ECLI:NL:GHAMS:2024:823

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
200.312.985/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over non-conformiteit van garageboxen en opschorting van huurbetalingen

In deze zaak hebben Boxx Opslagverhuur Amsterdam Zuid-Oost B.V., Boxx Opslagverhuur Sloterdijk B.V. en Boxx Opslag Groep Holding B.V. (hierna: Boxx c.s.) in hoger beroep geprocedeerd tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De kern van het geschil betreft de verkoop en verhuur van garageboxen door Boxx c.s. aan een [geïntimeerde]. Boxx c.s. hebben garageboxen verkocht aan [geïntimeerde], die deze vervolgens weer terughuurde. Het hof oordeelt dat de garageboxen niet voldoen aan de koopovereenkomst, omdat ze niet zijn gemaakt van het overeengekomen materiaal. Hierdoor is [geïntimeerde] niet de volledige koopprijs verschuldigd aan Boxx c.s. Het hof bevestigt dat Boxx c.s. de huur niet mochten opschorten, omdat de tekortkoming aan hun zijde ligt. De kantonrechter had eerder de huurachterstanden van [geïntimeerde] toegewezen, maar het hof vernietigt dit voor een deel en wijst de buitengerechtelijke kosten toe aan [geïntimeerde]. Het hof oordeelt dat Boxx c.s. tekort zijn geschoten in hun verplichtingen en dat de opschorting van huurbetalingen niet gerechtvaardigd was. De contractuele rente over het onbetwiste deel van de tweede termijn van de koopsom wordt toegewezen over de periode van 19 mei 2021 tot 13 januari 2022. Het hof veroordeelt Boxx c.s. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten aan [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.312.985/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9274633 CV EXPL 21-8549
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 april 2024
in de zaak van
BOXX OPSLAGVERHUUR AMSTERDAM ZUID-OOST B.V.,
BOXX OPSLAGVERHUUR SLOTERDIJK B.V.,
BOXX OPSLAG GROEP HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: onttrokken,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. M.F. Laning te Voorschoten.
Partijen worden hierna Boxx c.s. en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Boxx c.s. hebben aan [geïntimeerde] garageboxen verkocht, die zij vervolgens weer terug hebben gehuurd. Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat de garageboxen niet voldoen aan de koopovereenkomst en dat [geïntimeerde] niet de volledige koopprijs verschuldigd is aan Boxx c.s. Ook mochten Boxx c.s. de huur niet opschorten.

2.Het geding in hoger beroep

Boxx c.s. zijn bij dagvaarding van 8 april 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 11 januari 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en Boxx c.s. als gedaagden in conventie, tevens eiseressen in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens vermindering van eis.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Boxx c.s. hebben - na eiswijziging - geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren of de vorderingen in conventie zal afwijzen, [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 121.790,00 en de daarover verschuldigde contractuele rente vanaf 26 juni 2019, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de grieven van Boxx c.s. In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] geconcludeerd dat het bestreden vonnis gedeeltelijk zal worden vernietigd aldus dat de vordering van Boxx c.s. inzake de contractuele rente alsnog zal worden afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] inzake de buitengerechtelijke incassokosten alsnog zal worden toegewezen, en voor het overige dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Boxx c.s. in de proceskosten in beide instanties met rente.
Boxx c.s. hebben in incidenteel appel geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de grieven, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
Boxx c.s. hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 1.1-1.13 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. De feiten komen neer op het volgende.
3.1.
Tussen Boxx Opslagverhuur Sloterdijk B.V. (hierna: Boxx Sloterdijk) en Boxx Opslag Groep Holding B.V. (hierna: Boxx Holding) enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds is op 3 augustus 2018 een koopovereenkomst tot stand gekomen inhoudende de verkoop aan [geïntimeerde] van twee verplaatsbare garageboxen op de locatie [adres 1] te [plaats] voor € 10.635,00, exclusief btw, per garagebox.
3.2.
In een allonge bij de koopovereenkomst is overeengekomen dat Boxx Sloterdijk en Boxx Holding deze opslagruimte van [geïntimeerde] huren vanaf datum oplevering tot en met 15 september 2033. De verschuldigde huur bedraagt € 250,00 per maand, exclusief btw, en is achteraf per kwartaal verschuldigd.
