Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde 1]
[geïntimeerde 2],
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven, met producties ( [appellante] );
- memorie van antwoord ( [geïntimeerden] );
- akte uitlaten en indienen nadere producties 36 tot en met 38 ( [appellante] );
- antwoordakte, met producties ( [geïntimeerden] );
- akte uitlaten en indienen nadere productie 39 ( [appellante] );
- akte uitlaten en indienen nadere productie 40 ( [appellante] );
- antwoordakte ( [geïntimeerden] ).
primairte verwijderen
subsidiairzodanig te wijzigen dat deze niet langer onrechtmatig zijn en [appellante] hinderen, een en ander binnen zes maanden na de betekening van dit arrest en op straffe van de verbeurte van een dwangsom,
meer subsidiair[geïntimeerden] zal veroordelen om binnen twee weken na de betekening van dit arrest aan [appellante] een schadevergoeding te betalen waarmee de waardedaling van haar onroerende zaak wordt gecompenseerd tot een bedrag van € 26.000,00;
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1komt [appellante] op tegen de weergave door de rechtbank van de door haar, [appellante] , tijdens de plaatsopneming en de mondelinge behandeling afgelegde verklaringen. Op enkele concrete punten geeft [appellante] aan dat en waarom die weergave onjuist is. Het hof dient in beginsel uit te gaan van de juistheid van de in de processen-verbaal neergelegde verklaringen van [appellante] . Uit niets blijkt dat [appellante] , zoals [geïntimeerden] ook hebben aangevoerd, naar aanleiding van de ontvangst van die processen-verbaal bij de rechtbank bezwaar heeft gemaakt tegen de daarin vervatte weergave van haar verklaringen. Een dergelijk bezwaar zou in de rede hebben gelegen, indien die weergave daadwerkelijk onjuist was geweest. Hieraan doet niet af dat [appellante] , zoals zij stelt, die processen-verbaal tegelijk met het bestreden vonnis heeft ontvangen. [appellante] heeft niet (concreet) te bewijzen aangeboden dat zij tijdens de plaatsopneming en de mondelinge behandeling anders heeft verklaard dan in de desbetreffende processen-verbaal is neergelegd. De grief faalt dus.
Grief 2, die is gericht tegen de conclusie van de rechtbank dat het uitzicht op het erf van [appellante] vanuit de raampartij van de uitbouw geen onrechtmatige hinder oplevert, faalt daarom. Niets van wat [appellante] verder nog heeft aangevoerd kan tot een ander oordeel leiden.
grieven 3 en 4komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank, kort gezegd, dat [geïntimeerden] met de uitbouw respectievelijk het bijgebouw geen onrechtmatige hinder, bestaande in vermindering van uitzicht vanuit de woning van [appellante] , veroorzaken.
Buitenverlichting
inde uitbouw aanwezige lamp. Zij hanteert immers een ander opschrift boven overweging 4.22 dan het kort daarvoor gebruikte opschrift ‘buitenverlichting’ en spreekt bovendien van een zijspot
inde uitbouw en licht
vanuitde woning. Of [appellante] op deze lamp doelt of op de aan de kopse kant van de uitbouw geplaatste buitenlamp (zie productie 17 bij inleidende dagvaarding) is onduidelijk: enerzijds is grief 5 kennelijk gericht tegen overweging 4.22 van het bestreden vonnis, maar anderzijds gaat deze volgens [appellante] – gegeven het desbetreffende opschrift – over de buitenverlichting.