ECLI:NL:GHAMS:2024:715

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.333.949/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontzegging omgangsrecht moeder met minderjarige en vaststelling van geen omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter. De rechtbank had eerder het recht van de moeder op omgang met de minderjarige ontzegd. Het hof heeft deze beschikking gedeeltelijk vernietigd, maar heeft bepaald dat er op dit moment geen omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige geldt. De moeder had in hoger beroep verzocht om de ontzegging van het omgangsrecht te herzien, maar het hof oordeelde dat de ontzegging noodzakelijk was in het belang van de minderjarige. De minderjarige verblijft momenteel in een netwerkpleeggezin en heeft aangegeven dat zij op dit moment geen omgang met haar moeder wil, maar openstaat voor toekomstig contact. Het hof benadrukt dat het belangrijk is om voorzichtig toe te werken naar een mogelijke heropening van het contact, waarbij de betrokken gecertificeerde instelling en de pleegouders een belangrijke rol spelen. De GI is verantwoordelijk voor het opstellen van een plan van aanpak om de opbouw van contact tussen de moeder en de minderjarige te faciliteren. Het hof heeft ook de relevante wetsartikelen genoemd die van toepassing zijn op deze zaak, waaronder artikel 1:377a en 1:377e van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.333.949/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/341771 / FA RK 23-3220
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Shahbazi te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats] ,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ), geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [pleegouders] (verder te noemen: de pleegvader en de pleegmoeder, gezamenlijk ook wel te noemen: de pleegouders).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (verder te noemen: de rechtbank) van 18 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 27 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 september 2023.
2.2
De GI heeft op 14 december 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 31 oktober 2023 met bijlagen.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, te weten op 13 februari 2024, met [minderjarige] gesproken via een videobeeldverbinding. De inhoud van dit gesprek is tijdens de mondelinge behandeling zakelijk weergeven.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de voogdes;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers;
- de pleegouders.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] is geboren:
- [minderjarige] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] .
3.2
Op 20 april 2016 is [minderjarige] door de kinderrechter onder toezicht gesteld en is zij uithuisgeplaatst in een pleeggezin. Op 2 juni 2022 is [minderjarige] overgeplaatst naar het huidige netwerkpleeggezin.
3.3
De rechtbank heeft op 10 juli 2019 het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI met de voogdij over [minderjarige] belast. Deze beslissing is bekrachtigd in hoger beroep.
3.4
De kinderrechter heeft op 28 oktober 2020 een omgangsregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de moeder. Deze regeling houdt in dat [minderjarige] minimaal twee keer per maand gedurende twee uur bij de moeder verblijft onder begeleiding van Levvel, waarbij de dag en het tijdstip in onderling overleg bepaald wordt tussen de moeder, de pleegmoeder en Levvel. Deze beslissing is bekrachtigd in hoger beroep.
3.5
Bij spoedbeschikking van de kinderrechter van 4 mei 2022 is de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder opgeschort voor de duur van twee weken. Daarna heeft de kinderrechter op 17 mei 2022 de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder gewijzigd in die zin dat zij één keer in de twaalf weken gedurende anderhalf uur omgang met elkaar hebben onder begeleiding van Levvel op het kantoor van Levvel te [plaats B] . Het hof heeft op 22 november 2022 deze beslissing bekrachtigd voor de periode van 17 mei 2022 tot 22 november 2022, maar voor de periode daarna een beslissing genomen die erop neerkomt dat de oude regeling uit de beschikking van 28 oktober 2020 weer herleeft. Daarna is de locatie van de omgang in een aparte procedure aan de orde geweest en heeft het hof op 18 juli 2023 onder meer bepaald dat de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder plaatsvindt in de regio [plaats C] .
3.6
Bij beschikking van de rechtbank van 1 augustus 2023 is de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder met ingang van 4 augustus 2023 tot 19 september 2023 opgeschort.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang en op verzoek van de GI, het recht van de moeder op omgang met [minderjarige] ontzegd.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat er een raadsonderzoek wordt gelast zodat de raad kan onderzoeken welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van de moeder en de GI
5.1
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte het recht op omgang met [minderjarige] heeft ontzegd. De voortzetting van de omgang met [minderjarige] levert geen strijd op met de zwaarwegende belangen of de geestelijke ontwikkeling van [minderjarige] . Tevens leidt het ontzeggen van het recht op omgang van de moeder met [minderjarige] ertoe dat niet wordt voldaan aan de positieve verplichting van de Staat om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te bevorderen.
