Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Beoordeling
De bestuurder moet in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.Die verplichting geldt ook als een voetganger onverwacht of onvoorzichtig het fietspad oversteekt, verkeersgebruikers moeten immers anticiperen op verkeersfouten van andere verkeersdeelnemers.
Toen [geïntimeerde] tussen de rechter rij door was gestapt zag hij mij, keek hij mij aan en stond hij stil. Ik denk dat hij zich niet had gerealiseerd dat er een tweede rij met fietsers was.”. Uit die verklaring volgt niet meer dan dat er mogelijk sprake is geweest van een onwillekeurige schrikreactie van [geïntimeerde] . Als het hof veronderstellenderwijs uitgaat van een schrikreactie, dan heeft die schrikreactie wel bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, maar is het niet de enige oorzaak. Die schrikreactie is immers het gevolg van de situatie die is ontstaan doordat [appellant] zijn snelheid onvoldoende had aangepast en [geïntimeerde] juist op dat moment overstak dat [appellant] daar reed. De schrikreactie is ook niet van dien aard of zo verwijtbaar dat hierdoor het onrechtmatige karakter van de verkeersfout van [appellant] is weggenomen. Zelfs als het hof veronderstellenderwijs op basis van de verklaring van (alleen) [appellant] zelf aanneemt dat [geïntimeerde] heeft stilgestaan is dat niet voldoende om het causale verband tussen de verkeersfout van [appellant] en de schade van [geïntimeerde] te doorbreken.