ECLI:NL:GHAMS:2024:654

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
23-002922-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor computervredebreuk door politieagent met onbevoegd gebruik van politiesystemen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een politieagent, is veroordeeld voor computervredebreuk. Hij heeft zonder werkgerelateerde aanleiding vertrouwelijke informatie opgevraagd in de politiesystemen, gebruikmakend van zijn autorisatie als politieagent. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren informatie heeft bevraagd die niet gerelateerd was aan zijn politietaak, waaronder gegevens over zijn ex-vriendin, familieleden en vrienden. De verdachte is vrijgesproken van enkele bevragingen omdat niet kon worden vastgesteld dat deze niet werkgerelateerd waren. Het hof heeft de straf bepaald op een taakstraf van 73 uur, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de privacy van burgers. De verdachte heeft erkend dat hij niet bevoegd was om bepaalde bevragingen te doen, maar heeft aangevoerd dat hij handelde in het kader van zijn functie. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte met zijn handelen het vertrouwen in de politie heeft geschaad. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002922-22
datum uitspraak: 14 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-870488-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1993,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2024 en 29 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte is bij voormeld vonnis veroordeeld voor het onder 1 en het onder 2 tenlastegelegde. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hoger beroep is blijkens de akte instellen hoger beroep van 8 november 2022 alleen gericht tegen de beslissingen over feit 1. Het hof zal ten aanzien van het door de rechtbank onder 2 bewezenverklaarde de straf bepalen met toepassing van artikel 423, vierde lid, Sv.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 januari 2016 tot en met 3 december 2019 te Haarlem en/of Hoofddorp en/of Beverwijk en/of (elders in) Nederland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in één of meer (delen van) geautomatiseerde werk(en),
namelijk in één of meer (delen van) server(s) van de politie en/of (politie)systemen,
waarop/waarin Basis Voorziening Informatie Integrale Bevragingen (BVI-IB)
en/of Basis Voorziening Handhaving (BVH)
en/of Meer Effectief op Straat (MEOS) en/of
Bluespot (Monitor) en/of
een of meer andere (daaraan gekoppelde) (politie)systemen, wordt/worden gehost althans bereikbaar is/zijn
is binnengedrongen met behulp van een of meer valse sleutel(s) en/of signalen en/of door het aannemen van een of meer valse hoedanigheden,
te weten door (telkens) onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en/of wachtwoord en/of door zich met een gebruikersnaam en/of wachtwoord voor een of meer (hierboven genoemde) applicaties en/of registers en/of systemen toegang te verschaffen tot (delen van de) servers van de politie, waarop informatie was geplaatst met een ander doel dan waarvoor hem, verdachte, die gebruikersnaam en/of dat wachtwoord ter beschikking stond(en) en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan,
namelijk door (telkens) (vertrouwelijke) en/of (gevoelige) (politie)informatie (omtrent een of meer perso(o)n(en) en/of autokenteken(s) en/of adres(sen) en/of telefoonnummer(s) en/of opsporingsonderzoek(en) en/of (mogelijke) (drugs)(vervaardigings/gerelateerde) locatie(s) en/of witwassen en/of vals geld) en/of (te weten onder meer) (politie)registratie(s)) en/of (politie)mutatie(s)) (in die politie applicaties en/of registers en/of systemen) te bevragen en/of te raadplegen
en/of (vervolgens) (al dan niet) een of meer gegeven(s) die waren opgeslagen en/of verwerkt en/of werden overgedragen door middel van (delen van) die/dat geautomatiseerde werk(en) waarin hij, verdachte, zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf en/of (een) ander(en) heeft overgenomen en/of opgenomen en/of afgetapt,
immers heeft hij, verdachte,
(onder meer)
(zaakdossier 1)
a.
