ECLI:NL:GHAMS:2024:648

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
200.333.186/01, 200.333.186/02, 200.333.230/01 en 200.333.230/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige met onduidelijk perspectief

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De ouders, de moeder en de vader, hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 11 juli 2023, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 1] zijn verlengd. De moeder en de vader hebben beiden verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen en de zorgregeling te wijzigen. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing niet in het belang van [minderjarige 1] is en dat zij beter thuis kan wonen, terwijl de vader ook zijn bezorgdheid uitspreekt over de huidige situatie van [minderjarige 1] bij de GI. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 19 januari 2024 gehouden, waarbij beide ouders, hun advocaten, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1]. De ouders hebben niet voldoende aangetoond dat de situatie is veranderd sinds de eerdere beslissingen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, maar heeft de zorgregeling aangepast, zodat [minderjarige 1] meer contact kan hebben met haar ouders en zusje. De ouders zijn verantwoordelijk voor het ondersteunen van [minderjarige 1] in haar schoolgang en ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.333.186/01, 200.333.186/02, 200.333.230/01 en 200.333.230/02
zaaknummers rechtbank:
- C/15/339667 / JU RK 23-733 (verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
- C/15/340402 / JU RK 23/866 (conflictbehandeling uithuisplaatsing)
- C/15/339873 / JU RK 23/767 (zorgregeling)
beschikking van de meervoudige kamer van 20 februari 2024 inzake
In de zaak met zaaknummers 200.333.186/01 en 200.333.186/02:
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident (schorsing)
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.H. Fridsma te Heemskerk,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
In de zaak met zaaknummer 200.333.230/01 en 200.333.230/02:
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verzoeker in het incident (provisionele voorziening),
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M. Koopman te Alkmaar,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
In alle zaaknummers:
Als belanghebbende is aangemerkt:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ).
Als informant is aangemerkt:
- [X zorg] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de kinderrechter) van 11 juli 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummers 200.333.186/01 en 200.333.186/02:
2.1
De moeder is op 9 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 11 juli 2023 (zaaknummer bij het hof: 200.333.186/01). Tevens verzoekt de moeder de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer bij het hof: 200.333.186/02).
2.2
Bij het hof zijn voorts ingekomen:
- een bericht van de GI van 31 oktober 2023, met bijlagen;
- een bericht van de moeder van 23 november 2023, met bijlage;
- een bericht van de GI van 16 januari 2024, met bijlage.
In de zaak met zaaknummers 200.333.230/01 en 200.333.230/02:
2.3
De vader is op 10 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 11 juli 2023 (zaaknummer bij het hof: 200.333.230/01). Tevens verzoekt de vader de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer bij het hof: 200.333.230/02).
2.4
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een bericht van de vader van 3 januari 2024, met bijlage.
In alle zaaknummers:
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarige [minderjarige 1] gesproken. De voorzitter heeft op de zitting in hoger beroep de inhoud van dit gesprek kort en zakelijk samengevat. Tevens heeft het hof een brief ontvangen van [minderjarige 1] , gedateerd 12 januari 2024, die zij samen met haar psycholoog, D. Nikolova van Eigenwijzer heeft opgesteld.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2024 plaatsgevonden. Beide zaken zijn gelijktijdig behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [A] van [X zorg] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd en een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.
2.7
Na de mondelinge behandeling is een brief van de raad van 23 januari 2023 ingekomen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2008. Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2
Daarnaast hebben zij nog een dochter, te weten [minderjarige 2] , geboren [in] 2011 (hierna te noemen [minderjarige 2] ). [minderjarige 2] woont bij de vader.
3.3
Sinds 23 oktober 2018 staat [minderjarige 1] onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
3.4
De ouders zijn in 2019 uit elkaar gegaan.
3.5
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn eerder, in februari 2020, met een machtiging uithuisgeplaatst. Zij zijn beiden in juli 2021 bij de vader gaan wonen. Vervolgens is bij beschikking van 20 december 2022 een machtiging verleend om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot uiterlijk 23 juli 2023.
