In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2024 het verzoek tot wraking van de raadsheren mr. H.E. Kostense, mr. C.J. Hummel en mr. B.A. van Brummelen afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoeker, die in hoger beroep ging tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die hem door de rechtbank Amsterdam was opgelegd. Verzoeker stelde dat de raadsheren partijdig waren, omdat zij tijdens de zitting op 13 december 2023 niet de vragen stelden die hij essentieel achtte voor zijn zaak. Hij betoogde dat de raadsheren zich enkel wilden buigen over de vraag of het gebruik van ANPR-camera's voor het verzamelen van persoonsgegevens rechtmatig was, zonder in te gaan op zijn bezwaren over de verwerking van gegevens door de gemeente Amsterdam.
De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor het wrakingsverzoek niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van (schijn van) partijdigheid. De raadsheren hadden in hun schriftelijke reactie aangegeven dat de stelling van verzoeker niet kon worden onderbouwd met het feit dat bepaalde vragen niet waren gesteld. Het hof had immers aangegeven dat het een beslissing zou nemen op basis van de ingediende processtukken en de standpunten die ter zitting waren ingenomen. De wrakingskamer benadrukte dat het aan de rechter is om te bepalen welke vragen relevant zijn en dat de rechterlijke onpartijdigheid wordt vermoed, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.
Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de raadsheren en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond.