ECLI:NL:GHAMS:2024:820

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
200.316.657/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en gerechtvaardigd vertrouwen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of aan appellant een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is toegezegd door Manpower Business Services B.V. Appellant, die in dienst was bij Manpower, stelde dat hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een dergelijke toezegging. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van appellant afgewezen, omdat er geen bewijs was voor een toezegging van Manpower en appellant niet had voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Het hof bevestigde het oordeel van de kantonrechter. Het hof oordeelde dat appellant onvoldoende feitelijke onderbouwing had geleverd voor zijn stelling dat er een toezegging was gedaan. Het hof wees erop dat appellant op de hoogte was van de vereiste tests (CAS- en VIT-test) die hij moest afleggen om in aanmerking te komen voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, en dat hij niet geslaagd was voor de CAS-test en de VIT-test niet had afgelegd. De communicatie tussen appellant en Manpower werd als onvoldoende beschouwd om een gerechtvaardigd vertrouwen te rechtvaardigen.

Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en veroordeelde appellant in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de noodzaak voor werknemers om aan de gestelde voorwaarden te voldoen voordat zij aanspraak kunnen maken op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.316.657/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9401448 CV EXPL 21-12160
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 april 2024
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. C.P.R.M. Dekker te 's-Gravenhage,
tegen
MANPOWER BUSINESS SERVICES B.V.,
gevestigd te Diemen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.N. Vlasman te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Manpower genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 19 juli 2022, gevolgd door een herstelexploot van 21 september 2022, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 19 april 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Manpower als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens inhoudende een vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 januari 2024 doen bepleiten, [appellant] door mr. Dekker voornoemd, en Manpower door mr. Vlasman voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - zijn - in hoger beroep vermeerderde - vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Manpower in de kosten van het geding in beide instanties.
Manpower heeft, kort samengevat, geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] , althans tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, althans tot afwijzing dan wel matiging (tot nihil) van de – in hoger beroep vermeerderde – vorderingen van [appellant] , met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 t/m 1.10 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
[appellant] is in dienst getreden bij Manpower. In dat kader was hij vanaf 10 april 2017 op grond van een Fase A detacheringsovereenkomst geplaatst bij Fiditon. Deze detacheringsovereenkomst is op 29 september 2017 verlengd tot en met 25 maart 2018.
2.2
Gedurende de detachering bij Fiditon is [appellant] uitgevallen wegens ziekte. In het kader van zijn re-integratie is [appellant] per 2 april 2018 gedetacheerd bij Manpower zelf, op de afdeling OP&S, in de functie van Desk Officer, functiegroep 8, op basis van een detacheringsovereenkomst Fase B. Deze overeenkomst werd aangegaan voor de periode van 2 april 2018 tot en met 1 juli 2018. Op 2 juli 2018 heeft Manpower de detacheringsovereenkomst verlengd tot en met 28 oktober 2018. Aan [appellant] is daarbij onder meer het volgende medegedeeld:
“Hierbij bevestigen wij dat jouw huidige Fase B detacheringsovereenkomst voor bepaalde tijd aansluitend onder gelijkblijvende voorwaarden wordt verlengd tot en met 28-10-2018. Dit betekent dat jouw Fase B detacheringsovereenkomst van rechtswege – zonder dat enige vorm van opzegging of waarschuwing vereist zal zijn – eindigt op de hierboven bevestigde einddatum. Voor het overige verwijzen we naar de bevestiging/informatie betreffende plaatsing die je hebt ondertekend bij aanvang van de opdracht. Volledigheidshalve geven wij hierbij aan dat iedere verlenging (stilzwijgend of mondeling) van deze Fase B Detacheringsovereenkomst na afloop van fase B uitdrukkelijk is uitgesloten. (…)”
2.3
Bij e-mail van 18 september 2018 heeft [appellant] aan [naam 1] (hierna: [naam 1]), toenmalig leidinggevende van [appellant] bij Manpower, onder meer het volgende geschreven:
“Wij zijn overeengekomen dat het bestaande contract op dezelfde voorwaarden wordt voortgezet tot december en dat beide partijen hierna een evaluatie zullen hebben, over een eventuele directe indiensttreding bij de Manpowergroup, bij gebleken tevredenheid uiteraard. Ik heb nog wel een klein verzoek / vraag ter aanvulling op ons gesprek. In het kader van het risico wat voor mij aanwezig is, namelijk dat manpower na december het besluit zal kunnen nemen de samenwerking toch te willen beëindigen, op welke gronden dan ook, waar ik overigens niet van wil uitgaan. Maar dit risico is aanwezig en mocht dit besluit toch worden genomen dan wil ik nu graag het verzoek bij je doen, om te overwegen mij tegemoet te willen komen ter afdekking van het inkomstenderving risico, om het huidige uurtarief van € 13,85 te verhogen met € 2,15 m.i.v. 1-10-2018. (…)”
2.4
Per 1 oktober 2018 is [appellant] gaan werken op de afdeling Special Billing.
