Op 4 april 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van een benadeelde partij op 19 augustus 2021 in Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die op 2 maart 2023 had geoordeeld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 maart 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vrijspraak voorstelde. Het hof heeft het dossier en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman in overweging genomen.
De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen van mishandeling, waaronder het duwen van de benadeelde en het slaan van diens hoofd tegen de stoep. Het hof heeft echter geconcludeerd dat, hoewel er wettig bewijs aanwezig was, er onvoldoende overtuiging was dat de verdachte de mishandeling had gepleegd. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen. Aangezien de verdachte werd vrijgesproken, heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. De kosten werden door beide partijen zelf gedragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van overtuiging in strafzaken en de rol van het hof in het beoordelen van bewijs.