a) meerdere keren, althans een keer, (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot (een) kenteken(s) van (een) auto('s) die op dat moment op naam van verdachte stond(en) of had(den) gestaan opgezocht/bevraagd en/of
b) meerdere keren, althans een keer, (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot zichzelf opgezocht/bevraagd en/of
c) meerdere keren, althans een keer, (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot zijn broers, althans een broer, opgezocht/bevraagd en/of
d) meerdere keren, althans een keer, (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot zijn ex-vriendin [naam01] opgezocht/bevraagd en/of
e) (op of omstreeks 17 maart 2019) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot zijn vriendin [naam02] en/of haar moeder opgezocht/bevraagd en/of
f) (op of omstreeks 12 november 2019) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot de buurman van zijn vriendin [naam02] en diens woonadres opgezocht/bevraagd en/of
g) (op of omstreeks 9 juli 2019) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot een (politie)collega van de ex-vriendin van verdachte opgezocht/bevraagd en/of
h) meerdere keren, althans een keer, (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot een contact/bekende van verdachte (te weten [naam03] ) opgezocht/bevraagd en/of
i) (op of omstreeks 11 december 2018 en/of 20 november 2018 en/of 21 februari 2019) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot het kenteken [kenteken01] en/of [kenteken02] opgezocht/bevraagd (deze kentekens zijn onder notitie 121 aangetroffen in de privé-telefoon van verdachte. Het kenteken [kenteken01] stond op naam van [naam04] , een contact/bekende van verdachte, het kenteken [kenteken02] stond op naam van een contact/bekende van de partner van [naam04] ) en/of
j) (op of omstreeks 25 januari 2019) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot het kenteken [kenteken03] op naam van een stucadoorsbedrijf ( [bedrijf01] ) opgezocht/bevraagd en/of
k) (in of omstreeks de periode van 17 april 2016 tot en met 20 april 2016) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot een of twee kenteken(s) opgezocht/bevraagd (welke kentekens op 15 en 16 april 2016 waren aangetroffen in onderschepte PGP communicatie)
en/of
(zaakdossier 2)
a.
a) (op of omstreeks 28 mei 2018) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot het kenteken [kenteken04] (op naam gesteld van [naam05] , geboren op [geboortedatum02] 1962) en/of de persoon [naam05] opgezocht/bevraagd (dit betreft de vader van [naam06] , een contact/bekende van verdachte) en/of
b) (op of omstreeks 27 mei 2019) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot het kenteken [kenteken05] opgezocht/bevraagd (dit kenteken staat afgebeeld op een foto die door [naam06] , een contact/bekende van verdachte, middels een Whatsapp bericht naar verdachte is verzonden) en/of
c) meerdere keren, althans een keer, (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot de incidentsoort F44 (vervaardigen harddrugs) en/of F45 (vervaardigen softdrugs) en/of F94 (witwassen) (al dan niet inzake incidenten van buiten het werkgebied van verdachte) opgezocht/bevraagd en/of
d) (op of omstreeks 1 mei 2019) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot het kenteken [kenteken06] opgezocht/bevraagd (dit kenteken staat afgebeeld op een foto die door [naam07] , een contact/bekende van verdachte, middels een Whatsapp bericht naar verdachte is verzonden) en/of
e) (op of omstreeks 30 oktober 2019) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot de incidentsoort E46 (Meld Misdaad Anoniem melding) inzake het adres [adres02] en/of inzake het adres [adres03] en/of het adres [adres04] opgezocht/bevraagd (deze adressen waren vermeld in een op de privé-telefoon van verdachte (niet volledig) gewiste notitie, te weten notitie 17) en/of
f) (op of omstreeks 23 oktober 2019) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot de incidentsoort F44 en/of F45 inzake het adres [adres05] en/of het adres [adres06] opgezocht/bevraagd (deze adressen waren vermeld in een op de privé-telefoon van verdachte aangetroffen notitie, te weten notitie 24)
en/of
(zaakdossier 3)
a.
a) (op of omstreeks 2 juli 2016 en/of 19 oktober 2016) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot een neef van verdachte (te weten [naam08] ) opgezocht/bevraagd en/of
b) meerdere keren, althans een keer, (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot het kenteken [kenteken07] (dat op naam stond van zijn neef [naam08] ) opgezocht/bevraagd en/of
c) (op of omstreeks 2 augustus 2019 en/of 2 november 2019) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot het kenteken [kenteken08] opgezocht/bevraagd (dit kenteken is aangetroffen in de privé-telefoon van verdachte onder notitie 14 en dit kenteken stond op naam van [naam09] , de partner van zijn neef [naam08] )
en/of
(zaakdossier 4)
a.