3.3.
Tussen Boxx Opslagverhuur Amsterdam Zuid-Oost B.V. (hierna: Boxx Zuid-Oost) en Boxx Holding enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds is op 3 augustus 2018 een koopovereenkomst tot stand gekomen inhoudende de verkoop aan [geïntimeerde] van acht verplaatsbare garageboxen op de locatie [adres 2] te [plaats] voor € 10.125,00, exclusief btw, per garagebox.
3.4.
In een allonge bij de koopovereenkomst is overeengekomen dat Boxx Zuid-Oost en Boxx Holding deze opslagruimte van [geïntimeerde] huren vanaf datum oplevering tot en met 15 september 2033. De verschuldigde huur bedraagt € 233,00 per maand, exclusief btw, en is achteraf per kwartaal verschuldigd.
3.5.
In artikel 4 van de koopovereenkomsten is bepaald dat [geïntimeerde] de koopsom in twee termijnen zal voldoen, namelijk 50% bij ondertekening en 50% bij levering. De garageboxen zijn op 11 juni 2019 geleverd.
3.6.
In artikel 5 van de koopovereenkomsten is bepaald dat Boxx voor ieder betalingsmoment een factuur zal verzenden.
3.7.
In artikel 6 van de koopovereenkomsten is bepaald dat de vorderingen van Boxx op basis van het betalingsschema opeisbaar zijn vanaf de factuurdatum en dienen te worden voldaan binnen 14 dagen. Te late betaling verplicht [geïntimeerde] tot betaling van een rente van 6,5% op jaarbasis over het openstaande bedrag vanaf de 15e dag na de factuurdatum tot aan de dag van algehele voldoening.
3.8.
In artikel 7 van de koopovereenkomsten is bepaald dat [geïntimeerde] alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten die Boxx maakt ten behoeve van het innen van facturen zal vergoeden met een minimum van 15% van het openstaande bedrag inclusief verschuldigde rente. Indien Boxx gedwongen is een gerechtelijke procedure te starten om betaling van facturen af te dwingen, zal [geïntimeerde] de werkelijke kosten daarvan vergoeden, waaronder de kosten van advocaten, procesgemachtigden en griffierecht, ook indien deze een door de rechter uitgesproken proceskostenveroordeling te boven gaan.
3.9.
In artikel 9 van de koopovereenkomsten is bepaald dat de wanden van de opslagruimte zijn gemaakt van Silka velingblokken van 100 mm dik en dat de vloer van gewapend beton is met een vloerbelasting van 500 kg per m².
3.10.
In artikel 4 van de allonges is bepaald dat te late betaling van de huur Boxx verplicht tot een betaling die gelijk is aan wat is omschreven in artikel 6 en 7 van de koopovereenkomsten.
3.11.
In een e-mailbericht van 5 juli 2019 van [naam 1] en [naam 2], destijds respectievelijk sales manager en finance manager bij Boxx c.s., aan [geïntimeerde] is het volgende vermeld:
Allereerst willen wij u nogmaals onze welgemeende excuses aanbieden voor onze gebrekkige manier van communiceren.
Zoals vanochtend al even telefonisch besproken kunnen wij u het onderstaande voorstel doen.
De garages zoals in de overeenkomst benoemd hadden een verkoopprijs van € 10.125,00. De huidige nieuwe geplaatste garages hebben een verkoopprijs van € 7.849,00.
Het verschil in prijs € 2.276,00 excl. BTW per garage unit zullen we uiteraard aan u crediteren voor een totaal bedrag van € 18.208,00 excl. BTW. Hierdoor zal uw rendement uiteraard ook toenemen.
(…)
3.12.
[geïntimeerde] heeft de tweede termijnfactuur van 11 juni 2019 (betrekking hebbend op de koopsom voor de boxen locatie [adres 2] ) ter hoogte van € 104.780,00, exclusief btw (€ 121.790,00, inclusief btw), onbetaald gelaten.
3.13.
