7 april 2021 zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie zal afwijzen en in reconventie:
1. [geïntimeerde] zal veroordelen tot (terug)betaling van een bedrag aan Boxx Opslagdiensten van € 31.301,07 , althans een zodanig bedrag dat het hof in deze gerechtvaardigd acht, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
2. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan Boxx Opslagdiensten van € 53.195,27, althans een zodanig bedrag dat het hof in deze gerechtvaardigd acht, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. zal verklaren voor recht dat [geïntimeerde] jegens Boxx Holding en Utrecht aansprakelijk is voor alle geleden en te lijden schade van Boxx Holding en Utrecht als gevolg van de beslagleggingen door [geïntimeerde] en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling hiervan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. zal opheffen het op 31 juli 2020 ten laste van Boxx Holding en Utrecht gelegde conservatoir derdenbeslag onder ABN AMRO BANK N.V.;
5. [geïntimeerde] zal veroordelen om al hetgeen Boxx c.s. ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan [geïntimeerde] heeft voldaan aan Boxx c.s. terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van algehele terugbetaling;
6. [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van beide instanties, waaronder begrepen de nakosten, eventueel vermeerderd met wettelijke rente daarover.
[geïntimeerde] heeft in principaal en incidenteel appel geconcludeerd dat het hof het tussenvonnis in het incident van 7 april 2021 zal bekrachtigen, het vonnis in conventie van 12 januari 2022 zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] volledig zal toewijzen en het vonnis in reconventie van 12 januari 2022 zal bekrachtigen, met veroordeling van Boxx c.s. in de volledige kosten van het geding in hoger beroep. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] , na vermeerdering van eis, primair gevorderd om Boxx Holding en Utrecht hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
1. een bedrag van € 39.778,88 aan hoofdsom;
2. een bedrag van € 4.359,24 aan rente tot 10 augustus 2020, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 10 augustus 2020 tot de dag van algehele betaling;
3. een bedrag van € 24.253,76, althans een bedrag van € 1.172,79 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4. een bedrag van € 315,94 aan beslagkosten;
5. de proceskosten met rente.
Boxx c.s. heeft in incidenteel appel geconcludeerd dat het hof het incidenteel appel van [geïntimeerde] ongegrond zal verklaren, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen dus ook het hof als uitgangspunt.
3.1.
[geïntimeerde] is een accountantskantoor. De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) heeft namens [geïntimeerde] gewerkt voor Boxx c.s.
3.2.
Boxx Holding fungeert als holdingmaatschappij en staat aan het hoofd van de Boxx Groep. Boxx Opslagdiensten en Utrecht zijn twee van de vennootschappen verbonden aan de Boxx Groep. Daarnaast zijn er nog meer vennootschappen verbonden aan de Boxx Groep. De heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is bestuurder van Boxx Holding, van Boxx Opslagdiensten en van Utrecht.
3.3.
[geïntimeerde] heeft in het najaar van 2017 van Boxx Holding opdracht gekregen tot de samenstelling van de jaarrekeningen over de jaren 2014 en 2015. Uit de opdrachtbevestiging van [geïntimeerde] van 17 oktober 2017 blijkt dat deze opdracht zich uitstrekte tot alle aan Boxx Holding verbonden (commanditaire) vennootschappen. Uit de opdrachtbevestiging blijkt daarnaast dat [geïntimeerde] haar facturen aan Boxx Opslagdiensten factureerde. Zij deed dat op verzoek van Boxx Holding omdat deze vennootschap de kosten van de werkzaamheden van [geïntimeerde] over de aan Boxx Holding verbonden vennootschappen zou verdelen. Op de opdracht zijn de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard. In de opdrachtbevestiging is opgenomen: “de inhoud van deze opdrachtbevestiging blijft van kracht totdat de opdracht wordt beëindigd, gewijzigd of vervangen door een andersoortige opdracht.”
3.4.
Op 21 juni 2018 is aan [geïntimeerde] opdracht verstrekt voor het jaarwerk 2016. Vervolgens is op 27 september 2018 ook opdracht verstrekt voor het jaarwerk 2017 en aanvullende (administratieve bijstands)werkzaamheden. Voor deze werkzaamheden heeft [geïntimeerde] facturen gestuurd aan Boxx Opslagdiensten. Boxx c.s. heeft slechts een deel van de factuur van 13 december 2018 betaald en de rest alsmede de overige facturen onbetaald gelaten.