3.6
[minderjarige 1] verblijft sinds maart 2023 bij [X zorg] in [plaats C] . [minderjarige 2] woont bij de vader.
3.7
De ouders hebben op 19 mei 2023 aan de GI verzocht de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] wegens gewijzigde omstandigheden te beëindigen.
3.8
De GI heeft op 31 mei 2023 gereageerd en het verzoek afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn, voor zover thans van belang, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 23 juli 2024.
De kinderrechter heeft het verzoek van de ouders om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen, afgewezen.
Tevens heeft de kinderrechter, op dienovereenkomstig verzoek van de GI, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt bepaald:
- [minderjarige 1] gaat één weekend per maand naar huis, te weten het eerste weekend van de maand van vrijdag einde middag tot zondag 17.00 uur terug bij [X zorg] .
De ouders mogen in overleg bepalen wanneer [minderjarige 1] bij welke ouder is;
- twee weken later kunnen de ouders [minderjarige 1] in het weekend bezoeken bij [X zorg] . Dit in overleg met [X zorg] . Het bezoek vindt bij [X zorg] , of in de directe omgeving daarvan, plaats;
- in de vakanties van één week gaat [minderjarige 1] van maandagochtend 10.00 uur tot vrijdagmiddag 17.00 uur naar huis;
- in de vakanties van twee weken gaat [minderjarige 1] van woensdag 10.00 uur in de eerste week tot woensdag 17.00 uur in de tweede week naar huis. De ouders mogen in overleg bepalen wanneer [minderjarige 1] bij welke ouder is;
- de zomervakanties worden in overleg met de GI en het netwerk bepaald, waarbij [minderjarige 1] de woensdag vóór de eerste schoolweek om 17.00 uur weer terug is bij [X zorg] ;
- feestdagen die in vakanties vallen, gaan in overleg met de GI en het netwerk. Met Pasen, Koningsdag, Hemelvaart en Pinksteren blijft [minderjarige 1] daar waar zij volgens de omgangsregeling geacht wordt te zijn;
- verjaardagen kunnen worden gevierd in het weekend dat [minderjarige 1] thuis is. Uiteraard kunnen de ouders/netwerk [minderjarige 1] bezoeken bij [X zorg] op haar verjaardag;
- het halen en terugbrengen van [minderjarige 1] voor de omgang is een verantwoordelijkheid van de ouders samen.
In de zaak met zaaknummers 200.333.186/01 en 200.333.186/02:
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, en opnieuw rechtdoende de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] op te heffen en voor zover de machtiging tot uithuisplaatsing in stand blijft, de vastgestelde zorgregeling te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [minderjarige 1] ieder weekend van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur thuis mag zijn, alsmede alle vakanties en feestdagen. Zij verzoekt daarnaast voor de duur van het geding in hoger beroep de werking van de bestreden beschikking te schorsen met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing en de zorgregeling.
In de zaak met zaaknummers 200.333.230/01 en 200.333.230/02:
4.3
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, en opnieuw rechtdoende het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen. Hij verzoekt daarnaast primair per onmiddellijk de machtiging tot uithuisplaatsing te schorsen, dan wel te beëindigen en te bepalen dat de GI daar onmiddellijk haar medewerking aan dient te verlenen. Subsidiair verzoekt de vader, indien de machtiging tot uithuisplaatsing niet wordt geschorst of beëindigd, de zorgregeling te wijzigen, zodat [minderjarige 1] elk weekend bij de vader is en een dagdeel bij de moeder en minimaal de helft van alle vakanties.
In alle zaaknummers:
4.4
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaken met zaaknummers 200.333.186/01 en 200.333.230/01
Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
In artikel 1:265d tweede lid BW is bepaald dat (onder meer) een gezaghebbende ouder de GI kan verzoeken de uithuisplaatsing te beëindigen wegens gewijzigde omstandigheden. De GI dient op dat verzoek van de ouder (lid 3) binnen twee weken schriftelijk te beslissen. Als de GI negatief beslist kan de ouder zich wenden tot de rechter (lid 4).