Boxx Zuid-Oost heeft een huurachterstand laten ontstaan van € 47.364,24, inclusief btw, tot en met het derde kwartaal van 2021. De huurachterstand van Boxx Sloterdijk bedraagt € 7.260,00, inclusief btw.

4.Eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd dat
Boxx Zuid-Oost en Boxx Holding worden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand tot en met het derde kwartaal van 2021 met betrekking tot de garageboxen aan de [adres 2] , de contractuele rente en wettelijke rente daarover en de buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerde] heeft verder, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd dat Boxx Sloterdijk en Boxx Holding worden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand tot en met het eerste kwartaal van 2021 met betrekking tot de garageboxen aan de [adres 1], de contractuele rente en wettelijke rente daarover en de buitengerechtelijke incassokosten. Tenslotte heeft [geïntimeerde] gevorderd dat Boxx c.s. worden veroordeeld in de proceskosten.
4.2.
[geïntimeerde] heeft aan haar vorderingen, samengevat, ten grondslag gelegd dat Boxx c.s. tekort zijn geschoten in de nakoming van hun huurbetalingsverplichtingen op grond van de allonges bij de koopovereenkomsten.
4.3.
Boxx c.s. hebben in reconventie gevorderd dat [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van de tweede termijn van de koopsom van de garageboxen aan de [adres 2] (hierna: de tweede termijn van de koopsom), de contractuele rente daarover tot en met 17 augustus 2021, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
4.4.
Boxx c.s. hebben aan hun vorderingen, samengevat, ten grondslag gelegd dat partijen weliswaar zijn overeengekomen dat verplaatsbare garageboxen met betonnen wanden zouden worden geleverd en dat Boxx c.s. garageboxen met kunststofwanden hebben geleverd, maar dat de geleverde boxen niet minder waard zijn. Zij zijn dus niet tekortgeschoten, laat staan dat een opschorting van de tweede termijn van de koopsom gerechtvaardigd is. Volgens Boxx c.s. is [geïntimeerde] bovendien in verzuim op grond van artikel 6:83 sub a BW.
4.5.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd tegen de ingestelde vorderingen.
4.6.
De kantonrechter heeft met betrekking tot de gevorderde huurachterstanden overwogen dat de vordering van Boxx Zuid-Oost uit hoofde van de koopovereenkomst en de vorderingen van [geïntimeerde] uit hoofde van de huurovereenkomsten onvoldoende samenhangen om opschorting te rechtvaardigen. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] tot betaling door Boxx Zuid-Oost en Boxx Holding van de huurachterstand tot en met het derde kwartaal van 2021 met betrekking tot de garageboxen aan de [adres 2] en de contractuele rente daarover toegewezen. Ook de vordering van [geïntimeerde] tot betaling door Boxx Sloterdijk en Boxx Holding van de huurachterstand tot en met het eerste kwartaal van 2021 met betrekking tot de garageboxen aan de [adres 1] en de contractuele rente daarover is toegewezen. De vorderingen van [geïntimeerde] tot betaling door Boxx c.s. van wettelijke rente over de huurachterstand en de buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen. [geïntimeerde] heeft niet toegelicht dat Boxx c.s. naast contractuele rente ook wettelijke rente verschuldigd zijn en evenmin gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden, aldus de kantonrechter.
Ten aanzien van de gevorderde tweede termijn van de koopsom heeft de kantonrechter overwogen dat Boxx c.s. zijn tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomsten, omdat de garageboxen niet zijn gemaakt van het overeengekomen materiaal. Boxx c.s. hebben onvoldoende concreet betwist dat de waardevermindering het bedrag beliep dat hun medewerkers hebben meegedeeld aan [geïntimeerde] . Dat bedrag moet daarom in mindering gebracht op de gevorderde tweede termijn van de koopsom, aangezien [geïntimeerde] zich op verrekening heeft beroepen. Het aldus resterende bedrag van de tweede termijn van de koopsom heeft de kantonrechter toegewezen, omdat [geïntimeerde] dienaangaande niet gerechtigd was tot opschorting. Ook de contractuele rente tot en met 17 augustus 2021 is toegewezen, omdat [geïntimeerde] in verzuim was met de betaling van het na verrekening resterende deel van de tweede termijn van de koopsom. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen omdat niet is gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden.