3.5.
Op 21 september 2018 is tussen Utrecht en [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten waarbij Utrecht zich borg stelde voor Boxx Opslagdiensten tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen [geïntimeerde] van Boxx Opslagdiensten te vorderen mocht hebben tot een maximumbedrag van € 50.000,-.
3.6.
Bij brief van 4 februari 2021 heeft Boxx c.s. de overeenkomsten terzake het jaarwerk 2016 en (aanvullend) jaarwerk 2017 buitengerechtelijk ontbonden op grond van in de brief gestelde toerekenbare tekortkomingen in de uitvoering van de opdrachten.

4.Beoordeling

4.1.
In het vonnis in incident van 7 april 2021 is beslist dat de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] van toepassing zijn op de dienstverlening (in algemene zin) van [geïntimeerde] aan Boxx c.s. De toepasselijkheid van de algemene voorwaarden is volgens de rechtbank niet beperkt tot de opdracht voor zover deze zag op het samenstellen van de jaarrekeningen over de jaren 2014 en 2015. In het vonnis van 12 januari 2022 is de rechtbank bij dit oordeel gebleven en heeft de rechtbank geoordeeld dat Boxx c.s. geen geslaagd beroep op opschorting heeft kunnen doen. Ingevolge artikel 9 van de algemene voorwaarden kwam Boxx c.s. namelijk geen opschortingsrecht toe. Door betaling van de facturen van [geïntimeerde] desondanks op te schorten is Boxx c.s. in verzuim komen te verkeren.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [geïntimeerde] wel een geslaagd beroep op opschorting heeft gedaan en de vordering van [geïntimeerde] voor zover die ziet op de hoofdsom van
€ 39.778,88 toegewezen. Een deel van de kosten en de rente is afgewezen. De vorderingen van Boxx c.s. in reconventie heeft de rechtbank afgewezen.
Principaal appel
4.2.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Boxx c.s. in principaal appel met vijf grieven op. De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat Boxx Holding (ook) de opdrachtgever was van [geïntimeerde] voor de werkzaamheden over de jaren 2016 en 2017. In haar tweede grief keert Boxx c.s. zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op haar werkzaamheden over de jaren 2016 en 2017. Deze twee grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Opdrachtgever en toepasselijkheid van de algemene voorwaarden
4.3.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat tussen Boxx Holding als opdrachtgever en [geïntimeerde] als opdrachtnemer in het najaar van 2017 een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen die zag op de samenstelling van de jaarrekeningen over de jaren 2014 en 2015 (hierna: de overeenkomst van opdracht). Ook zijn partijen het erover eens dat op deze overeenkomst de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Tot slot staat vast dat aan [geïntimeerde] tevens de opdracht is gegeven om ook de jaarrekeningen over de jaren 2016 en 2017 samen te stellen (hierna: de vervolgopdrachten). Partijen verschillen van mening over wie aan [geïntimeerde] deze vervolgopdrachten heeft gegeven en of op die vervolgopdrachten de algemene voorwaarden van toepassing zijn. [geïntimeerde] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat ook de vervolgopdrachten door Boxx Holding aan haar zijn verleend. Voor het antwoord op de vraag wie als opdrachtgever van de vervolgopdrachten heeft te gelden komt het aan op dat wat partijen over en weer aan elkaar hebben meegedeeld en de zin die partijen daaraan in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De stelplicht en bewijslast dat Boxx Holding de opdrachtgever is, rust op [geïntimeerde] die zich immers op de rechtsgevolgen van de vervolgopdrachten beroept.
4.4.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat partijen de overeenkomst van opdracht na afronding van de werkzaamheden over de jaren 2014 en 2015 hebben voortgezet met de vervolgopdrachten. Daarbij hebben partijen alleen gesproken over een aanpassing van de tarieven voor de vervolgopdrachten en niet (ook) over een andere opdrachtgever. Zij heeft ter onderbouwing van haar stellingen verwezen naar de correspondentie per e-mail in juni 2018 tussen [naam 3] (destijds Teamleider Administratie bij de Boxx-groep) en [naam 1] :
E-mail van 14 juni 2018 (17:00 uur) [naam 3] aan [naam 1] :
“Beste mr. [naam 1] ,
We hebben geen opdrachtbevestiging met prijsafspraak in onze administratie voor het jaarwerk 2016.