2.5
Bij e-mail van 8 oktober 2018 heeft [naam 1] aan [naam 2], corporate recruiter bij Manpower Group, onder meer het volgende geschreven:
“Kun jij een CAS en een FIT voor Billing Services naar [appellant] mailen. Ik moet afscheid gaan nemen van de temps waar [appellant] er ook 1 van is.
Het alternatief is dat ik [appellant] eind deze maand een contract voor OT moet aanbieden, maar dan wil ik wel weten hoe hij zijn VIT en CAS heeft gemaakt.”
2.6
[naam 1] heeft [appellant] in oktober 2018 in de gelegenheid gesteld de intelligentietest (VIT-test) en de persoonlijkheidstest (CAS-test) te doen. [appellant] heeft alleen de CAS-test gedaan, maar het resultaat daarvan was onvoldoende. De VIT-test heeft hij geoefend, maar uiteindelijk niet gedaan.
2.7
Bij brief van 24 oktober 2018 heeft Manpower aan [appellant] onder meer het volgende bericht:
“Hierbij bevestigen wij dat jouw huidige Fase B detacheringsovereenkomst voor bepaalde tijd aansluitend onder gelijkblijvende voorwaarden wordt verlengd tot en met 30/12/2018. Dit betekent dat jouw Fase B detacheringsovereenkomst van rechtswege – zonder dat enige vorm van opzegging of waarschuwing vereist zal zijn – eindigt op de hierboven bevestigde einddatum. Voor het overige verwijzen we naar de bevestiging/informatie betreffende plaatsing die je hebt ondertekend bij aanvang van de opdracht. Volledigheidshalve geven wij hierbij aan dat iedere verlenging (stilzwijgend of mondeling) van deze Fase B Detacheringsovereenkomst na afloop van fase B uitdrukkelijk is uitgesloten . (…)”
2.8
[appellant] heeft deze detacheringsovereenkomst niet ondertekend. In een digitaal commentaar bij deze brief heeft hij onder meer het volgende geschreven:
“Afgewezen. Reden afwijzing: Geachte heer, mevrouw, ik accepteer deze arbeidsovereenkomst niet en licht mijn motivatie hieronder toe. Gezien het feit dat ik al in dienst ben getreden per d.d. 1 oktober 2018 op de afdeling OP&S Special Billing en zonder overeenkomst is deze overeenkomst in strijd met de overeengekomen afspraak en ook met de wetgeving. Tevens is het uurtarief ad € 13,85 opgenomen in deze overeenkomst niet aansluitend op de functie zwaarte en ook in strijd met het salaris behorende bij het functieprofiel. Op dit moment heeft het UWV besloten gezien de druk die Manpower op mij legt om mij op non-actief te plaatsen en zal ik ook geen verdere werkzaamheden uitvoeren voor Manpower of dochterondernemingen binnen de Manpowergroup. Hopende u hiermede voldoende te hebben toegelicht op mijn motivatie om deze aangeboden overeenkomst niet te accepteren.”
[appellant] heeft na 28 oktober 2018 niet meer gewerkt voor Manpower.
