ECLI:NL:GHAMS:2024:865

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
200.335.722/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een hoger beroep inzake parkeerbelasting en gegevensverwerking

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2024 het verzoek tot wraking van de raadsheren mr. H.E. Kostense, mr. C.J. Hummel en mr. B.A. van Brummelen afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoeker, die in hoger beroep ging tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die hem door de rechtbank Amsterdam was opgelegd. Verzoeker stelde dat de raadsheren partijdig waren, omdat zij tijdens de zitting op 13 december 2023 niet de vragen stelden die hij essentieel achtte voor zijn zaak. Hij betoogde dat de raadsheren zich enkel wilden buigen over de vraag of het gebruik van ANPR-camera's voor het verzamelen van persoonsgegevens rechtmatig was, zonder in te gaan op zijn bezwaren over de verwerking van gegevens door de gemeente Amsterdam.

De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor het wrakingsverzoek niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van (schijn van) partijdigheid. De raadsheren hadden in hun schriftelijke reactie aangegeven dat de stelling van verzoeker niet kon worden onderbouwd met het feit dat bepaalde vragen niet waren gesteld. Het hof had immers aangegeven dat het een beslissing zou nemen op basis van de ingediende processtukken en de standpunten die ter zitting waren ingenomen. De wrakingskamer benadrukte dat het aan de rechter is om te bepalen welke vragen relevant zijn en dat de rechterlijke onpartijdigheid wordt vermoed, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de raadsheren en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.335.722/01
zaaknummer hoofdzaak : 23/474
Beslissing van de wrakingskamer van 19 januari 2024
op het wrakingsverzoek ingediend door
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft het door verzoeker ingediende hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2023 (zaaknummer AMS 22/4400), waarbij het beroep van verzoeker ter zake de aan hem op 23 augustus 2022 opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond is verklaard.
1.2.
Op 12 december 2023 is de hoofdzaak op zitting behandeld. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Verzoeker heeft bij op 15 december 2023 ingekomen schriftelijk stuk de wraking verzocht van de raadsheren mr. H.E. Kostense (voorzitter) en mr. C.J. Hummel en mr. B.A. van Brummelen (leden van de belastingkamer).
1.3.
De raadsheren hebben niet in het wrakingsverzoek berust. Op 19 december 2023 hebben zij schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 21 december 2023 door de wrakingskamer behandeld. Op de zitting was verzoeker aanwezig. De raadsheren hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1.
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het schriftelijke verzoek, zoals dat nader toegelicht is door verzoeker op de zitting van de wrakingskamer. Kort samengevat stelt verzoeker dat de schijn van partijdigheid door de raadsheren is gewekt, nu zij op de zitting van 13 december 2023 hebben laten doorschemeren zich alleen te willen buigen over de vraag of het verzamelen van persoonsgegevens van personen die hebben geparkeerd een juiste waarborg is voor het gebruik van Automatic Number Plate Recognition (ANPR-) camera’s. De vraag of verzoeker als deelnemer aan het verkeer, inwoner van de gemeente Amsterdam en bezoeker van de stad Amsterdam moet accepteren dat hij op elk moment in de stad Amsterdam gefotografeerd kan worden, is tijdens de zitting niet aan de orde gekomen. Met de raadsheren is het dus niet gelukt is om de gemeente Amsterdam te dwingen om op basis van artikel 5.2 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) volledige openheid te geven of door de gemeente Amsterdam gegevens worden verwerkt die geen doelbinding met kentekenparkeren hebben of waarvan niet kan worden vastgesteld dat er een doelbinding met kentekenparkeren is.
2.2.
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie kort samengevat aangevoerd dat de stelling van verzoeker dat de raadheren partijdig zouden zijn, niet kan worden gebaseerd op de omstandigheid dat de raadsheren bepaalde vragen, die volgens verzoeker essentieel zijn, niet hebben gesteld. Het hof heeft immers meegedeeld dat het een beslissing zal nemen over de door partijen in hun processtukken en ter zitting ingenomen standpunten, derhalve ook over de standpunten waarover het hof ter zitting geen vragen heeft gesteld

3.De beoordeling

Juridisch kader
3.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) houdt in dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
Beoordeling in deze zaak
3.3
Uit het proces-verbaal van de zitting van 30 november 2023 volgt dat verzoeker en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam standpunten hebben uitgewisseld over de controle van de parkeerbelasting met ANPR-camera’s en de vraag of dat in strijd is met de AVG. Aan het eind van de behandeling heeft mr. Kostense de standpunten samengevat, medegedeeld dat het hof zich op basis van de door partijen ingediende processtukken voldoende ingelicht acht en een oordeel zal geven over het voorliggende geschil. Daarna heeft de voorzitter, nadat de partijen te kennen hebben gegeven niets meer te willen aanvoeren, het onderzoek gesloten.
3.4.
De klacht van verzoeker betreft de (wijze van) vraagstelling van de raadsheren richting partijen, met name de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, waaronder het niet stellen van bepaalde vragen, die volgens de verzoeker wel gesteld hadden moeten worden. De wrakingskamer overweegt dat het aan de rechter is om te bepalen welke vragen ter zitting gesteld worden, net zo als het de rechter vrij staat om een partij kritisch te bevragen en méér vragen neer te leggen bij de ene partij dan bij de andere, als de rechter dit nodig vindt om tot een beslissing in de zaak te komen. Uit de vragen die de voorzitter ter zitting (niet) heeft gesteld, valt naar het oordeel van de wrakingskamer geen (schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid af te leiden. Voor zover verzoeker vanwege de vraagstelling van de voorzitter, althans het in zijn ogen gebrek aan kritisch (door)vragen, de indruk heeft gekregen dat de raadsheren zich al een oordeel hadden gevormd over bepaalde
onderwerpen, heeft de wrakingskamer in het proces-verbaal van de zitting geen aanknopingspunten gevonden die op dat laatste wijzen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de voorzitter, eerst nadat de partijen te kennen hadden gegeven niets meer te willen aanvoeren, het onderzoek heeft gesloten.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond zal worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, voorzitter, mr. J.W.M. Tromp en
mr. N.E. Kwak, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend als griffier en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2024. De voorzitter en de griffier ondertekenen de beslissing.