Graag ontvang ik deze zodat ik dit kan opnemen in het inkoopsysteem.
U heeft een akkoord met [naam 2] over het tarief? Dan ontvang ik daar ook een bevestiging van.”
E-mail van 14 juni 2018 (17:05 uur) [naam 3] aan [naam 1] :
“Beste mr. [naam 1] ,
Ik ben misschien iets te zakelijk in mijn mail. Ik begrijp dat dit door alle drukte nog niet voldoende aandacht heeft gekregen. Wellicht kunt u ons mailen wat we kunnen verwachten betreft kosten Jaarwerk 2016, dan zal ik dit met mr. [naam 2] bespreken. Excuses voor mijn directe benadering!”
E-mail van 21 juni 2018 (8:00 uur) van [naam 1] aan [naam 3] met [naam 2] in kopie met als kop opdrachtbevestiging Jaarwerk 2016:
Beste [naam 3]
Besproken gisteren met [naam 2] .
Per jaarrekening breng ik een bedrag van € 850,- voorgesteld en per aangifte Vennootschapsbelasting
€ 150,-.
4.5.
Op 21 september 2018 heeft [naam 1] aan [naam 2] een e-mail met als kop ‘Borgstelling en voortzetting van werkzaamheden’ met de volgende inhoud gestuurd:
“Beste [naam 2]
Naar aanleiding van ons telefonisch gesprek en apps doe ik je hierbij de overeengekomen akte van borgstelling toekomen.
We hebben het volgende voorstel gedaan 2017 om aanvullende administratieve bijstand te verlenen:
(…)
Omdat wij zelf de kolommen balansen hebben uitgewerkt verlaag ik de offerte van de rapportage van de jaarrekeningen en publicatiestukken van € 850,- naar € 725,-.
Er staat op dit moment meer dan € 30.000 inclusief B.T.W. facturen uit. Wij hebben aangeboden deze werkzaamheden beginnen nadat € 15.000 wordt betaald op deze rekeningen.
U heeft aangegeven thans geen liquiditeiten te hebben en deze borg aangeboden. U verwacht eind oktober Utrecht te verkopen en dan wel voldoende middelen te hebben om ons te betalen.
Wij hebben dit geaccepteerd. Wij wijzen u er wel op dat dit een tijdelijke regeling is en geen kredietfaciliteit.”
4.6.
Uit deze berichten volgt dat voor de werkzaamheden over de jaren 2016 en 2017 alleen het tarief is aangepast. Zij bieden daarom ondersteuning voor de stelling van [geïntimeerde] dat de werkzaamheden over de jaren 2016 en 2017 voor het overige zijn verricht voor dezelfde opdrachtgever en overeenkomstig dezelfde voorwaarden als voor het jaarwerk 2014 en 2015.
4.7.
Dat op deze vervolgopdrachten van Boxx Holding de eerder met haar overeengekomen algemene voorwaarden van toepassing zijn, volgt overigens ook uit die algemene voorwaarden zelf. In artikel 2, lid 1, is onder het kopje “Toepasselijkheid” bepaald: “
Deze algemene voorwaarden zijn van toepassing op: alle aanbiedingen, offertes, Opdrachten, rechtsbetrekkingen en Overeenkomsten, hoe ook genaamd, waarbij Opdrachtnemer zich verbindt / zal verbinden om Werkzaamheden te verrichten voor Opdrachtgever, alsmede op alle daaruit voor Opdrachtnemer voortvloeiende Werkzaamheden.” En in lid 4 is bepaald: “
Deze algemene voorwaarden gelden ook voor eventuele aanvullende of vervolgopdrachten.
4.8.