a) meerdere keren, althans een keer, (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot [naam04] (een contact/bekende van verdachte) en/of kenteken [kenteken09] en/of kenteken [kenteken10] (welke kentekens op naam van [naam04] stonden) opgezocht/bevraagd en/of
b) (op of omstreeks 23 september 2019) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot BVH registratie [nummer01] opgezocht/bevraagd (dit registratienummer stond als kenmerk vermeld in een brief die op 6 september 2019 door de politie bij een familielid van [naam04] is afgegeven en/of
c) (op of omstreeks 24 januari 2017 en/of 21 augustus 2018) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot een (crimineel) contact van [naam04] , te weten de persoon [naam10] (een oom/familielid van [naam04] ) opgezocht/bevraagd
en/of (op of omstreeks 2 maart 2017 en/of 7 april 2017) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot een (crimineel) contact van [naam04] opgezocht/bevraagd, te weten de persoon [naam11] en/of het kenteken [kenteken11] (dit kenteken stond op naam van [naam11] en/of een ander)
en/of (op of omstreeks 6 oktober 2016 en/of 28 juni 2019) (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot een (crimineel) contact van [naam04] opgezocht/bevraagd, te weten de persoon [naam12] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1, met uitzondering van de bevragingen die ten laste zijn gelegd onder b van zaaksdossiers 1 en 4. In zoverre moet de verdachte worden vrijgesproken. Voor het overige stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat de verdachte telkens met behulp van een valse sleutel is binnengedrongen in de politiesystemen. Uit het strafrechtelijk onderzoek is niet gebleken van enige werkgerelateerde reden voor de bevragingen van de politiesystemen door de verdachte. Het ligt dan op de weg van de verdachte om een concrete, verifieerbare en onderbouwde verklaring te geven waaruit blijkt dat de betreffende bevragingen noodzakelijk zijn geweest voor de uitoefening van zijn functie. Dat heeft de verdachte niet gedaan. Meerdere van de bevragingen zijn vervolgens geregistreerd en geëxporteerd zodat ook bewezen is dat de verdachte deze gegevens heeft ‘overgenomen’. Dit betekent dat ook is voldaan aan de strafverzwarende omstandigheid van artikel 138ab, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Standpunt verdediging
De verdachte heeft erkend dat hij niet bevoegd was om de volgende ten laste gelegde bevragingen te doen:
- zaaksdossier 1, voor zover tenlastegelegd onder a, c, d, e en g
- zaaksdossier 2, voor zover tenlastegelegd onder b en d
- zaaksdossier 3 voor zover tenlastegelegd onder a en c, voor zover deze laatste ziet op de bevraging op 2 augustus 2019.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde bevragingen is door de raadsman aangevoerd dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Uit het dossier volgt niet dat deze bevragingen niet werkgerelateerd zijn geweest, zodat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte met behulp van een valse sleutel is binnengedrongen in de politiesystemen.
Algemene uitgangspunten
Politietaak en wettelijk kader
De Wet politiegegevens bepaalt in artikel 7, eerste lid, dat de ambtenaar van politie aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld verplicht is tot geheimhouding daarvan, behoudens in de wet bepaalde uitzonderingen. Uit diezelfde wet volgt dat politiegegevens slechts mogen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012.
Artikel 3 van de Politiewet 2012 bepaalt dat de politie tot taak heeft ‘te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven’. Het hof stelt vast dat de wetgever hiermee een brede taak aan politieambtenaren heeft gegeven. Deze brede taakopvatting brengt mee dat politieambtenaren een zeer ruime bevoegdheid hebben om in het kader van hun functie de politiesystemen te bevragen. In de memorie van toelichting bij de Wet politiegegevens wordt de uitvoering van de dagelijkse politietaak, het basispolitiewerk, ook wel de ogen en oren functie van de politie genoemd. Het is basaal voor een goede uitoefening van het politiewerk dat een politieambtenaar voortdurend breed om zich heen kijkt (“zijn ogen en oren goed de kost geeft”) en de verzamelde gegevens verwerkt en deze waar nodig met elkaar in verband brengt. Het is daarom, zo wil het hof benadrukken, van groot belang dat politieambtenaren niet alleen die ruime bevoegdheid hebben, maar ook dat zij zich vrij voelen om bevragingen te doen. Ook als dat betekent dat een bevraging buiten het eigen werkgebied of buiten werktijd valt.
Uitgangspunt: werkgerelateerd, tenzij
Uitgaande van deze brede taakopvatting en ruime bevoegdheden van een politieambtenaar en mede gelet op de afgelegde ambtseed en de geheimhoudingsplicht die geldt uit hoofde van het ambt, is het hof met de rechtbank van oordeel dat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat de politieambtenaar zijn bevoegdheid om politiesystemen te bevragen enkel aanwendt in het kader van de uitoefening van de politietaak en dat de politieambtenaar vervolgens vertrouwelijk omgaat met de verkregen informatie. Het hof hanteert dan ook als uitgangspunt dat de door een politieambtenaar gedane bevragingen werkgerelateerd zijn en dus binnen de verkregen autorisatie vallen. Dit geldt ook als bevragingen buiten werktijd worden gedaan of betrekking hebben op voorvallen buiten het werkgebied van de politieambtenaar. Slechts ingeval er sprake is van omstandigheden die maken dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij het doel van een bevraging, mag van een politieambtenaar worden verwacht dat hij uitlegt waarom hij een dergelijke bevraging heeft gedaan. Het zal van politieambtenaar tot politieambtenaar verschillen op welke wijze en in welke mate in de praktijk wordt omgegaan met zijn bevoegdheden de politiesystemen te bevragen en in welke mate de bevragingen al dan niet worden vastgelegd in de systemen.