Standpunten partijen verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
5.4
De moeder kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en voert daartoe het volgende aan. De machtiging tot uithuisplaatsing is volgens de moeder niet in het belang van [minderjarige 1] . Het doet haar meer kwaad dan goed. De GI heeft niet onderzocht of andere mogelijkheden minder ingrijpend zijn, daardoor kan niet worden vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was. De belangrijkste reden voor de uithuisplaatsing was het schoolverzuim, omdat het [minderjarige 1] niet lukt onderwijs te volgen vanwege paniekaanvallen. [minderjarige 1] gaat echter nog steeds niet naar school, ondanks het feit dat zij sinds december 2022 uit huis is geplaatst. Toen ze thuis woonde ging ze wel naar school en verbleef zij in een trajectruimte en deed thuisonderwijs. Nu zit zij op een kamertje bij [X zorg] . Zij kan zich daarnaast moeilijk ontlasten wanneer zij bij [X zorg] is. [minderjarige 1] geeft zelf aan dat ze zich bij [X zorg] verveelt en eenzaam voelt en weinig buiten komt. Ze wil graag leuke dingen doen met vriendinnen, zoals winkelen, naar het bos of het strand en jongens ontmoeten. Ze wil zelf heel graag thuis wonen en, net als haar zus [minderjarige 2] , naar Praktijk De [B] .
De uithuisplaatsing brengt ook problemen mee voor het volgen van traumatherapie. [minderjarige 1] moet met de auto worden gebracht. De begeleiders van [X zorg] kunnen dit vaak niet doen. Vervolgens wordt van de vader verlangd dat hij haar haalt en brengt naar therapie.
Ten aanzien van het verzoek van de ouders tot beëindiging van de machtiging uithuisplaatsing conform artikel 1:265d BW is de moeder van mening dat het feit dat [minderjarige 2] naar de Praktijk De [B] gaat en deze behandeling succesvol lijkt, een wijziging van omstandigheden oplevert, omdat [minderjarige 2] daar op het moment van uithuisplaatsing op 20 december 2022 nog niet naartoe ging. Volgens de moeder is De [B] een veel betere plek voor [minderjarige 1] , al is het alleen maar omdat [minderjarige 1] dan in ieder geval samen met haar zusje kan zijn. Bovendien zou, wanneer De [B] positief adviseert, [minderjarige 1] op den duur weer terecht kunnen op het [college 1] College. Dit is de school waar [minderjarige 1] het liefste naar toe wil.
De moeder ontkent dat zij suïcidale uitspraken over haarzelf en over [minderjarige 1] heeft gemaakt richting haar familie. Dit zijn ernstige aantijgingen en hadden door de GI beter moeten worden onderzocht. De beslissing van de kinderrechter is dan ook op onjuiste informatie tot stand gekomen.
De moeder heeft verzocht de zaak aan te houden, indien het hof meer informatie wil krijgen over hoe het contact van de ouders met de gemeente verloopt betreffende [minderjarige 2] . Zij heeft voorgesteld dat het hof de hulpverlener van [minderjarige 2] , [C] of de recent betrokken [D] , om nadere informatie kan vragen.
5.5
Ook de vader is het niet eens met de bestreden beschikking en hij voert daartoe het volgende aan. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing werken volgens hem averechts en bieden zeker geen vooruitgang voor [minderjarige 1] . Hij erkent dat [minderjarige 1] in haar ontwikkeling wordt bedreigd, maar stelt dat een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing niet helpend zijn. Als de ondertoezichtstelling moet worden voortgezet, dan verzoekt de vader ter zitting in hoger beroep een wijziging van de GI.
[minderjarige 1] is diep ongelukkig in het gezinshuis. Zij heeft geen aansluiting met andere (probleem)kinderen. Zij wordt daar zelfs bedreigd door een ander meisje.