Boxx c.s. heeft de (voldoende onderbouwde) stelling van [geïntimeerde] dat Boxx Holding ook bij de vervolgopdrachten haar opdrachtgever was en dat op die opdrachten haar algemene voorwaarden van toepassing zijn, onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft weliswaar naar voren gebracht dat [naam 2] tijdens de bespreking van 20 juni 2018 namens Boxx Opslagdiensten de vervolgopdrachten zou hebben gegeven, maar Boxx c.s. heeft deze stelling op geen enkele wijze met concrete feiten onderbouwd, terwijl dit, gelet op de gemotiveerde - en met aantekeningen van deze bespreking onderbouwde - betwisting door [geïntimeerde] , wel van haar mocht worden verwacht. Ook voor het bestaan van de gestelde interne beleidswijziging, die mee zou brengen dat Boxx Opslagdiensten in plaats van Boxx Holding als opdrachtgever is gaan fungeren en dat deze wijziging aan [geïntimeerde] zou zijn meegedeeld, heeft Boxx c.s. geen enkel aanknopingspunt geboden. Daar komt nog bij dat [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld dat zij niet op de hoogte is gebracht van de beleidswijziging en dat zij nimmer met een dergelijke wijziging van opdrachtgever akkoord zou zijn gegaan omdat hierdoor haar verhaalpositie zou verslechteren. Tot slot ziet het hof ook in de overeengekomen borgstelling geen steun voor de stelling dat Boxx Opslag als opdrachtgever voor de vervolgopdrachten heeft te gelden. Dat Boxx Opslagdiensten in de akte van borgstelling genoemd wordt als schuldenaar is immers een logisch voortvloeisel van de omstandigheid dat partijen in 2017 bij de start van hun samenwerking al zijn overeengekomen dat de facturen van [geïntimeerde] aan Boxx Opslagdiensten zouden worden verstuurd. Kortom geen van de door Boxx c.s. aangedragen argumenten doen afbreuk aan de onderbouwde stelling van [geïntimeerde] dat zij er vanuit mocht gaan dat de vervolgopdrachten met Boxx Holding tot stand zijn gekomen en onder dezelfde voorwaarden - behoudens de tarieven - als de overeenkomst van opdracht. Als onvoldoende gemotiveerd betwist is daarom komen vast te staan dat [geïntimeerde] er in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van uit mocht gaan dat Boxx Holding ook de opdrachtgever was voor de vervolgopdrachten en dat de algemene voorwaarden daarop eveneens van toepassing zijn. Aan bewijslevering komt het hof dan niet toe. Het hof komt tot de slotsom dat beide grieven falen.
Opschorting, reconventie en omvang facturen
4.9.
Met de derde grief bestrijdt Boxx c.s. ten eerste het oordeel van de rechtbank dat Boxx c.s. geen recht op opschorting toekomt. Boxx c.s. stelt dat zij op 4 april 2019 een rechtsgeldig beroep op opschorting heeft gedaan. Of de e-mail van Boxx c.s. van 4 april 2019 kwalificeert als opschorting – [geïntimeerde] betwist dit – kan in het midden blijven, omdat uit artikel 9 van de algemene voorwaarden volgt dat Boxx c.s. geen recht op opschorting toekwam. Hiervoor heeft het hof al geoordeeld dat de algemene voorwaarden ook van toepassing zijn op de vervolgopdrachten. Artikel 9 van de algemene voorwaarden luidt als volgt: “
Betaling door Opdrachtgever van de aan Opdrachtnemer verschuldigde bedragen dient, zonder dat Opdrachtgever recht heeft op enige aftrek, korting, opschorting of verrekening, te geschieden binnen 30 dagen na de factuurdatum, tenzij anders overeengekomen (…)”. Gesteld noch gebleken is dat partijen andere afspraken hebben gemaakt. Verder is niet in geschil dat de betaaltermijn van een aantal facturen voor het jaarwerk 2016 en 2017 inmiddels was verstreken. Boxx c.s. mocht dus niet de betaling van de openstaande facturen voor het jaarwerk 2016 en 2017 opschorten. In zoverre faalt deze grief.
4.10.
