Uitspraak
Procesgang
- medeplegen van witwassen;
- een ander door bedreiging met geweld gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden;
Gerechtshof Amsterdam
Op 29 februari 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor onder andere medeplegen van witwassen en bedreiging met geweld. De rechtbank had de betrokkene de verplichting opgelegd om een bedrag van € 15.450,- aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 februari 2024 heeft de raadsman van de betrokkene het hof per e-mail geïnformeerd dat de betrokkene zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer handhaaft en verzoekt om niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, aangezien het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen. Gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en het ontbreken van enig rechtens te respecteren belang, heeft het hof de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in het openbaar, waarbij de griffier aanwezig was. Het arrest benadrukt de procedurele aspecten van de niet-ontvankelijkheid en de rol van de advocaat-generaal in het proces.