In het licht van het voorgaande zal het hof in deze zaak moeten beoordelen of bepaalde bevragingen al dan niet onder de strafbaarstelling van computervredebreuk vallen. Daartoe moet het hof bezien of de bevragingen binnen of buiten de grenzen van de verkregen autorisatie vallen, dus of de bevragingen werkgerelateerd zijn of niet.
Beoordeling hof
Ten aanzien van de privébevragingen (zaaksdossier 1, onder a, c, d, e en g, 2 onder b en d en 3 onder a en c)
Het raadplegen van de politiesystemen louter voor privédoeleinden of uit nieuwsgierigheid van zichzelf of een ander is niet toegestaan en valt buiten de verkregen autorisatie. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat de bevragingen uit zaaksdossier 1, onder a, c, d, e en g, zaaksdossier 2 onder b en d en zaaksdossier 3, onder a en c, voor zover deze ziet op de bevraging op 2 augustus 2019, louter zijn gedaan voor privédoeleinden of uit nieuwsgierigheid. Het hof acht ten zien van deze bevragingen dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met behulp van een valse sleutel is binnengedrongen in de politiesystemen.
Ten aanzien van de kentekens uit de onderschepte PGP-communicatie (zaaksdossier 1, onder k)
Uit onderschepte PGP-communicatie van vermoedelijk criminelen blijkt het volgende. Gebruikers “[gebruiker 1]” (hierna: gebruiker 1) en “[gebruiker 2]” (hierna: gebruiker 2) spraken op 15 en 16 april 2016 over een witte Sprinter-bus die zij niet vertrouwden. Hun vermoeden was, zo begrijpt het hof, dat zij vanuit die bus door politiemensen werden geobserveerd. Eveneens op 15 april 2016 was er communicatie tussen dezelfde gebruikers, waarbij gebruiker 2 aan gebruiker 1 vroeg om hem het kenteken te sturen. Gebruiker 2 heeft in een bericht het kenteken [kenteken12] doorgekregen; van dit bericht zijn het moment van verzenden en de verzender onbekend. Op 16 april 2016 heeft gebruiker 1 aan een ander gevraagd of diegene iemand heeft om een kenteken te checken van een bus uit 2010. Diezelfde dag gaf gebruiker 2 aan gebruiker 1 het kenteken [kenteken13] door en vroeg gebruiker 1 aan gebruiker 2 later die dag om hem het kenteken van ‘die blauwe rs6’ nog eens te sturen, omdat hij iemand had die naast het kenteken van de bus ook het kenteken van de RS6 kon natrekken. Vervolgens gaf gebruiker 1 op 18 april 2016 aan gebruiker 2 door dat een ‘pet’ (het hof begrijpt: een politiefunctionaris) informatie doorstuurde dat het niet goed was en dat het er eentje was met een verhaal. De gebruikers vermoedden dat dit ging over de bus, omdat de RS6 nog niet lang op naam stond.
Uit de kentekenregisters van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt dat het kenteken [kenteken12] behoorde bij een Mercedes-Benz Sprinter bus met afgiftedatum 7 juni 2010. Het kenteken [kenteken13] behoorde bij een blauwe Audi RS6, met afgiftedatum 4 maart 2016.
Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat met gebruik van het account van de verdachte op 17, 18 en 19 april 2016 het kenteken [kenteken12] bevraagd is. Deze bevragingen gingen telkens gepaard met de bevraging van een kenteken dat één letter afweek van het kenteken van de blauwe Audi, te weten [kenteken14] . Op 20 april 2016 bevroeg de verdachte vervolgens kenteken [kenteken13] . De verdachte is de enige politieambtenaar die
in deze periodede betreffende kentekens heeft bevraagd.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat een politieagent op verzoek van anderen een Sprinter-bus met kenteken [kenteken12] en een Audi RS6 met kenteken [kenteken13] in de politiesystemen heeft bevraagd. Het hof gaat er daarbij – gelet op de overeenkomende voertuiggegevens - van uit dat het bericht waarin aan gebruiker 2 het kenteken [kenteken12] werd doorgegeven een reactie was op het bericht van gebruiker 2 aan gebruiker 1 waarin hij vroeg het kenteken te sturen. Dat op 18 april 2016 eerst alleen informatie is binnengekomen over de bus en nog niet over de Audi, past bij het gegeven dat de verdachte een dag eerder zowel het kenteken van de bus heeft bevraagd, als een kenteken dat slechts één letter afweek van de betreffende Audi. Daarbij is de verdachte de enige politieagent geweest die (uiteindelijk)
allebeide kentekens heeft bevraagd.