Deze grief is ook tevergeefs opgeworpen voor zover daarmee het oordeel van de rechtbank wordt bestreden dat [geïntimeerde] wel terecht een beroep op opschorting heeft gedaan. Omdat het hof hiervoor al heeft geoordeeld dat het beroep van Boxx c.s. op opschorting van 4 april 2019 niet rechtsgeldig was, stond dit - anders dan Boxx c.s. heeft betoogd - niet aan beroep op opschorting door [geïntimeerde] op 17 mei 2019 in de weg. De onbevoegdelijke opschorting door Boxx c.s. van haar betalingsverplichting jegens [geïntimeerde] leverde juist wanprestatie van Boxx c.s. jegens [geïntimeerde] op, en rechtvaardigde daardoor reeds de opschorting door [geïntimeerde] van haar werkzaamheden. Of, zoals Boxx c.s. stelt, [geïntimeerde] al eerder, namelijk op 21 maart 2019 een beroep op opschorting had gedaan, doet daar niet aan af. Niet in geschil is dat op 17 mei 2019 een deel van de facturen die betrekking hadden op het jaarwerk over 2016 en 2017 opeisbaar waren. Deze facturen vertoonden bovendien voldoende samenhang met de werkzaamheden over de jaren 2016 en 2017. [geïntimeerde] heeft daarom een geslaagd beroep op opschorting gedaan. Dit heeft tot gevolg dat er geen sprake is van een tekortkoming of verzuim aan de zijde van [geïntimeerde] . Boxx c.s. kan dus geen schadevergoeding vorderen en zij heeft de overeenkomst van opdracht evenmin kunnen ontbinden. De vorderingen in reconventie die zien op schadevergoedingen moeten dus worden afgewezen, zodat ook grief 5 in zoverre faalt.
4.11.
Het tweede deel van deze grief is gericht tegen het onderdeel van het bestreden vonnis waarin de rechtbank het verweer van Boxx c.s. tegen de omvang van de facturen heeft verworpen. [geïntimeerde] vordert betaling van de volgende zeven facturen:
Factuurnummer Factuurdatum Vervaldatum Bedrag
153335 (deels) 13-12-2018 12-01-2019 € 1.314,93
153565 31-12-2018 30-01-2019 € 4.261,06
154057 13-02-2019 15-03-2019 € 10.510,18
154268 19-03-2019 18-04-2019 € 12.533,97
154492 17-04-2019 17-05-2019 € 9.128,00
155112 15-05-2019 14-06-2019 € 1.464,58
155178 06-06-2019 06-07-2019 € 566,16
Totaal: € 39.778,88
4.12.
Deze facturen zien alle op de werkzaamheden verricht in verband met de vervolgopdrachten. Als onweersproken staat vast dat [geïntimeerde] maandelijks gespecificeerde facturen heeft verzonden, die Boxx c.s. zonder bezwaar heeft behouden. Het hof constateert verder dat Boxx c.s. zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de facturen en de diverse werkzaamheden waarop zij betrekking hebben uitgebreid en onderbouwd heeft toegelicht. Boxx c.s. heeft hier onvoldoende tegen ingebracht. Boxx c.s. moet deze facturen dus betalen.
4.13.
Boxx c.s. heeft verder nog aangevoerd dat [geïntimeerde] zowel voor de werkzaamheden die zien op de jaren 2014 en 2015 als voor de werkzaamheden die zien op de jaren 2016 en 2017 teveel in rekening heeft gebracht. Partijen zijn immers, aldus Boxx c.s., een vaste prijs voor de werkzaamheden overeengekomen en voor meerwerk is geen opdracht gegeven. Ook stelt Boxx c.s. dat [geïntimeerde] wat betreft de overeengekomen aanvullende administratieve bijstand voor de jaren 2016 en 2017 aanzienlijk over haar eigen schatting van € 8.880 exclusief BTW heen is gegaan, te weten met een bedrag van € 4.452,09.
4.14.