4.7.
Tegen deze beslissingen komen Boxx c.s. in principaal appel met vier grieven op en [geïntimeerde] in incidenteel appel met twee grieven.

5.Beoordeling

5.1.
Grief 1 in principaal appelis gericht tegen het oordeel dat Boxx c.s. zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de koopovereenkomsten omdat de garageboxen niet zijn gemaakt van het overeengekomen materiaal. Boxx c.s. stellen daartoe het volgende. De garageboxen zijn weliswaar van kunststof en niet van beton, maar de bedoeling van de koopovereenkomsten was om een voor beide partijen gunstige beleggingsconstructie op te zetten. Boxx c.s. hebben de garageboxen na de oplevering direct terug gehuurd. De garageboxen zijn niet door [geïntimeerde] in gebruik genomen en zijn voor haar niets meer dan beleggingsobjecten waarvan zij een bepaald rendement verwacht. Dat rendement wordt behaald met de huuropbrengsten. Voor het rendement maakt het niet uit van welk materiaal de garageboxen zijn gemaakt. Dat geldt ook voor een eventuele verkoop van de garageboxen. Een en ander blijkt uit een rapport van Dutch Building Inspections, aldus Boxx c.s.
5.2.
De grief slaagt niet. Tussen partijen staat vast dat is overeengekomen dat Boxx c.s. verplaatsbare garageboxen van beton zouden leveren. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de garageboxen weliswaar beleggingsobjecten zijn, maar dat dit niet wegneemt dat de kwaliteit en verplaatsbaarheid van belang zijn. Die eigenschappen beïnvloeden namelijk de waarde van de garageboxen en dat is weer van belang voor de bepaling van de huurprijs die partijen elke vijf jaar moeten afstemmen en/of de verkoopprijs als [geïntimeerde] de garageboxen op enig moment zou willen verkopen. [geïntimeerde] heeft er in dit verband op gewezen dat kunststof sneller beschadigt dan beton en dat het niet kunnen verplaatsen van een garagebox de verkoopmogelijkheid beperkt. Boxx c.s. hebben één en ander onvoldoende (gemotiveerd) weersproken.
5.3.
Het rapport van Dutch Building Inspections maakt dit niet anders. [geïntimeerde] heeft er terecht op gewezen dat de conclusie in het rapport van Dutch Building Inspections dat tussen een garagebox van beton op een buitenterrein en een inpandige garagebox van kunststof geen waardeverschil kan worden vastgesteld, hier niet relevant is. Partijen zijn ingevolge artikel 1 van de koopovereenkomsten immers overeengekomen dat Boxx c.s. inpandige garageboxen van beton zouden leveren.
5.4.
Slotsom is dat het hof van oordeel is dat Boxx c.s., door garageboxen te leveren van kunststof die niet verplaatsbaar zijn, zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichting om verplaatsbare garageboxen van beton te leveren.
5.5.
Grief 2 in principaal appelis gericht tegen het oordeel dat [geïntimeerde] schade heeft geleden doordat garageboxen van kunststof minder waard zijn dan garageboxen van beton. Boxx c.s. lichten dat als volgt toe. Indien en voor zover Boxx c.s. zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen, heeft [geïntimeerde] daardoor geen schade geleden. Uit een taxatierapport van Uppelschoten Real Estate van 6 juni 2022 blijkt dat de garageboxen zijn getaxeerd op € 33.500,00 per stuk, terwijl [geïntimeerde] daarvoor € 26.175,00 per stuk ( [adres 2] ) respectievelijk
€ 26.562,00 per stuk ([adres 1]) heeft betaald. De huidige getaxeerde waarde is dus veel hoger dan wat [geïntimeerde] heeft betaald. Uit het taxatierapport van Uppelschoten Real Estate volgt verder dat het voor de waarde van de garageboxen niet van belang is van welk materiaal de garageboxen zijn gemaakt. Daarbij komt dat de medewerkers van Boxx c.s. die de gestelde waardevermindering van de garageboxen hebben berekend en aan [geïntimeerde] hebben meegedeeld, niet bevoegd waren toezeggingen te doen over de creditering van de koopsom. Zij hebben deze mededelingen gedaan toen de directeur wegens ziekte afwezig was en zijn inmiddels niet meer bij Boxx c.s. werkzaam.