[college 2] is alleen gekozen, omdat [minderjarige 1] uit huis is geplaatst. Bij De [B] is plek en ook begeleiding geregeld. Door de kinderrechter wordt zonder onderbouwing geoordeeld dat het intern verblijven bij de [B] geen realistisch alternatief is, terwijl dit is wat [minderjarige 1] wil en waar haar ouders achterstaan. [minderjarige 1] volgt EMDR-traumatherapie vanwege de vorige uithuisplaatsing. De situatie bij de vader is wel degelijk stabiel. Hij betwist dat de ouders onvoldoende tegemoet kunnen komen aan de intensieve hulpvraag van [minderjarige 1] . De GI komt juist de afspraken niet na en regelt niets tot weinig voor [minderjarige 1] . Inmiddels is bovendien duidelijk dat [minderjarige 1] een angststoornis heeft en een schildklierprobleem. Ook gaat het beter met [minderjarige 2] die inmiddels twee keer per week naar de [B] gaat.
Ten aanzien van het verzoek van de ouders tot beëindiging van de machtiging uithuisplaatsing op grond van artikel 1:265d BW stelt de vader dat er wel degelijk sprake is van gewijzigde omstandigheden, omdat [minderjarige 1] tegen haar zin bij [X zorg] verblijft, en dit averechts werkt voor haar gezondheid en traumaverwerking. Ze gaat ook nog steeds niet naar school. De machtiging tot uithuisplaatsing verslechtert haar situatie en moet dan ook beëindigd worden, zodat [minderjarige 1] vanuit [plaats A] naar de [B] kan gaan. Het plan van de ouders heeft meer kans van slagen, omdat het aansluit bij hetgeen [minderjarige 1] wil en goed voor haar is. Volgens de vader is er bovendien goed contact met de psycholoog van [minderjarige 1] van Eigenwijzer en zal deze behandeling ook wanneer [minderjarige 1] thuis woont voortgezet worden, aldus de vader.
5.6
De GI is van mening dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing nog steeds nodig zijn. De GI acht de [B] geen passende plek voor [minderjarige 1] , omdat zij enkel een zorgarrangement aanbiedt voor kinderen die thuis zitten en geen woonvoorziening heeft. De GI heeft er geen vertrouwen in dat [minderjarige 1] daadwerkelijk aankomt bij De [B] op de dagen dat zij daar verwacht wordt en heeft er evenmin vertrouwen in dat de ouders kunnen bieden wat [minderjarige 1] nodig heeft. [minderjarige 1] zou ook na de eerdere thuisplaatsing bij de vader een positieve start gaan maken op het [college 1] college, maar zij heeft daar uiteindelijk geen dag onderwijs genoten. [E] van [F] is ingezet om de schoolgang vlot te trekken, maar het is [minderjarige 1] om allerlei redenen toch niet gelukt. Ook tussen januari en maart 2023 is [minderjarige 1] bij de ouders tegen de afspraken in veel thuis gehouden, zogenaamd op advies van de huisarts. Als de GI vervolgens met de huisarts belde of contact zocht met de kinderarts, bleek dat de arts [minderjarige 1] niet had gezien, maar enkel een belafspraak met de moeder had, waarbij niet door de arts is aangegeven dat [minderjarige 1] thuis zou moeten blijven. Daarom is de GI van mening dat de plaatsing van [minderjarige 1] perspectiefbiedend moet zijn. Het is belangrijk voor [minderjarige 1] dat zij de komende jaren in een rustige, stabiele en voorspelbare setting toekomt aan een positieve ontwikkeling waarin zij ook het voortgezet onderwijs kan doorlopen. De GI heeft er geen vertrouwen in dat [minderjarige 1] in het vrijwillige kader bij [X zorg] kan verblijven en hierdoor is een machtiging noodzakelijk.