[geïntimeerde] heeft erkend dat zij voor de werkzaamheden over de jaren 2014 en 2015, gelet op de vaste prijsafspraak van € 18.000 voor het samenstellen van de jaarrekeningen en het doen van de Vpb-aangiftes, een bedrag van € 175,63 teveel in rekening heeft gebracht. Dit bedrag moet [geïntimeerde] daarom als onverschuldigd betaald aan Boxx c.s. terugbetalen. In zoverre slagen grief drie en vijf dus en de reconventionele vordering die ziet op de vordering uit onverschuldigde betaling zal voor dit bedrag worden toegewezen. Voor het overige betwist [geïntimeerde] dat zij teveel in rekening heeft gebracht. Zij heeft in haar memorie van antwoord onder verwijzing naar haar producties 31 en 32 een uitgebreide toelichting gegeven. Daarbij heeft zij - onderbouwd met e-mails en onweersproken - gesteld dat Boxx c.s. (in de persoon van [naam 3] ) de facturen, die vergezeld gingen van urenstaten, altijd kritisch heeft bekeken en op een enkele opmerking na akkoord heeft bevonden. De negen facturen die zien op de werkzaamheden ten aanzien van de jaren 2014 en 2015 zijn bovendien allemaal zonder protest betaald, terwijl na de eerste twee facturen het bedrag van € 18.000 al was bereikt. [geïntimeerde] heeft daarmee voldoende onderbouwd gesteld dat Boxx c.s. akkoord was met het verrichte meerwerk en deze stelling is wegens het ontbreken van een gemotiveerde betwisting door Boxx c.s. komen vast te staan. [geïntimeerde] heeft verder toegelicht dat zij voor het jaarwerk over 2016 en 2017 binnen de overeengekomen vaste prijs is gebleven. Tot slot heeft [geïntimeerde] erop gewezen dat het bedrag van € 8.880 voor aanvullende administratieve bijstand over de jaren 2016 en 2017 slechts een schatting was, zoals zij destijds ook aan Boxx c.s. had meegedeeld. Gesteld noch gebleken is dat deze kosten onredelijk (hoog) zijn. Het hof komt tot de slotsom dat Boxx c.s. haar stelling dat [geïntimeerde] teveel bij haar in rekening heeft gebracht, - behoudens voor wat betreft het hiervoor genoemde bedrag van € 175,63 voor de werkzaamheden die zien op de jaren 2014 en 2015 - gelet op de gemotiveerde en onderbouwde betwisting door [geïntimeerde] , onvoldoende heeft onderbouwd. Het deel van de reconventionele vordering dat ziet op (gedeeltelijke) terugbetaling op grond van onverschuldigde betaling moet voor het overige worden afgewezen. Grief drie en vijf falen dus voor het overige.
4.15.
In grief vier bestrijdt Boxx c.s. het oordeel van de rechtbank dat de vordering van [geïntimeerde] moet worden toegewezen. Deze grief bouwt voort op de voorgaande grieven en uit het voorgaande volgt dat deze grief faalt.
4.16.
Boxx. c.s. hebben verder geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven, zodat het gedane bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
Conclusie in principaal appel
4.17.
Het hof komt tot de conclusie dat het tweede deel van grief drie en grief vijf gedeeltelijk slagen. De vordering van Boxx c.s. in reconventie zal tot een bedrag van € 175,63 worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag van betaling zal als onweersproken eveneens worden toegewezen. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd.
Incidenteel appel
4.18.
[geïntimeerde] komt in incidenteel appel met twee grieven op tegen het bestreden vonnis. Zij voert ten eerste aan dat de rechtbank ten onrechte de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van vóór 25 september 2020 heeft afgewezen. Het hof overweegt als volgt. Op grond van lid 1 en 2 van artikel 9 van de algemene voorwaarden is Boxx c.s. vanaf dertig dagen na de factuurdatum van de verschillende facturen de wettelijke handelsrente verschuldigd. Omdat uit het principale appel volgt dat de hoofdvordering van [geïntimeerde] zal worden toegewezen en dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn, ligt ook de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente voor toewijzing gereed. Het hof zal, overeenkomstig de door [geïntimeerde] overgelegde berekening, deze vordering toewijzen vanaf de dag na de vervaldata van de in rechtsoverweging 4.11 genoemde facturen. Deze grief slaagt dus.
4.19.
In haar tweede incidentele grief betoogt [geïntimeerde] dat de rechtbank ten onrechte haar vordering tot volledige vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten heeft afgewezen. Zij vordert een bedrag van € 23.692,06 te vermeerderen met de kosten in hoger beroep. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van haar vorderingen verwezen naar artikel 9 lid 3 van de algemene voorwaarden waarin is bepaald: “
Als opdrachtgever niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn heeft betaald, is Opdrachtgever gehouden tot vergoeding van alle daadwerkelijk door Opdrachtnemer gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke (incasso)kosten. De vergoeding van de gemaakte kosten beperkt zich niet tot de eventueel door de rechter vastgestelde kostenveroordeling.”
Boxx c.s. voert verweer tegen deze vorderingen. Zij stelt dat de volledige kosten niet vergoed hoeven worden ten eerste omdat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn en ten tweede omdat de omvang van het gevorderde bedrag de redelijkheidstoets niet doorstaat zodat het hof de kosten dient te matigen. Subsidiair betwist Boxx c.s. de omvang van het gevorderde bedrag.