5.6.
Het hof volgt Boxx c.s. (ook) hierin niet. [geïntimeerde] heeft naar aanleiding van de taxatierapporten van Uppelschoten Real Estate van 6 juni 2022 terecht opgemerkt dat een waardestijging in de jaren na de aankoop van de garageboxen niet eraan afdoet dat [geïntimeerde] bij die aankoop een te hoge koopprijs kan hebben betaald. Daarbij komt dat Uppelschoten Real Estate blijkens pagina 18 van haar taxatierapporten bij haar taxaties garageboxen van beton tot uitgangspunt heeft genomen, en dus niet garageboxen van kunststof zoals door Boxx c.s. aan [geïntimeerde] zijn geleverd. Anders dan Boxx c.s. hebben gesteld, kan uit de taxatierapporten van Uppelschoten Real Estate van 6 juni 2022 verder niet worden opgemaakt dat het materiaal van de garageboxen niet uitmaakt voor de waarde daarvan. Integendeel, in beide taxatierapporten schrijft Uppelschoten Real Estate onder H.3. dat het rendement afhankelijk is van verschillende omstandigheden, waaronder de kwaliteit van het getaxeerde en verwijst zij daarbij onder meer naar de bouwaard.
5.7.
Daarnaast heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [naam 1] en [naam 2] bevoegd waren om het hiervoor onder 3.11 weergegeven voorstel te doen, gelet op hun functies bij Boxx c.s. en de langdurige afwezigheid wegens ziekte van de directeur van Boxx c.s. Na de terugkeer van de directeur van Boxx c.s. heeft hij bovendien voorgesteld de garageboxen terug te kopen dan wel door te verkopen tegen een 20 tot 25% lagere koopprijs, hetgeen aansluit bij de door [naam 1] en [naam 2] geschatte waardevermindering, aldus (nog steeds) [geïntimeerde] . Boxx c.s. hebben één en ander onvoldoende gemotiveerd weersproken.
5.8.
Net als de kantonrechter gaat het hof dan ook ervan uit dat [geïntimeerde] schade heeft geleden door de tekortkoming van Boxx c.s. en dat de waardevermindering van de garageboxen, overeenkomstig het hiervoor onder 3.11 weergegeven voorstel, moet worden begroot op € 23.708,00.
5.9.
Grief 3 in principaal appelis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat tussen de vordering van Boxx Zuid-Oost uit hoofde van de koopovereenkomst en de vordering van [geïntimeerde] uit hoofde van de huurovereenkomsten onvoldoende samenhang bestaat. De allonges met de huurafspraken zijn onlosmakelijk verbonden met de koopovereenkomsten, zodat de wederzijdse verplichtingen voortvloeien uit dezelfde overeenkomst. Zij hebben bovendien betrekking op dezelfde garageboxen. De verplichting tot het voldoen van de koopsom is ook van belang voor de huur van de garageboxen, want de huur kan pas ingaan zodra is geleverd en de levering vindt pas plaats zodra de koopsom is voldaan. Boxx c.s. konden hun huurbetalingsverplichtingen dus opschorten en zijn geen contractuele rente verschuldigd.
5.10.
Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of tussen de vordering van Boxx Zuid-Oost uit hoofde van de koopovereenkomst en de vordering van [geïntimeerde] uit hoofde van de huurovereenkomsten voldoende samenhang bestaat. Ook als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat dit het geval is, waren Boxx c.s. namelijk niet gerechtigd de huurbetalingen op te schorten. Bij de beoordeling of een beroep op opschorting gerechtvaardigd is, spelen de redelijkheid en billijkheid een rol (Parl. Gesch. BW Boek 6 1981, p. 205). Boxx c.s. zijn weliswaar hun huurbetalingsverplichtingen gaan opschorten omdat [geïntimeerde] de tweede termijn van de koopsom onbetaald heeft gelaten, maar de reden voor dit laatste was dat Boxx c.s. niet de overeengekomen garageboxen hadden geleverd. Oftewel, het geschil tussen partijen vindt zijn oorsprong in de tekortkoming van Boxx c.s. in de nakoming van haar verplichting om verplaatsbare garageboxen van beton te leveren. [geïntimeerde] heeft bovendien onweersproken gesteld dat zij steeds de garageboxen aan Boxx c.s. ter beschikking heeft gesteld en Boxx c.s. de garageboxen gedurende de looptijd van de huurovereenkomst altijd heeft kunnen exploiteren. Onder deze omstandigheden is een beroep op opschorting door Boxx c.s. van hun huurbetalingsverplichtingen niet gerechtvaardigd. Grief 3 in principaal appel slaagt kortom niet.