2.9
Bij brief van 31 januari 2019 heeft [naam 3] (hierna: [naam 3]), medewerker van de afdeling Human Resources van Manpower, gereageerd op een brief van 1 januari 2019 van [appellant] , waarin hij melding maakte van diverse claims op Manpower. Onder het kopje ‘Vordering 5’ heeft [naam 3] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Ook uw claim waarin u stelt dat Manpower niet als goed werkgever heeft gehandeld en daardoor heeft bijgedragen aan de in uw ogen verstoorde verstandshouding is voor Manpower onbegrijpelijk. Vanuit Manpower is meermaals uitgesproken vertrouwen in u te zien en te hebben. Er is u een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangeboden voor een uitdagende functie met groei en ontwikkel potentie binnen uw eigen vakgebied. Dit aanbod is nota bene door uzelf afgewezen. Doordat Manpower het vertrouwen in u zag is er zelfs bij hoge uitzondering afgeweken van het Manpower HR-beleid met betrekking tot het maken van een test. U is hierin voldoende tijd en ruimte in gegeven. (…)”
Manpower heeft de claims van [appellant] afgewezen.
2.1
Bij e-mail van 6 februari 2019 heeft [appellant] aan [naam 3] verzocht om toezending van “het originele exemplaar van de onbepaalde tijd arbeidsovereenkomst”. In reactie daarop heeft [naam 3] op 21 februari 2019 aan [appellant] bericht dat een dergelijk document niet is opgesteld en dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd nooit tot stand is gekomen.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd dat de kantonrechter – uitvoerbaar bij voorraad – (i) voor recht verklaart dat bij [appellant] rechtens te honoreren verwachtingen zijn gewekt respectievelijk toezeggingen zijn gedaan dat [appellant] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen van Manpower, en (ii) Manpower veroordeelt tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag ten titel van schadevergoeding wegens het niet nakomen van de toezeggingen / de rechtens te honoreren gewekte verwachtingen alsmede een bedrag van € 4.000,- als vergoeding van de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van het wisselende inkomenspatroon. [appellant] heeft, ten slotte, gevorderd dat Manpower wordt veroordeeld in de kosten van het geding. Manpower heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen.
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Manpower. Aan dit oordeel heeft de kantonrechter samengevat het volgende ten grondslag gelegd. Uit de stukken en de stellingen van partijen blijkt noch van een toezegging door Manpower dat [appellant] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen, noch van een gedraging van Manpower waaraan [appellant] het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangeboden. [appellant] stelt weliswaar dat door [naam 1] mondeling is toegezegd dat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen, maar [naam 1] betwist dit. [naam 1] erkent wel te hebben onderzocht of [appellant] in aanmerking zou kunnen komen voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar [naam 1] heeft daarbij duidelijk gemaakt dat [appellant] daartoe de CAS- en VIT-test goed zou moeten maken. Daarnaast stelt de kantonrechter vast dat in de detacheringsovereenkomst voor bepaalde tijd steeds is vermeld dat deze overeenkomst van rechtswege zal eindigen. Dat [appellant] dat ook zo heeft begrepen, volgt uit zijn eigen e-mail van 18 september 2018, hiervoor onder 2.3 weergeven. Partijen waren aldus niet in een verder stadium dan het verkennen van de mogelijkheid om [appellant] voor onbepaalde tijd in dienst te nemen. Vaststaat dat [appellant] de genoemde testen niet met goed gevolg heeft afgelegd, waarop het verkenningstraject strandde. Dat [naam 3] in de brief van 31 januari 2019 aan [appellant] vermeldde dat hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangeboden, die hij heeft geweigerd, berust overduidelijk op een misverstand. De enige arbeidsovereenkomst die [appellant] heeft geweigerd, is immers de verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 30 december 2018. [appellant] kan aan de mededeling in die brief dan ook niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat hij aanspraak had op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn - niet expliciet genummerde - grieven op.
3.3
De grieven strekken ten betoge dat Manpower aan [appellant] toezeggingen heeft gedaan dat [appellant] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen, althans dat Manpower bij [appellant] rechtens te honoreren verwachtingen heeft gewekt dat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen. Doordat Manpower deze toezeggingen niet is nagekomen, althans de gewekte verwachtingen niet heeft gehonoreerd, stelt [appellant] schade te hebben geleden tot een bedrag van € 80.000,-, welke schade hij vergoed wil hebben.