Gelet op al het voorgaande kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat de verdachte de kentekens heeft bevraagd op verzoek van een ander. De door de verdachte afgelegde verklaring over dit gedeelte van de tenlastelegging dat hij deze kentekens mogelijk heeft opgevraagd bij een strandfeest in [plaats01] in het kader van een WVW-controle wordt weerlegd door de inhoud van het bewijs. Zijn verklaring dat de kentekens mogelijk door een ander via zijn inloggegevens zijn opgevraagd, is niet geloofwaardig waarbij meespeelt dat het hof het zeer onwaarschijnlijk acht dat een collega dat op meerdere dagen, eerst in de auto en later op het bureau, specifiek met betrekking tot deze twee kentekens heeft kunnen doen zonder dat de verdachte daarvan wist. Het hof gaat er dan ook van uit dat deze bevragingen niet werkgerelateerd waren. Dit betekent dat de verdachte met behulp van een valse sleutel is binnengedrongen in de politiesystemen.
Het hof acht dit deel van de tenlastelegging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het hof zal de verdachte voor de overige delen van de tenlastelegging vrijspreken, en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de bevragingen van zichzelf (zaaksdossier 1, onder b) en ten aanzien van het BVH registratienummer (zaaksdossier 4, onder b)
Het hof is, met de advocaat-generaal en met de verdediging, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de genoemde bevragingen niet werkgerelateerd waren.
Ten aanzien van de bevraging van de buurman van de vriendin van de verdachte (zaaksdossier 1, onder f)
Uit de loggegevens van de verdachte blijkt dat hij op 12 november 2019 de buurman van zijn vriendin [naam02] en zijn woonadres heeft bevraagd. De bevraging roept vragen op omtrent het doel daarvan, omdat de bevraging raakt aan de privésfeer van de verdachte. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij destijds vaak bij zijn vriendin verbleef en dat hij van een andere buurtbewoner een concrete melding had gekregen dat er rondom/bij de desbetreffende woning een wietlucht werd geroken. Deze verklaring is bevestigd door getuige [naam02] . In hoger beroep heeft de verdachte aan deze verklaring nog toegevoegd dat hij deze bevraging deed om een eventuele eerdere melding van het vervaardigen van softdrugs te kunnen ‘opplussen’ met de aan hem gedane melding van de buurtbewoner.
Gelet op de verklaring van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt dat deze bevraging werkgerelateerd was en niet voor louter privé doeleinden of uit nieuwsgierigheid is gedaan. Dat door de verdachte geen registratie is opgemaakt in het politiesysteem, doet hieraan niet af. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij naar aanleiding van de melding bij de woning is gaan kijken en dat hij geen bijzonderheden constateerde. Het hof is van oordeel dat niet is vast komen te staan dat de bevraging niet werkgerelateerd was en de verdachte de bevraging onbevoegd heeft gedaan.
Ten aanzien van (personen gelieerd aan) [naam04] (zaaksdossier 1, onder h en i, en zaaksdossier 4 onder a en c)
Bij de aanvang van het onderzoek Brunete waren er – gelet op TCI-informatie – vermoedens dat de verdachte de politiesystemen zou bevragen op verzoek van personen uit het criminele milieu, waaronder [naam04] , en informatie daaruit aan hen zou verstrekken. In dat licht zijn de bevragingen van (kentekens van) bepaalde personen als mogelijk niet werkgerelateerd aangemerkt. Het gaat dan onder meer om bevragingen met betrekking tot [naam04] en contacten van hem, zoals [naam03] (zaaksdossier 1, onder h) en [naam10] , [naam11] en [naam12] (zaaksdossier 4, onder c)
Het hof stelt voorop dat [naam04] woonachtig is geweest in [plaats02] , meerdere antecedenten heeft en ook veelvuldig in Haarlem en omstreken aanwezig was. De verdachte heeft verklaard dat hij beroepsmatig bekend was met de achtergrond van genoemde [naam04] en aan hem gelieerde personen en dat er op briefings meermalen aandacht voor hem werd gevraagd. Datzelfde geldt voor [naam03] . Daarbij werd volgens de verdachte gestimuleerd om actief te bevragen in de politiesystemen. Ook kwam het voor dat hij [naam04] zag rijden en dat de verdachte het kenteken dan bevroeg, al dan niet omdat hem iets opviel in het rijgedrag. Volgens de verdachte was het bevragen van kentekens ‘
core business’ voor een politieambtenaar in de uitoefening van zijn dagelijkse politietaak.
