ECLI:NL:GHAMS:2024:656

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
23-002580-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 29 februari 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor onder andere medeplegen van witwassen en bedreiging met geweld. De rechtbank had de betrokkene de verplichting opgelegd om een bedrag van € 15.450,- aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 februari 2024 heeft de raadsman van de betrokkene het hof per e-mail geïnformeerd dat de betrokkene zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer handhaaft en verzoekt om niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, aangezien het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen. Gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en het ontbreken van enig rechtens te respecteren belang, heeft het hof de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.

De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in het openbaar, waarbij de griffier aanwezig was. Het arrest benadrukt de procedurele aspecten van de niet-ontvankelijkheid en de rol van de advocaat-generaal in het proces.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002580-23 (ontneming)
datum uitspraak: 29 februari 2024
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 september 2023 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-199800-22 tegen de betrokkene
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2004,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag van € 21.496,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 maart 2023 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van onder meer:
  • medeplegen van witwassen;
  • een ander door bedreiging met geweld gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden;
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 14 september 2023 de betrokkene in verband met deze veroordeling de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 15.450,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van de betrokkene in het hoger beroep

Per e-mail van 26 februari 2024 heeft de raadsman van de betrokkene het hof bericht dat de betrokkene zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer handhaaft en het hoger beroep wenst in te trekken dan wel het hof verzoekt de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
Intrekking van het hoger beroep was niet meer mogelijk, nu het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep reeds op een eerdere (rol)zitting van het hof was aangevangen.
Daarom zal de betrokkene, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van de zaak, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, Sv en gehoord de advocaat-generaal, niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. C.J. van der Wilt en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 februari 2024.