3.4
[appellant] baseert de gestelde toezeggingen op de inhoud van een tweetal opgenomen telefoongesprekken, één met [naam 1] (opname 1) en één met [naam 3] (opname 2). [appellant] stelt dat uit opname 1 volgt dat [naam 1] mondeling heeft toegezegd dat [appellant] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen. Dit blijkt volgens [appellant] tevens uit de brief van [naam 3] aan [appellant] van 31 januari 2019 waarin staat dat Manpower hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft aangeboden. Daarnaast meent [appellant] dat de toezegging ook volgt uit opname 2 waarin [naam 3] niet heeft betwist dat aan [appellant] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangeboden. Het is, anders dan de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld, dus geen misverstand dat [naam 3] heeft gezegd dat aan [appellant] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangeboden, aldus steeds [appellant] .
3.5
Het betoog van [appellant] slaagt niet. [appellant] heeft noch in de memorie van grieven noch ter zitting in hoger beroep kunnen aangeven welke uitspraak van [naam 1] in opname 1 kan worden opgevat als een toezegging dat aan hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangeboden. Evenmin heeft [appellant] concreet gesteld aan welke uitspraak van [naam 1] in opname 1 hij het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen bij Manpower. Los hiervan heeft het hof na het beluisteren van de opnames ook geen aanknopingspunten gevonden voor de stellingen van [appellant] . De omstandigheid dat [naam 3] in haar brief van 31 januari 2019 melding heeft gemaakt van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, berust - naar de kantonrechter terecht heeft overwogen - op een misverstand. De enige arbeidsovereenkomst die aan [appellant] was aangeboden, betreft immers de (verlenging van de) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 24 oktober 2018 tot eind december 2018, welk aanbod door [appellant] is afgewezen. Daarbij komt dat [naam 3] in haar brief van 21 februari 2019 heeft bevestigd dat er nooit een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. Voorts is voor het oordeel dat [appellant] er niet gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen redengevend de omstandigheid dat [appellant] - zo bevestigde hij ter zitting in hoger beroep - ermee bekend was dat hij daarvoor de zogenoemde CAS- en VIT-test met goed gevolg zou moeten afleggen en dat vaststaat dat [appellant] niet is geslaagd voor de CAS-test en de VIT-test niet heeft gedaan. Dat [naam 3] in opname 2 niet uitdrukkelijk heeft betwist dat aan [appellant] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangeboden, is in het licht van het voorgaande onvoldoende om tot de conclusie te komen dat dat [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen.
3.6
Voor zover [appellant] stelt dat in een eerder gesprek ten kantore van Manpower een toezegging is gedaan dan wel verwachtingen zijn gewekt dat hij bij Manpower een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen, is dit een nieuwe stelling die ter zitting in hoger beroep voor het eerst naar voren is gebracht. Deze stelling die als een nieuwe grief heeft te gelden - zoals ook mr. Dekker desgevraagd ter zitting in hoger beroep heeft erkend - had bij memorie van grieven naar voren moeten worden gebracht. Nu dit niet is gebeurd, is de grief tardief voorgesteld en dient deze reeds daarom buiten beschouwing te blijven.
3.7
Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat [appellant] zijn stelling dat Manpower hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft toegezegd, dan wel dat [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Manpower hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou aanbieden, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd en toegelicht. Dit leidt ertoe dat de vorderingen van [appellant] ook in hoger beroep niet toewijsbaar zijn.
3.8
[appellant] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat zijn bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
3.9
De slotsom is dat de grieven falen. Gelet hierop behoeft het verweer van Manpower dat [appellant] de verkeerde Manpower entiteit in rechte heeft betrokken geen bespreking. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Manpower begroot op € 783,- aan verschotten en € 2.366,- voor salaris;
verklaart dit arrest ten aanzien van bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.L. de Graaff, M.L.D. Akkaya en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.