Naar het oordeel van het hof zijn de door de advocaat-generaal genoemde opvallendheden, zoals het feit dat de bevragingen niet zijn gevolgd door mutaties of processen-verbaal, of zijn gedaan buiten diensttijd of vlak na een incident, onvoldoende om de uitleg van de verdachte onaannemelijk te achten. Daarbij weegt het hof ook mee dat niet inzichtelijk is geworden in hoeverre het bevragingsgedrag van de verdachte afweek van de wijze waarop zijn collega’s de systemen bevroegen. Het is bovendien aannemelijk dat juist na een incident er op de briefing voor deze persoon extra aandacht wordt gevraagd. Ook weegt het hof mee dat de verdachte telkens startte met het bevragen van een kenteken, waarna de verdachte vervolgens verder doorklikte op de personen.
Het hof is daarmee van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de bevragingen met betrekking tot [naam04] , dan wel aan deze [naam04] gelieerde contacten door de verdachte zijn gedaan anders dan voor werkgerelateerde doeleinden.
Ten aanzien van [bedrijf01] (zaaksdossier 1, onder j)
Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte het kenteken van het voertuig van dit stukadoorsbedrijf heeft bevraagd. Vervolgens heeft hij een registratie geraadpleegd over een voorval waarbij de spiegels van dit en een ander voertuig elkaar raakten, wat werd gevolgd door een schermutseling en scheldpartij. Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal gesuggereerd dat de verdachte en/of zijn familieleden hierbij betrokken zijn geweest en dat de verdachte daarom nieuwsgierig was naar deze melding. Dit is echter slechts een aanname en is op geen enkele wijze vast komen te staan. Mede in het licht van de hiervoor geschetste werkwijze van de verdachte rondom het bevragen van kentekens, is dit vermoeden dan ook niet voldoende om af te wijken van het uitgangspunt dat een bevraging in beginsel werkgerelateerd is en dus bevoegd is gedaan. Dat de bevraging is gedaan terwijl de verdachte op die dag vrij was, doet hieraan niet af, gelet op de hiervoor beschreven algemene uitgangspunten.
Ten aanzien van [naam05] (zaaksdossier 2, onder a)
Uit het dossier blijkt dat de verdachte een kenteken op naam van [naam13] en de persoon [naam13] heeft bevraagd. Dit betreft de vader van [naam06] , een bekende van de verdachte. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij de vader van [naam06] niet kende, dat hij zich deze bevraging niet kan herinneren maar dat hij wellicht een heel jong persoon op de bromfiets heeft zien rijden en daarom het kenteken heeft bevraagd. Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat de zoon van degene wiens kenteken de verdachte heeft bevraagd een bekende van hem is, onvoldoende is om af te wijken van voornoemd uitgangspunt dat de raadpleging werkgerelateerd was.
Ten aanzien van [naam08] (zaaksdossier 3, onder b en c, voor wat betreft de bevraging op 2 november 2019)
Op grond van TCI-informatie bestond het vermoeden dat de verdachte op verzoek van zijn criminele neef [naam08] en tegen betaling informatie zou opzoeken en doorgeven. Dit is na uitvoerig onderzoek niet komen vast te staan. Bovendien heeft de verdachte een verklaring gegeven voor het feit dat hij de kentekens van (de partner van) deze persoon meerdere malen heeft bevraagd gedurende een langere periode. De verdachte wist dat [naam08] antecedenten had en hij zag hem, of zijn auto met daarin andere personen, vaak rijden in en buiten zijn werkgebied. Dit past binnen de eerder geschetste werkwijze van de verdachte rondom het bevragen van kentekens. Het hof is daarmee van oordeel dat niet vast is komen te staan dat deze bevragingen niet werkgerelateerd waren.
Ten aanzien van de geraadpleegde registraties op incidentcodes E46, F44 en F45 (zaaksdossier 2, onder c, e en f)
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij geïnteresseerd was in hennepzaken, dat hij zowel in Zandvoort als Haarlem betrokken was bij de zogenoemde ‘hennepkoffer’ en dat hij regelmatig bevragingen deed op de incidentcodes E46, F44 en F45 om zichzelf te onderwijzen over hennepzaken, ter lering over hoe hennepzaken werden opgespoord, onderzocht en vastgelegd. De verdachte legde bepaalde informatie vast in notities in zijn privételefoon, maar deed dit ook in zijn werktelefoon en in een notitieblok. Dat hij de politie-informatie bewust ver naar onderen in de privételefoonnotities heeft opgeslagen, was om te voorkomen dat zijn partner zomaar mee kon lezen. De verdachte heeft hiermee een verklaring gegeven voor de bevragingen en het overnemen van informatie daaruit. Uit het dossier blijkt dat meerdere personen hebben bevestigd dat de verdachte geïnteresseerd was in hennepzaken. Het initiële vermoeden dat de verdachte drugs gerelateerde locaties zou wegtippen aan personen uit het criminele milieu, [naam04] in het bijzonder, is uitgebreid onderzocht. Uit het strafrechtelijk onderzoek is dit echter niet gebleken. Ook is niet gebleken dat zich nadien incidenten (zoals het rippen van daar aanwezige drugs) hebben voorgedaan bij de adressen die de verdachte in zijn telefoon had genoteerd. Nu de verdachte verder heeft aangevoerd dat hij de informatie heeft opgezocht om zichzelf te bekwamen en niet voor louter privédoeleinden of uit nieuwsgierigheid, is niet vast komen te staan dat de verdachte bij deze bevragingen de grenzen van zijn autorisatie te buiten is gegaan zodat het hof ervan uit gaat dat deze bevragingen werkgerelateerd waren.
