ECLI:NL:GHAMS:2024:668

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
23-002521-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en aanvulling van bewijsoverwegingen in hoger beroep inzake invoer van ketamine, valsheid in geschrift en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 oktober 2020. De verdachte, geboren in 1958, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarbij hij was veroordeeld voor de invoer van 180,5 kilogram ketamine, valsheid in geschrift en witwassen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de opgelegde straf en vulde de bewijsoverwegingen aan. De verdachte had beperkt hoger beroep ingesteld, waarbij hij niet in beroep ging tegen de vrijspraak van een ander feit. Het hof heeft de bewijsoverwegingen aangevuld met details over de aangetroffen ketamine en de rol van de verdachte in de invoer. De verdachte had gebruik gemaakt van een professioneel netwerk en hulpmiddelen zoals een cryptotelefoon. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en de integriteit van de economie. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 20 maanden gevangenisstraf, maar het hof matigde de straf tot 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, vanwege de schending van het recht op een redelijke termijn van berechting. Tevens werd de schorsing van de voorlopige hechtenis verlengd tot het arrest onherroepelijk is geworden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002521-20
datum uitspraak: 14 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-034856-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1958,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. De verdachte heeft daarbij beperkt hoger beroep ingesteld. Uit de volmacht tot het instellen van hoger beroep van 9 november 2020 blijkt dat het hoger beroep niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder feit 3 tenlastegelegde.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof de bewijsoverwegingen zal aanvullen.

Aanvullingen van de bewijsoverwegingen

Het hof vult in de bewijsoverweging op pagina 3 van het vonnis, paragraaf 3.3.3., tweede alinea, de zin “Uit de bewijsmiddelen (…) coupures van € 500,-” aan met het zinsdeel: “, en zes mobiele telefoons waaronder een cryptotelefoon.” [1] De zin “Van verdachte is geen legaal inkomen bekend.” wordt aangevuld met de zin: “Bij de doorzoeking is ook een hoeveelheid ketamine [2] en een cryptotelefoon aangetroffen.”
Het hof vult de bewijsoverweging op pagina 4, eerste alinea, van het vonnis na de zin “Verdachte heeft niet verklaard hoe hij dit bedrag heeft verworven” aan met de zin “De verklaring van de verdachte is aldus onvoldoende concreet en verifieerbaar en kan daarmee voornoemde toets in het kader van de witwasverdenking niet doorstaan.”
Het hof vult de bewijsoverweging ten aanzien van feit 2, op pagina 4, tweede alinea, van het vonnis na de zin “Onder verdachte (…) hem toebehoort” als volgt aan: “, althans zo heeft hij verklaard op 9 februari 2020 bij de FIOD. De verdachte heeft toen verklaard dat de iPhone 7 een Pakistaans nummer heeft en dat hij de code ervan niet weet, aangezien hij de iPhone opent door middel van vingerherkenning. [3] Het hof stelt de latere ontkenningen van de verdachte, namelijk dat dit niet zijn telefoon was, gedaan ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep, in het licht van zijn bij de FIOD afgelegde verklaring als ongeloofwaardig terzijde.”
Ten slotte zal het hof het voorwaardelijk verzoek van de raadsman tot het horen als getuige van de neven van de verdachte afwijzen, nu dit - gezien de inhoud van het dossier en de door het hof aangevulde bewijsoverwegingen van de rechtbank - niet noodzakelijk is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder de feiten 1, 2 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder de feiten 1, 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de ongeregistreerde invoer van 180,5 kilogram ketamine. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van een professioneel netwerk van contactpersonen, verschillende schuilnamen en van hulpmiddelen, waaronder een cryptotelefoon om versleutelde berichten te versturen. Door het handelen van de verdachte zou deze ketamine ongereguleerd op de markt komen, met als schadelijk gevolg het ongecontroleerde gebruik van een aanzienlijke hoeveelheid van een stof die bestemd is om – onder strikte voorwaarden – als geneesmiddel te worden gebruikt. Het is bekend dat het geneesmiddel ketamine ook wordt gebruikt als recreatieve drug en dat het schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid. De verdachte lijkt zich om deze gevolgen niet te hebben bekommerd en heeft louter gehandeld uit winstbejag.
Daarnaast was de verdachte op 8 februari en 2 maart 2020 in het bezit van grote contante geldbedragen van in totaal € 46.900,00, waarvan het niet anders kan dan dat die een criminele herkomst hebben. Om die herkomst te verhullen heeft de verdachte valse verklaringen gebruikt. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en witwassen.
Witwassen vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Valsheid in geschrift tast het vertrouwen aan dat men moet kunnen hebben in schriftelijke stukken, zeker als die worden gebruikt in strafrechtelijke procedures.
Dit alles rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman medische stukken betreffende de verdachte aan het hof verstrekt van onder andere de huisarts van de verdachte en het gezondheidscentrum. Daarnaast heeft de raadsman aan zijn pleitnota verschillende bijlagen gehecht die betrekking hebben op de medische klachten van de verdachte. Het hof zal daarmee in het voordeel van de verdachte rekening houden bij het opleggen van de straf. Het hof acht in beginsel, alles afwegende, een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Het hof stelt ten slotte vast dat het recht van de verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht, als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, is geschonden. Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Op 9 november 2020 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van 14 maart 2024 einduitspraak. Hieruit volgt dat in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 1 jaar en 4 maanden. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Daarom wordt de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaren.
Verlenging schorsing van de voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting van 29 februari 2024 verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die liep tot aan de terechtzitting, te verlengen tot aan het moment dat de uitspraak onherroepelijk is geworden. De advocaat-generaal heeft verklaard zich tegen toewijzing van dit verzoek niet te verzetten.
Het hof heeft het verzoek van de raadsman ter terechtzitting afgewezen en bepaald dat de schorsing wordt verlengd tot aan de dag van de uitspraak. Het hof ziet na een hernieuwde afweging tussen het belang van strafvordering en de persoonlijke belangen van de verdachte zoals die ter terechtzitting nader zijn toegelicht, aanleiding de schorsing van de voorlopige hechtenis te verlengen tot aan het moment dat dit arrest onherroepelijk is geworden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 38 van de Geneesmiddelenwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Verlengt de schorsing van de voorlopige hechtenis tot dit arrest onherroepelijk is geworden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 maart 2024.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zaaksdossier 1 “Witwassen”, 3e en 6e pagina.
2.Zaaksdossier 1 “Witwassen”, 7e pagina.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 9 februari 2020, V-01-01, 5e pagina.