5.11.
Grief 4 in principaal appel en grief 1 in incidenteel appel lenen zich gelet op hun onderlinge samenhang voor gezamenlijke behandeling.
5.12.
Grief 4 in principaal appelis gericht tegen het oordeel dat [geïntimeerde] contractuele rente verschuldigd is tot 17 augustus 2021. Boxx c.s. brengen daartoe het volgende naar voren. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen, hebben Boxx c.s. niet slechts aanspraak gemaakt op contractuele rente tot 17 augustus 2021, maar ook op contractuele rente over de periode daarna. Boxx c.s. hebben in hun conclusie van eis in reconventie weliswaar de contractuele rente berekend tot 17 augustus 2021, maar alleen omdat dit de roldatum was waarop dit processtuk moest worden ingediend. Voor de periode daarna hebben Boxx c.s. in hun conclusie van eis in reconventie de letters PM, zijnde de afkorting van Pro Memorie, opgenomen. Zij hebben dit alleen niet herhaald in hun petitum, maar dat zij ook contractuele rente vorderden over de periode na 17 augustus 2021 was duidelijk, of is dat in ieder geval nu, in dit hoger beroep.
5.13.
Grief 1 in incidenteel appelis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] contractuele rente verschuldigd is over het na verrekening resterende restant van de tweede termijn van de koopsom. [geïntimeerde] heeft haar betaling niet opgeschort, maar was in afwachting van de toegezegde creditering van de factuur van 11 juni 2019. [geïntimeerde] heeft binnen de betalingstermijn van de factuur van 11 juni 2019 geklaagd en op 5 juli 2019 werd haar een creditering toegezegd. Zij mocht ervan uitgaan dat dit op korte termijn zou worden geregeld en heeft ook herhaaldelijk het initiatief genomen om Boxx c.s. zover te krijgen uitvoering te geven aan de creditering. In plaats daarvan zijn Boxx c.s. echter de huur gaan opschorten, en zij hebben de mogelijkheid de huur net zolang op te schorten totdat de tweede termijn van de koopsom is verrekend. Een en ander brengt mee dat [geïntimeerde] de factuur van 11 juni 2019 niet hoefde te voldoen, aanvankelijk omdat haar een creditering was toegezegd en daarna omdat dit in redelijkheid niet meer van haar kon worden gevergd. Dat zij is veroordeeld tot betaling van contractuele rente is dan ook niet redelijk en billijk, aldus telkens [geïntimeerde] .
5.14.