4.20.
Omdat het hof in het principaal appel al heeft geoordeeld dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn, komt [geïntimeerde] een beroep op artikel 9 lid 3 toe. Voor de beoordeling van het beroep van [geïntimeerde] op artikel 9 lid 3 van de algemene voorwaarden stelt het hof voorop dat artikel 242 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) de rechter de bevoegdheid geeft om (ambtshalve) de bedongen vergoeding van de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten te matigen doch niet tot onder het bedrag van de krachtens de wet te begroten proceskosten respectievelijk het bedrag van de buitengerechtelijke kosten die, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgever gewoonlijk in rekening worden gebracht, jegens de wederpartij redelijk zijn.
Naar het oordeel van het hof dient het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag van € 23.692,06 te vermeerderen met de kosten in hoger beroep gematigd te worden. Daarbij acht het hof het volgende van belang. Ten eerste volgt noch uit de stellingen van [geïntimeerde] noch uit de door haar overgelegde facturen en overzichten, welk gedeelte van het gevorderde bedrag betrekking heeft op de proceskosten en welk gedeelte betrekking heeft op de buitengerechtelijke incassokosten. Dit had, mede gelet op het door Boxx c.s. gevoerde matigingsverweer, dat het hof noopt tot het beoordelen van de redelijkheid van de gevorderde bedragen, wel van haar verwacht mogen worden. [geïntimeerde] heeft op dit punt dus niet aan haar stelplicht voldaan. Ook los daarvan heeft [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd dat de gevorderde kosten in redelijkheid zijn gemaakt. De gevorderde kosten zijn gelet op de aard (incassozaak) en omvang (hoofdsom bedraagt € 39.778,88) immers als zeer hoog te beschouwen. Daarnaast is hier geen sprake van het voeren van verweer (aan de zijde van Boxx c.s.) dat bij voorbaat vrijwel kansloos is, zodat niet aangenomen kan worden dat toewijzing van deze hoge kosten om die reden gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Alles afwegende, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de vordering tot vergoeding van de volledige kosten heeft afgewezen. Deze grief faalt dus.
Conclusie in incidenteel appel
4.21.
Het hof komt tot de conclusie dat grief 1 in incidenteel appel slaagt.
Slotoverweging
4.22.
Het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat het vonnis in incident zal worden bekrachtigd. Het vonnis waarvan beroep zal deels worden vernietigd en voor het overige worden bekrachtigd. Boxx c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in principaal en incidenteel appel. [geïntimeerde] heeft gevorderd Boxx c.s. te veroordelen in de volledige kosten van het hoger beroep. Omdat zij deze vordering op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zal deze vordering alleen daarom al worden afgewezen. Een toewijzing van de werkelijke proceskosten, zoals door [geïntimeerde] verzocht, is bovendien alleen in uitzonderlijke situaties denkbaar. Daarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen door bijvoorbeeld het instellen van een vordering die evident ongegrond is. Dergelijke buitengewone omstandigheden zijn het hof echter niet gebleken. Het hof zal daarom de gebruikelijke forfaitaire vergoeding toewijzen en stelt de proceskosten als volgt vast:
In principaal appel:
- griffierecht € 5.689
- salaris advocaat € 6.471 (tarief IV, 3 punten)
totaal € 12.160
In incidenteel appel:
- salaris advocaat € 3.235,50 ( ½ x tarief IV, 3 punten).

5.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
5.1.
bekrachtigt het vonnis in incident waarvan beroep;
5.2.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover onder 5.1 in conventie gewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
5.3.
veroordeelt Boxx Holding en Utrecht hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 39.778,88, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de dag na de vervaldata van de in rechtsoverweging 4.11 genoemde facturen tot de dag van volledige betaling;
5.4.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover onder 5.8. en 5.9. in reconventie gewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
5.5.
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Boxx Opslag te betalen een bedrag van € 175,63, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt Boxx c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] - gelet op de hoogte van het toegewezen bedrag - begroot op € 478 voor salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
5.7.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
5.8.
veroordeelt Boxx c.s. in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 5.689 aan verschotten en € 6.471 voor salaris advocaat en in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 3.235,50 voor salaris advocaat;
5.9.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. E.M. de Stigter, mr. M.C.H. Broesterhuizen en mr. A. van Hees en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.