5.2
De GI voert aan dat de rechtbank aan de moeder terecht het recht op omgang heeft ontzegd. In beginsel dient de familieband tussen ouder en kind zoveel mogelijk te worden gehandhaafd, ook als het ouderlijk gezag van de ouder is beëindigd, maar het belang van het kind dient altijd voorop te staan bij beslissingen over de omgang. Op dit moment is het in het belang van [minderjarige] dat aan de moeder het recht op omgang wordt ontzegd, omdat de moeder grillig en onvoorspelbaar gedrag vertoont en [minderjarige] daarmee niet de noodzakelijke emotionele veiligheid biedt. Daarbij komt dat de omgang op 21 juli 2023 is uitgemond in een conflict met de pleegouders dat door de moeder is uitgelokt door zeer grensoverschrijdende uitlatingen. Al eerder heeft de behandelaar van [minderjarige] aangegeven dat [minderjarige] last had van het gedrag van haar moeder. Op het moment dat de moeder weer in staat is om rustig te blijven in het contact met de hulpverlening en de pleegouders, kan worden bezien of het contact tussen de moeder en [minderjarige] kan worden opgestart. Een raadsonderzoek wordt niet nodig geacht, omdat de moeder met behulp van de volwassenenzorg zelf zal moeten werken aan de patronen in haar gedrag.
Het advies van de raad
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Het is belangrijk om te onderzoeken binnen welke kaders [minderjarige] en de moeder contact kunnen hebben met elkaar. Hierbij is het van belang om te benoemen dat contact niet alleen bestaat uit (fysieke) omgang. [minderjarige] heeft behoefte aan een lijntje met de moeder en zo te horen heeft zij zelf al een goed (stappen)plan bedacht, dat uitgaat van steeds kleine stapjes verder als dat goed gaat. Jeugdformaat is betrokken en speelt een belangrijke rol in het begeleiden van de moeder zodat zij op juiste wijze kan reageren op en aansluiten bij [minderjarige] . Indien een raadsonderzoek gewenst is, kan dit op korte termijn starten en een dergelijk onderzoek zal ongeveer drie maanden in beslag nemen.
Het wettelijk kader
5.4
Ingevolge artikel 1:337e, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan een omgangsregeling worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De bevoegdheid om een dergelijk verzoek te doen, komt ook aan een gecertificeerde instelling toe die de voogdij uitoefent (ECLI:NL:HR:2017:943).
5.5
Het wettelijk uitgangspunt is dat een kind en zijn ouders recht hebben op omgang met elkaar. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a eerste lid BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 derde lid Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a derde lid BW limitatief opgesomde gronden, namelijk indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De beoordeling
5.6
Het hof dient te beoordelen of de rechtbank op terechte gronden het recht van de moeder op omgang met [minderjarige] voor onbepaalde tijd heeft ontzegd.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [minderjarige] op dit moment in een netwerkpleeggezin verblijft, te weten bij de neef van de moeder en zijn vrouw. De andere dochter van de moeder, [dochter] , heeft ook enige tijd in dit pleeggezin verbleven. In juni 2022 is [minderjarige] overgeplaatst vanuit het vorige pleeggezin naar het huidige pleeggezin. [minderjarige] is met open armen ontvangen door het huidige pleeggezin en maakt volledig onderdeel uit van het gezin. [minderjarige] zit goed op haar plek in het pleeggezin en ontwikkelt zich op positieve wijze op school. Zelf geeft [minderjarige] aan dat zij het fijn vindt om in het pleeggezin te verblijven en dat zij een goede band heeft met de pleegouders.
Sinds de overplaatsing van [minderjarige] naar het huidige pleeggezin hebben een aantal omgangsmomenten plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de moeder. In het begin verliepen deze omgangsmomenten goed en hield de moeder zich aan de aanwijzingen van Levvel, die de omgang destijds nog begeleidde. Vanwege de verhuizing van [minderjarige] naar [plaats C] heeft Jeugdformaat de pleegzorgbegeleiding overgenomen. Op 21 juli 2023 heeft een ernstige escalatie plaatsgevonden tijdens een omgangsmoment. De pleegouders hebben, net als de begeleider, een andere beleving over dit omgangsmoment dan de moeder. De professionele begeleider van het omgangscontact heeft de omgang voortijdig beëindigd en heeft aangegeven dat de moeder in aanwezigheid van [minderjarige] en haar zusje [dochter] eerst een diskwalificerende opmerking heeft gemaakt over de verzorging van [minderjarige] door de pleegouders en daarna de zwangere pleegmoeder met een zeer grensoverschrijdende uitspraak verbaal heeft aangevallen, waarna de situatie is geëscaleerd. Een eerder contact op 24 februari 2023 is ook vroegtijdig afgebroken, omdat de moeder in aanwezigheid van [minderjarige] de discussie aanging over de aanwezigheid van pleegouders bij het contact. Volgens de begeleider van Levvel was [minderjarige] hiervan erg overstuur.