Ook over [minderjarige 2] zijn er wel degelijk zorgen, maar zij is een weerbaarder meisje in het systeem waar ze opgroeit. [minderjarige 2] gaat op dit moment nog maar twee keer per week een paar uur naar De [B] . De gemeente is in het vrijwillig kader betrokken, maar de begeleiding gaat moeizaam. De gemeente heeft de zaak recentelijk overgedragen naar het team intensieve casusregie, waar [D] werkzaam is. Zij pakken zaken op die zeer complex zijn en waar veel casusregie nodig is. Van [D] heeft de GI vernomen dat het contact met de ouders moeizaam gaat. De ouderbegeleiding is niet gestart, omdat de moeder daar niet aan meewerkt.
5.7
De raad is van mening dat er nog teveel onduidelijkheden zijn om een advies te kunnen uitbrengen. [minderjarige 1] heeft er belang bij dat beide ouders haar ondersteunen en dat zij goed gehoord wordt. Voor [minderjarige 1] is het moeilijk om te zien dat haar zusje wel bij de vader mag wonen en zij niet. De raad adviseert een bijzondere curator te benoemen om duidelijkheid te krijgen over wat de mogelijkheden zijn en wat [minderjarige 1] zelf wil. Ook kan op die manier worden onderzocht wat de therapeut van [minderjarige 1] van de situatie vindt. Onderzocht kan worden of er plek beschikbaar is bij De [B] en welke hulp ingezet kan worden door de gemeente en of die hulp direct inzetbaar is. Ook kan worden nagedacht over wat er moet gebeuren als zij thuisgeplaatst wordt bij de vader, en haar ontwikkeling niet naar wens verloopt. De raad heeft op verzoek van het hof intern overleg gehad of een spoedonderzoek door de raad tot de mogelijkheden behoort. Na afloop van de zitting heeft de raad het hof bericht dat een onderzoek naar welke hulpverlening het meest passend is bij [minderjarige 1] en haar familie, welke instantie die hulp het beste kan bieden en hoe dat traject er stapsgewijs uit moet zien, niet behoort tot de expertise van de raad. De raad kan zich voorstellen dat het hof bijvoorbeeld het NIFP verzoekt om een onderzoek te doen.
5.8
[minderjarige 1] wil graag weer bij haar vader thuis wonen, zodat zij terug kan naar haar oude vertrouwde omgeving in [plaats A] , waar ook haar vriendinnen wonen. Zij wil graag naar de [B] waar ook [minderjarige 2] naar toe gaat. Haar ouders en zusje kunnen haar betere emotionele ondersteuning bieden, dan de begeleider van [college 2] die zij maar kort kent en met wie zij nog geen klik heeft. Zij ziet zelf ook het belang in van het verkrijgen van een schooldiploma en zij wil daar ook haar best voor doen. Omdat het met [minderjarige 2] beter gaat en [minderjarige 1] zelf meer duidelijkheid heeft over haar angststoornis en door therapie beter weet hoe ze daar mee om moet gaan, is zij ervan overtuigd dat het deze keer wel goed zal gaan thuis. Zij volgt traumatherapie en start in februari 2024 met moditherapie, waardoor zij nog meer inzicht krijgt in haar persoonlijkheid en hoe je met bepaalde eigenschappen om kunt gaan.
[minderjarige 1] vindt het moeilijk dat zij zo weinig contact heeft met haar ouders en zusje en zou ze graag vaker willen zien en het liefste bij hen wonen.
Beoordeling
5.9
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Sinds 2018 is de hulpverlening vanuit de GI bij het gezin betrokken. Voordien hebben ouders in het vrijwillig kader hulpverlening gehad vanuit de gemeente. Gezien wordt dat patronen zich herhalen, waarbij de hulpverlening kort tot verbetering leidt, waarna de hulpverlening stagneert en het proces van verbetering tot stilstand komt. Als gevolg daarvan herleeft het schoolverzuim van de kinderen waardoor zij niet aan hun ontwikkelingsdoelen toekomen en er een grote ontwikkelingsachterstand ontstaat. Er is veel hulpverlening ingezet maar het is niet gelukt deze chronische situatie te doorbreken. De ouders leggen de oorzaak van de problemen buiten zichzelf en zij houden anderen voor deze problemen verantwoordelijk.