Strafverzwarende omstandigheid ex art. 138ab lid 2 SrGeen van de bewezen geachte feitelijke gedragingen leveren op dat de verdachte gegevens vanuit een geautomatiseerd werk, voor zover de verdachte zich daarin op dat moment wederrechtelijk bevond, voor zichzelf heeft overgenomen, opgenomen of afgetapt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 2 januari 2016 tot en met 3 december 2019 in Nederland, telkens opzettelijk en wederrechtelijk in één of meer (delen van) geautomatiseerde werken,
namelijk in één of meer (delen van) server(s) van de politie,
waarop/waarinBasis Voorziening Informatie Integrale Bevragingen (BVI-IB)
en/of Basis Voorziening Handhaving (BVH)
en/of Meer Effectief op Straat (MEOS) en/of
Bluespot (Monitor) en andere (daaraan gekoppelde) (politie)systemen worden gehost althansbereikbaar zijn
is binnengedrongen met behulp van een valse sleutels te weten door telkens onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en wachtwoord en door zich met een gebruikersnaam en wachtwoord voor hierboven genoemde applicaties en/of systemen toegang te verschaffen tot (delen van de) servers van de politie, waarop informatie was geplaatst met een ander doel dan waarvoor hem, verdachte, die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en waarvoor hem die toegang was toegestaan,
immers heeft hij, verdachte,
(zaakdossier 1)
a. a) meerdere keren(vertrouwelijke) informatie met betrekking tot kentekens van auto's die op dat moment op naam van de verdachte stonden of hadden gestaan opgezocht/bevraagd en
c) meerdere keren (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot zijn broers opgezocht/bevraagd en
d) meerdere keren (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot zijn ex-vriendin [naam01] opgezocht/bevraagd en
e) op 17 maart 2019 (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot zijn vriendin [naam02] en haar moeder opgezocht/bevraagd en
g) op 9 juli 2019 (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot een (politie)collega van de ex-vriendin van verdachte opgezocht/bevraagd en
k) in de periode van 17 april 2016 tot en met 20 april 2016 (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot twee kentekens opgezocht/bevraagd (welke kentekens waren aangetroffen in onderschepte PGP communicatie van 15 en 16 april 2016) en
(zaakdossier 2)
b) op 27 mei 2019 (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot het kenteken [kenteken15] opgezocht/bevraagd (dit kenteken staat afgebeeld op een foto die door [naam06] , een contact/bekende van verdachte, middels een Whatsapp bericht naar verdachte is verzonden) en
d) op 1 mei 2019 (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot het kenteken [kenteken16] opgezocht/bevraagd (dit kenteken staat afgebeeld op een foto die door [naam07] , een contact/bekende van verdachte, middels een Whatsapp bericht naar verdachte is verzonden) en
(zaakdossier 3)
a. a) op 2 juli 2016 en 19 oktober 2016 (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot een neef van verdachte (te weten [naam08] ) opgezocht/bevraagd en
c) op 2 augustus 2019 (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot het kenteken [kenteken17] opgezocht/bevraagd (dit kenteken is aangetroffen in de privé-telefoon van verdachte onder notitie 14 en dit kenteken stond op naam van [naam09] , de partner van zijn neef [naam08] ).
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
computervredebreuk, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en onder 2 – welk feit in hoger beroep niet aan het oordeel van het hof is onderworpen – veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 54 uren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof met toepassing van artikel 423, vierde lid, Sv de straf ten aanzien van feit 2 zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 26 dagen, met aftrek van voorarrest.