Hoewel de moeder eerder blij was met de overplaatsing van [minderjarige] naar het huidige netwerkgezin, blijkt ook uit de door de GI overgelegde mail van 1 september 2023 van de moeder dat zij geen goed woord meer over heeft voor hen. Het hof acht dit verontrustend en kwalijk, omdat [minderjarige] zich in het huidige pleeggezin op positieve wijze ontwikkelt en zich fijn voelt. [minderjarige] heeft al veel achter de rug en het is in haar belang noodzakelijk dat de huidige plaatsing gecontinueerd kan worden en rust geeft. De ontzegging van de omgang is daarom noodzakelijk geweest in het belang van [minderjarige] .
5.7
De vraag is of deze ontzegging van omgang voor onbepaalde tijd uitgesproken dient te worden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er toch wat ruimte voor contactherstel lijkt te zijn. Hoewel [minderjarige] in het gesprek met de voorzitter heeft aangegeven dat zij op dit moment nog geen omgang wil met de moeder, staat zij er wel voor open om in de toekomst weer omgang te hebben met de moeder. Dit moet echter voorzichtig worden opgebouwd. Zo zou [minderjarige] willen beginnen met het sturen van een kaartje rond de zomervakantie naar de moeder en zij zou het fijn vinden als de moeder vervolgens een brief zou terugsturen. Daarna zou gebeld kunnen worden en vervolgens voorzichtig een eerste omgang. De pleegvader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de pleegouders [minderjarige] hebben aangemoedigd om na te denken over het contact met haar moeder. De GI staat ook open voor contactherstel, maar dit dient op verantwoorde wijze te geschieden en de GI zou het initiatief voor een brief bij de moeder willen leggen.
Het hof onderschrijft dat het sturen van een kaartje over en weer een goed startpunt is om voorzichtig toe te werken naar de opbouw van contact. De volgende stap zou kunnen zijn om te starten met telefonische gesprekken tussen [minderjarige] en de moeder. Zodra dit contact op positieve wijze verloopt, zou een derde vervolgstap kunnen inhouden dat wordt toegewerkt naar fysieke omgangsmomenten. Wat de frequentie zou kunnen worden is echter nu niet duidelijk. Ook is onduidelijk of de oorspronkelijke omgangsregeling weer kan worden vastgesteld waarbij [minderjarige] minimaal twee keer per maand gedurende twee uur omgang heeft met de moeder onder begeleiding van Jeugdformaat.
Een ontzegging van de omgang voor onbepaalde tijd doet geen recht aan de wens en hoop van [minderjarige] om in de nabije toekomst weer mooie momenten met haar moeder en zus [dochter] te beleven, want die zijn er ook geweest. Nu is echter niet vast te stellen op welke termijn en met welke frequentie omgang plaats zal kunnen vinden. Een raadsonderzoek acht het hof niet nodig, omdat er voldoende hulpverlening bij [minderjarige] betrokken is om verantwoorde afwegingen te maken en pleegouders ook goed beseffen dat de moeder van [minderjarige] voor haar belangrijk blijft. Het hof zal, gelet op bovenstaande, bepalen dat er vanaf heden geen omgangsregeling zal gelden tussen [minderjarige] en de moeder. Het is aan de GI om in samenspraak met Jeugdformaat een plan van aanpak op te stellen om toe te werken naar de opbouw van (een vorm van) contact tussen [minderjarige] en de moeder. Het hof benadrukt dat de ruimte die [minderjarige] hierin voelt een belangrijke rol speelt.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin de omgang aan de moeder is ontzegd tot heden en vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover in de periode vanaf heden de omgang aan de moeder wordt ontzegd, en (in zoverre) opnieuw rechtdoende;
bepaalt dat er geen omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder geldt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. W.F. Groos en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 19 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.