Uitspraak
Procesgang
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
‘het beschikbaar stellen van de aan die [slachtoffer01] uitbetaalde uitkeringen (van het UWV) aan hem, verdachte’nu dit niet kan worden gekwalificeerd als arbeid en/of dienst in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr. Gelet op voornoemde vrijspraak stelt de raadsman onder verwijzing naar het Geerings-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [1] dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen voor zover deze ziet op de gelden die voortvloeien uit het beschikbaar stellen van de aan die [slachtoffer01] uitbetaalde uitkeringen (van het UWV) aan de betrokkene (ter hoogte van
“het beschikbaar stellen van de aan [slachtoffer01] uitbetaalde uitkeringen (van het UWV) aan de verdachte”, nu dit niet kan worden gekwalificeerd als arbeid en/of dienst als bedoeld in artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr’(arrest, p. 5) in acht. Die partiële vrijspraak staat - anders dan de raadsman heeft betoogd - niet aan ontneming van de aan de verdachte beschikbaar gestelde aan [slachtoffer01] uitbetaalde uitkeringen in de weg. Dat dit deel van de tenlastelegging onder 1. (primair) niet kon worden gekwalificeerd als arbeid en/of dienst in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr, en het hof een bewezenverklaring ter zake van artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr daarom in zoverre achterwege heeft gelaten, laat immers onverlet dat de tenlastelegging onder 1. (primair) óók inhoudt dat de betrokkene
‘opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer01] ’als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr, welk verwijt het hof bewezen heeft verklaard. Het hof heeft daarbij onder meer overwogen ‘
de uitkering van [slachtoffer01] vanaf januari 2009 op de rekening van de verdachte werd gestort en vanaf oktober 2010 op een rekening van diens ex-vrouw, waarover de verdachte - volgens zijn eigen verklaring - als enige kon beschikken’, ‘dat [slachtoffer01] vanaf november 2008 voor huisvesting en vanaf januari 2009 ook financieel volledig afhankelijk was van de verdachte'(arrest, p. 4), alsmede dat evident is
‘dat de verdachte voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer01] (als huurder en als werknemer)’(arrest, p. 5). Het voordeel dat de betrokkene heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer01] , als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr, kan zodoende op de voet van het bepaalde in artikel 36e, tweede lid, (oud) Sr als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt. Dat het beschikbaar stellen van de aan [slachtoffer01] uitbetaalde uitkeringen aan de betrokkene niet (ook) kwalificeert als arbeid en/of dienst als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr doet daaraan niet af. Het hof neemt immers niet (alsnog) aan dat in dit opzicht (wel) van zodanige arbeid en/of dienst sprake is geweest, en legt het verwijt ter zake van artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr waarvan de betrokkene in zoverre is vrijgesproken evenmin ten grondslag aan zijn schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het beroep op het zogeheten Geerings-arrest gaat daarom niet op.
€ 47.506,96.
Verplichting tot betaling aan de Staat
€ 42.756,26.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
BESLISSING
€ 47.506,96 (zevenenveertigduizend vijfhonderdzes euro en zesennegentig cent).
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 42.756,26 (tweeënveertigduizend zevenhonderdzesenvijftig euro en zesentwintig cent).