Nu het hoger beroep is gericht tegen het onder 1 tenlastegelegde zal het hof met toepassing van artikel 423, vierde lid, Sv, eerst de straf bepalen ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde misdrijf. Het hof bepaalt deze straf op de helft van de opgelegde taakstraf, te weten een taakstraf voor de duur van 27 uren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een taakstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal is het met de verdediging eens dat er een schending heeft plaatsgevonden van artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie) door het aanleggen van handboeien bij de verdachte ten behoeve van het transport. Die schending is volgens de advocaat-generaal niet van dien aard dat deze hoeft te leiden tot vermindering van de op te leggen straf.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv, omdat na de aanhouding van de verdachte bij hem transporthandboeien zijn aangelegd in strijd met artikel 22 van de Ambtsinstructie. Dit vormverzuim, dient, gelet op de aard en ernst en het daardoor veroorzaakte nadeel, te leiden tot strafvermindering. Daarbij dient de straf verder te worden verminderd in verband met een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, gelet op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De raadsman heeft verder betoogd dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, maar dat kan worden volstaan met een taakstraf voor beide feiten voor de duur van 54 uren, met aftrek van voorarrest. Voor zover het hof tot een ruimere bewezenverklaring komt dan de rechtbank, verzoekt de raadsman dat in de straf tot uiting te brengen in de duur van de op te leggen taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich meermaals schuldig gemaakt aan computervredebreuk. Met de aan hem gegeven autorisatie ten behoeve van zijn functie als politieagent heeft de verdachte bevragingen gedaan in de politiesystemen zonder dat daartoe vanuit de uitoefening van de politietaak enige aanleiding bestond. De politie heeft toegang tot een enorme hoeveelheid gegevens van burgers. Juist van politieambtenaren mag – mede gelet op de aard van de functie en de ambtseed die moet worden afgelegd – worden verwacht dat zij betrouwbaar en integer handelen en in dat kader zorgvuldig en respectvol omgaan met de gegevens die zij vanuit hun functie kunnen raadplegen. Door zo te handelen heeft de verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de privacy van burgers, maar bovendien het vertrouwen van de samenleving in de politie geschaad.
Bij de beoordeling van de ernst van de feiten weegt het hof in strafverzwarende zin mee dat het – anders dan de rechtbank – wel bewezen acht dat de verdachte blijkens onderschepte PGP-communicatie op verzoek van criminelen, al dan niet via een tussenpersoon, een tweetal kentekens heeft bevraagd.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft kennisgenomen van een beslissing op bezwaar van het UWV van 9 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte voor 52,39% arbeidsongeschikt is verklaard. Daaruit blijkt verder dat de verdachte maximaal 6 uur per dag en 30 uur per week kan werken.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op een reclasseringsadvies van 6 februari 2024. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, nu interventies of toezicht niet nodig zijn. Verder zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf negatieve gevolgen kunnen hebben voor de bij de verdachte vastgestelde PTSS en voor het herstelproces met betrekking tot de werkzaamheden van de verdachte. Mocht het hof een taakstraf opleggen, bestaan er mogelijkheden om de verdachte halve dagdelen (van ongeveer vier uur) te laten werken.
De in beginsel op te leggen straf
Gelet op het feit dat het hof tot een ruimere bewezenverklaring komt dan de rechtbank en de ernst van het meer bewezenverklaarde, zal het hof een hogere straf opleggen dan de rechtbank heeft gedaan. Al het voorgaande afwegende en gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, acht het hof in beginsel een taakstraf voor de duur van 93 uren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Voor een voorwaardelijk(e) straf(deel) ziet het hof, mede gelet op het strafontslag van de verdachte en het verder blanco strafblad, geen aanleiding. Onder deze omstandigheden is het immers niet nodig een voorwaardelijke straf op te leggen om herhaling te voorkomen.
Vormverzuim ex 359a Sv
Met de advocaat-generaal en de raadsman stelt het hof vast dat artikel 22 van de Ambtsinstructie is geschonden door het aanleggen van transportboeien bij de verdachte, zonder dat daarvoor een aanleiding was. Dit is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Rekening houdende met het belang dat het geschonden voorschrift dient (het voorkomen van onnodige vrijheidsbeperking) en de ernst van het verzuim, mede gelet op het nadeel dat daardoor is veroorzaakt (pijn en ongemak van de transportboeien en het stigmatiserende effect (ten opzichte van zijn toenmalige collega’s)), zal het hof in strafmatigende zin rekening houden met dit vormverzuim.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de behandeling van de zaak bij de rechtbank niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM. De redelijke termijn is in eerste aanleg met ruim tien maanden overschreden. Het hof is van oordeel, mede gelet op het procesverloop in hoger beroep, dat dit tot matiging van de straf behoort te leiden.
De op te leggen straf
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdend met het onherstelbare vormverzuim en overschrijding van de redelijke termijn, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 138ab van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte
voor het onder 1 bewezenverklaardetot een
taakstrafvoor de duur van
73 (drieënzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
36 (zesendertig) dagen hechtenis.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf
voor het onder 2 bewezenverklaardeop:
een
taakstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. R.P. den Otter en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 maart 2024.