2.5.Op 5 oktober 2012 hebben erflaatster en [eiser] een samenlevingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst vermeldt, voor zover relevant:
1. Partijen hebben een affectieve relatie; zij voeren inmiddels meer dan tien jaar een
gemeenschappelijke huishouding (...).
2. Partijen regelen de vermogensrechtelijke aspecten daarvan bij de volgende overeenkomst.
3. Partijen beschouwen deze overeenkomst mede als voldoening aan een dringende verplichting
van moraal en fatsoen om voor elkaar te zorgen gedurende de looptijd van deze overeenkomst,
welke natuurlijk verbintenis hierbij door partijen wordt omgezet in een civiele en daardoor
rechtens afdwingbare verbintenis
Gemeenschappelijke huishouding
Artikel 1
Inkomen/draagplicht
1. a. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de
gemeenschappelijke huishouding.
b. Indien slechts één van de partijen inkomen heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke
huishouding geheel ten laste van die partij.
(...)
3. Het hiervoor in lid 1 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als partijen wensen, wordt
gestort op een ten name van beide partijen gestelde bankrekening en/of in een gemeenschappelijke
kas.
(…)
Gemeenschappelijke roerende zaken
Artikel 2
1. Partij 2 (erflaatster,
toevoeging hof) is eigenaar van alle roerende zaken die bestemd zijn voor de
gemeenschappelijke huishouding, (…), tenzij het betreft zaken waarvan één der
partijen de privé-eigendom uitdrukkelijk heeft voorbehouden, waarvan zal blijken uit een door beide
partijen ondertekende lijst. Voer- en vaartuigen vallen hier niet onder. Onder roerende zaken als
bedoeld in dit lid worden niet verstaan persoonlijke sieraden en kleding, alsmede roerende zaken die
zijn verkregen door één van partijen krachtens schenking of erfrecht.
2. Indien tussen partijen een geschil bestaat omtrent de eigendom van een zaak als in lid 1
bedoeld en geen van partijen kan zijn recht hierop bewijzen, wordt het geacht aan partij 2 toe te behoren.
(...)
4. Indien door partijen een gemeenschappelijke roerende zaak wordt verkregen, zal de partij die uit
eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere
een vordering hebben op de andere partij. De vordering zal, zolang deze niet opeisbaar is, geen rente
dragen. De vordering is opeisbaar bij vervreemding van de roerende zaak en bij beëindiging van deze
overeenkomst. Over een door de schuldeiser opgeëist bedrag moet de schuldenaar een rente betalen
gelijk aan de wettelijke rente, over de periode vanaf de dag van opeising tot aan de dag van betaling.
5. Partijen zijn ieder voor de helft gerechtigd in het saldo van de in artikel 1 lid 3 bedoelde
gemeenschappelijke bankrekening en/of kas.
6. Partijen zijn tevens, ieder voor de helft, gerechtigd in de saldi van alle overige gemeenschappelijke
bank- en/of girorekeningen, waaronder spaarrekeningen, die op naam van beide partijen worden
gesteld.
Gemeenschappelijk bewoonde woning
Artikel 3
(...)
Eigen woning
(...)
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk
te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer
dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. De vordering zal, zolang deze niet opeisbaar is, geen rente dragen. De vordering
is opeisbaar bij vervreemding van de onroerende zaak en bij beëindiging van deze overeenkomst.
(...)
Einde overeenkomst
Artikel 5
Algemeen
1. Behoudens de bepalingen welke naar hun aard bestemd zijn om te gelden na beëindiging van de
samenleving, is deze overeenkomst geëindigd indien:
(...)
b. één van partijen overlijdt;
3. Indien de overeenkomst eindigt door het overlijden van één van partijen, verblijven alle
gemeenschappelijke goederen aan de andere partij. Deze is verplicht voor haar rekening te nemen alle
gemeenschappelijke schulden, die op het moment van eindigen van de overeenkomst bestaan.
(...)
4. Degene, aan wie overeenkomstig het in het vorig lid bepaalde de gemeenschappelijke goederen en
schulden verblijven, heeft het recht binnen drie maanden na het moment van de verblijving te
verklaren, dat hij de verblijving niet of niet geheel wenst.
5. Partijen verlenen elkaar over en weer volmacht ter uitvoering van de verplichting tot levering van
de verbleven gemeenschappelijke goederen. Deze volmacht is onherroepelijk.
(...)
7. Gemelde verblijving geschiedt onder de ontbindende voorwaarde dat uit de relatie van partijen één of meer kinderen zijn geboren en de langstlevende van beide partijen erfrechtelijk wordt beschermd.
Overnemingsbeding
8. Indien de overeenkomst eindigt door het overlijden van één van partijen, heeft de andere partij een
recht van overneming ten aanzien van de goederen, die ten tijde van het overlijden behoorden tot het
privévermogen van de overledene. De overname geschiedt tegen vergoeding van de waarde van de
betreffende goederen, vast te stellen op de wijze als hierna is omschreven in artikel 6.
9. Het recht vervalt indien het niet is uitgeoefend binnen zes maanden na het overlijden. Gedurende
deze periode bestaat het recht de privé-goederen te gebruiken, waarbij de langstlevende verplicht is
voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld(en) te voldoen de rente van (hypothecaire)
schuld(en), die aangegaan zijn ter verwerving, onderhoud en verbetering van die goederen.
10. Partijen verlenen elkaar over en weer volmacht ter uitvoering van de verplichting tot levering van
de over te nemen privé goederen. Deze volmacht is onherroepelijk.
(...)
Slotbepalingen
Ten slotte wordt nog het volgende overeengekomen.
(…)
2. Partijen wensen bij deze - gezien hun verschil in leeftijd - — gelijke kansen te creëren: de
jongere partner is bij vooroverlijden van de oudere partner aan diens nalatenschap
verschuldigd een som in contanten ter grootte van een breukdeel van de helft van het verbleven
vermogen, van welke breuk de teller wordt gevormd door het verschil tussen de voor partijen
geldende leeftijdsfactoren als bedoeld in artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956
of een daarvoor in de plaats getreden regeling, en de noemer door de som van bedoelde
leeftijdsfactoren, gerekend naar de datum van het passeren van deze akte.
(...)”