[minderjarige 1] is samen met haar zusje [minderjarige 2] begin 2020 eerder uit huis geplaatst geweest. Tijdens deze uithuisplaatsing heeft [minderjarige 1] haar ontwikkelingsachterstand in kunnen lopen. In de periode dat [minderjarige 1] in het gezinshuis verbleef zijn de ouders uit elkaar gegaan. Medio 2021 zijn de kinderen vervolgens bij de vader gaan wonen. In februari 2022 is een netwerkberaad gehouden om daarmee de vader te kunnen ontlasten. Medio 2022 leek het erop dat de laatste verlenging van de ondertoezichtstelling voor negen maanden voldoende zou zijn, omdat de hulpverlening betrokken was en de ouders hier samen met [minderjarige 1] aan meewerkten. Maar na verloop van tijd bleek de draagkracht van de vader onvoldoende om beide meisjes te kunnen bieden wat zij nodig hadden. Het lukte de vader niet om de praktische zaken in orde te maken, zoals het regelen van passende opvang als hij aan het werk was. Hierdoor verbleven [minderjarige 1] en haar zusje vaker bij de moeder en waren zij vaak alleen thuis. De escalaties tussen de zusjes liepen steeds verder op en daarmee ging de ontwikkeling van de kinderen achteruit. Er waren ook zorgen over de psychische gesteldheid van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] verzuimde weer vaker van school en werd regelmatig ziek thuis gehouden. Ondanks de gemaakte afspraken en toezeggingen is het de ouders niet gelukt om de afspraken uit het eerdere netwerkberaad na te komen en daarmee de bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] weg te nemen. De ouders vielen terug in hun oude patronen. Het is de ouders niet gelukt om de zorg te bieden die [minderjarige 1] nodig had om onderwijs te kunnen volgen op het VWO in [plaats A] . Om die reden is [minderjarige 1] op 20 december 2022 opnieuw uithuisgeplaatst.
Hoewel het de bedoeling was dat [minderjarige 1] in de kerstvakantie zou verhuizen naar [X zorg] , is dat uiteindelijk niet gebeurd. Dit had verschillende redenen, maar vooral de gezondheid van [minderjarige 1] speelde hierin een grote rol. In de periode tussen januari 2023 en maart 2023 zijn er met de ouders meerdere afspraken gemaakt over de verhuizing van [minderjarige 1] . Vanwege onderzoeken in het ziekenhuis en de paniekaanvallen van [minderjarige 1] zijn deze afspraken niet nagekomen. [minderjarige 1] heeft in deze periode ook weinig tot geen contact gehad met haar therapeut vanuit Eigenwijzer en heeft geen dagbesteding gevolgd. Nadat de GI de ouders een ultimatum had gesteld om [minderjarige 1] naar [X zorg] te brengen, hebben de ouders dit uiteindelijk op de laatste dag van het ultimatum gedaan.
5.1
Inmiddels is sinds december 2022 duidelijk geworden dat [minderjarige 1] schildklierproblemen heeft, waardoor zij snel moe is. Zij krijgt daar momenteel medicijnen voor. Daarnaast kreeg [minderjarige 1] EMDR-therapie om haar trauma's te verwerken, gevolgd door schematherapie bij Eigenwijzer. Aanvullend daarop is gestart met psychomotorische therapie. Haar psycholoog D. Nikolova vermoedt dat er bij [minderjarige 1] al langere tijd sprake is van een gegeneraliseerde angststoornis met daarnaast recent ontstane sociale angststoornis.
In februari 2024 start [minderjarige 1] met moditherapie, waardoor zij meer inzicht krijgt in haar persoonlijkheid en hoe je met bepaalde eigenschappen om kunt gaan. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij door de therapieën beter heeft geleerd om te gaan met haar angsten en paniekaanvallen.
5.11
De moeder heeft in maart 2019 een hartinfarct gehad. De huidige situatie bezorgt de moeder veel stress en dat gaat ten koste van haar eigen gezondheid. De moeder mailt ook veelvuldig naar alle betrokkenen, vooral als de spanning oploopt wanneer er een zitting plaatsvindt, hetgeen veel onrust teweeg brengt.