Over de gang van zaken nadat zij ontdekte dat de garageboxen niet verplaatsbaar en van beton waren, heeft [geïntimeerde] , samengevat, het volgende aangevoerd. Bij e-mail van 5 juli 2019 is haar een creditering toegezegd. Omdat een creditnota uitbleef, heeft [geïntimeerde] in september 2019 contact opgenomen met Boxx c.s., die daarop voorstelden een gesprek te plannen. Na opgave door [geïntimeerde] van data voor een gesprek bleef het echter stil, totdat de directeur van Boxx c.s. haar per mail op 9 april 2020 benaderde. Partijen hebben toen heen en weer gemaild, onder andere over een mogelijke terugkoop van de garageboxen door Boxx c.s., maar na enige tijd kwam het contact opnieuw stil te liggen. In september 2020 heeft [geïntimeerde] weer geprobeerd contact te krijgen met de directeur van Boxx c.s., maar tevergeefs. Op 19 december 2020 heeft de directeur van Boxx c.s. aan [geïntimeerde] bericht potentiële kopers te hebben en dat daarna een afrekening kon volgen. Vervolgens bleef het wederom stil, totdat [geïntimeerde] half februari 2021 Boxx c.s. heeft benaderd, naar aanleiding waarvan Boxx c.s. haar hebben voorgesteld de garageboxen door te verkopen voor een 20 tot 25% lagere prijs. [geïntimeerde] heeft daarop aan Boxx c.s. een tegenvoorstel gedaan, inhoudende dat zij het na verrekening van de waardevermindering resterende deel van de tweede termijn van de koopsom zou voldoen en Boxx c.s. de achterstallige huur, één en ander met voortzetting van de overeenkomsten. Op 19 mei 2021 hebben Boxx c.s. dit tegenvoorstel afgewezen en betwist dat de garageboxen minder waard waren geworden. De door [naam 1] en [naam 2] berekende waardevermindering werd op dat moment voor het eerst betwist. In de (bijna) twee jaren tussen de factuur van 11 juni 2019 en de afwijzing van het tegenvoorstel op 19 mei 2021 is nooit een herinnering of aanmaning verzonden door Boxx c.s. ten aanzien van de factuur van 11 juni 2019. Deze gang van zaken is door Boxx c.s. niet (gemotiveerd) weersproken.
5.15.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] , gelet op de toezegging van een creditnota, de contacten die hebben plaatsgevonden over mogelijke oplossingen en het uitblijven van een aanmaning, de betaling van de factuur van 11 juni 2019 mocht opschorten totdat zij een creditnota had ontvangen dan wel partijen overeenstemming hadden bereikt over een andere oplossing. Op 19 mei 2021 bleek echter dat de waardevermindering door Boxx c.s. werd betwist en er geen creditnota of andere oplossing zou komen. Vanaf dat moment kon [geïntimeerde] dus niet meer daarvan uitgaan en was zij dan ook niet langer bevoegd om het onbetwiste deel van de tweede termijn van de koopsom op te schorten. Daaraan doet niet af dat Boxx c.s. inmiddels hun huurbetalingsverplichtingen (deels) hadden opgeschort, ook al waren zij daartoe niet bevoegd (zie hiervoor onder 5.10). Weliswaar liep de huurachterstand per kwartaal op, maar gelet op de hoogte van de huren enerzijds (zie hiervoor onder 3.2 en 3.4) en de hoogte van het onbetwiste deel van de tweede termijn van de koopsom anderzijds (€ 81.000,00 exclusief btw) was het opschorten van het onbetwiste deel van de tweede termijn van de koopsom niet proportioneel en dus ongerechtvaardigd.
5.16.
Het voorgaande betekent dat [geïntimeerde] vanaf 19 mei 2021 contractuele rente verschuldigd is over het onbetwiste deel van de tweede termijn van de koopsom. Alhoewel Boxx c.s. in het petitum van hun conclusie van antwoord geen contractuele rente hebben gevorderd over de periode na 17 augustus 2021, hebben zij dat in hoger beroep alsnog, en voldoende tijdig gedaan. [geïntimeerde] heeft echter onweersproken aangevoerd dat zij op 13 januari 2022 aan Boxx c.s. een berekening heeft toegezonden van de over en weer verschuldigde bedragen op basis van het bestreden vonnis en daarbij heeft meegedeeld dat zij tot betaling zou overgaan zodra Boxx c.s. hun akkoord op de berekening hadden gegeven, maar dat een inhoudelijke reactie hierop van Boxx c.s. is uitgebleven. [geïntimeerde] heeft aldus haar verzuim gezuiverd (artikel 6:86 BW) en is daarom vanaf 13 januari 2022 geen contractuele rente meer verschuldigd.
5.17.
Kortom, grief 4 in principaal appel en grief 1 in incidenteel appel slagen beide deels. Het hof zal de contractuele rente toewijzen over het onbetwiste deel van de tweede termijn van de koopsom over de periode 19 mei 2021 tot 13 januari 2022.
5.18.
Grief 2 in incidenteel appelis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar zijn. Partijen zijn overeengekomen dat buitengerechtelijke kosten moeten worden vergoed en een dergelijk beding is bindend. Boxx c.s. hebben geen beroep op matiging gedaan en de rechter mag alleen ambtshalve matigen op grond van artikel 242 Rv, aldus [geïntimeerde] .
5.19.
Tussen partijen staat vast dat zij zijn overeengekomen dat Boxx c.s. bij te late betaling de buitengerechtelijke kosten moet vergoeden die [geïntimeerde] maakt ten behoeve van het innen van facturen. [geïntimeerde] heeft gesteld dat zij Boxx c.s. herhaaldelijk heeft verzocht de huurachterstand te betalen en dat zij bij brief van 12 april 2021 heeft voorgesteld dat zij het na verrekening van de waardevermindering resterende deel van de tweede termijn van de koopsom zou voldoen en Boxx c.s. de achterstallige huur, één en ander met voortzetting van de overeenkomsten (zie hiervoor onder 5.14). Daarmee heeft [geïntimeerde] voldaan aan de vereisten die gelden voor een aanspraak op bedongen buitengerechtelijke incassokosten. Boxx c.s. hebben zich in dit verband nog erop beroepen dat de vordering de dubbele redelijkheidstoets niet kan doorstaan, maar mede gelet op de hiervoor onder 5.14 weergegeven duur en omvang van de buitengerechtelijke werkzaamheden gaat het hof daaraan voorbij; deskundige bijstand inroepen was redelijk en de kosten zijn dat ook. Vanwege die duur en omvang en de omstandigheid dat het hier gaat om een commerciële relatie tussen professionele partijen acht het hof evenmin termen aanwezig om tot matiging van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten over te gaan.
5.20.
[geïntimeerde] heeft tegenover Boxx Zuid-Oost en Boxx Holding aanspraak gemaakt op een vergoeding van (€ 5.271,94 + 1.034,64 + € 1.018,02 =) € 7.324,60 en tegenover Boxx Sloterdijk en Boxx Holding op een vergoeding van € 1.121,04. Het hof zal deze bedragen toewijzen.
5.21.
Boxx c.s. hebben geen feiten of omstandigheden gesteld, die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Hun bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
5.22.
Slotsom is dat van de grieven in principaal appel alleen grief 4 deels slaagt. In incidenteel appel slagen grief 1 (gedeeltelijk) en grief 2. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover daarin i) de contractuele rente over het onbetwiste deel van de tweede termijn van de koopsom is toegewezen over de periode 26 juni 2019 tot en met 17 augustus 2021 en ii) de door [geïntimeerde] gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten is afgewezen. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Het hof ziet geen aanleiding tot een andere beslissing omtrent de proceskosten in eerste aanleg. Boxx c.s. zijn in zowel het principaal appel als het incidenteel appel (grotendeels) in het ongelijk gesteld en zullen daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 5.689,00
- salaris advocaat (principaal hoger beroep) € 4.428,00
(tarief € 4.428,00, 1 punt)
- salaris advocaat (incidenteel hoger beroep) € 2.214,00
(tarief € 2.214,00, 1 punt)
Totaal € 12.331,00.

6.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt:
het bestreden vonnis in conventie, voor zover daarin de gevorderde veroordeling tot betaling door Boxx Zuid-Oost en Boxx Holding aan [geïntimeerde] van € 7.324,60 aan buitengerechtelijke kosten en de gevorderde veroordeling tot betaling door Boxx Sloterdijk en Boxx Holding aan [geïntimeerde] van € 1.121,04 aan buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen;
en
het bestreden vonnis in reconventie, voor zover daarin onder V de contractuele rente van 6,5% over € 81.000,00 exclusief btw is toegewezen vanaf 26 juni 2019 tot en met 17 augustus 2021;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt Boxx Zuid-Oost en Boxx Holding tot betaling aan [geïntimeerde] van € 7.324,60 aan buitengerechtelijke kosten;
  • veroordeelt Boxx Sloterdijk en Boxx Holding tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1.121,04 aan buitengerechtelijke kosten;
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Boxx c.s. van de contractuele rente van 6,5% over € 81.000,00 exclusief btw vanaf 19 mei 2021 tot 13 januari 2022;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt Boxx c.s. in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 12.331,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J. Dun, mr. J.E. van der Werff en mr. I. de Greef en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.