De omgang tussen [minderjarige 1] met de moeder is vanwege zorgelijke uitspraken beperkt. De moeder deed richting haar familie suïcidale uitspraken over haarzelf en over [minderjarige 1] . De moeder betwist dat zij deze uitspraken heeft gedaan.
5.12
Ondanks de grote wens van [minderjarige 1] en haar ouders om weer thuis te gaan wonen en vanuit daar, net als [minderjarige 2] , naar De [B] te gaan, heeft het hof er onvoldoende vertrouwen in dat [minderjarige 1] als zij bij haar vader woont ook echt naar De [B] zal gaan, wanneer daar geen professionele begeleiding bij is. Daarbij komt dat De [B] geen woonvoorziening is, maar een onderwijsarrangement kan bieden aan kinderen die langdurig thuiszitten. [minderjarige 1] heeft een veilig opvoedklimaat nodig waar zij zich sociaal, emotioneel en cognitief kan ontwikkelen zodat zij naar school kan gaan, geen depressieve gevoelens meer heeft en goed contact kan hebben met haar ouders. [minderjarige 1] heeft een intensieve opvoedvraag waaraan de ouders niet kunnen voldoen. Zij hebben [minderjarige 1] niet de steun, sturing en stimulering kunnen bieden die zij nodig heeft om zich op een gezonde manier te kunnen ontwikkelen en onvoldoende is gebleken dat dit anders is geworden. Daarbij weegt het hof met name mee dat de eerdere thuisplaatsing medio 2021 is mislukt. Ook toen was iedereen gemotiveerd om [minderjarige 1] naar het [college 1] college te laten gaan en wilde daar de schouders onder zetten, maar dat is uiteindelijk niet gelukt. Het is een terugkerend patroon, waarbij het een tijd goed lijkt te gaan en de ouders en [minderjarige 1] gemotiveerd zijn, waarna de schoolgang toch weer stil komt te liggen. Hoewel nu is gebleken dat dit mede lag aan de onderliggende problematiek, zoals de schildklierproblemen en een angststoornis, was er daarnaast, zoals hiervoor is overwogen, sprake van meerdere problemen in de thuissituatie bij vader en in het contact met de moeder. De vader geeft aan dat hij nu een vaste opvang heeft voor als hij werkt en dat het met [minderjarige 2] momenteel goed gaat en dat de samenwerking met de hulpverlening van de gemeente heel goed verloopt. Echter is ter zitting gebleken dat [minderjarige 2] op dit moment nog maar twee dagen gedurende een paar uur naar De [B] gaat en heeft de GI aangegeven dat de casus van [minderjarige 2] sinds kort is opgeschaald naar het team intensieve casusregie en dat de ouderbegeleiding nog niet is opgestart omdat de moeder daaraan geen medewerking verleent. Hoewel er geen ondertoezichtstelling meer is voor [minderjarige 2] , zijn er nog wel zorgen over [minderjarige 2] .
Bovendien is er op dit moment geen zicht op de thuissituatie bij de vader, omdat hij geen contact meer heeft met de GI. De samenwerking tussen de GI en vader is vanaf het begin niet goed geweest en is inmiddels ernstig verstoord. Het hof benadrukt dat het belangrijk is dat zowel de vader als de GI zich zullen moeten inzetten om een werkbare situatie te creëren, zodat in de toekomst de onderlinge communicatie wordt verbeterd en goede afspraken kunnen worden gemaakt.
5.13
[minderjarige 1] is naar het oordeel van het hof het meest gebaat bij de rust en regelmaat die [X zorg] kan bieden. [minderjarige 1] volgt op dit moment echter nog steeds geen onderwijs. Zij geeft zelf aan dat zij zich verveelt bij [X zorg] . Zij zit veel op haar kamertje en kan niet veel meer doen dan tekenen, haar nagels lakken of bellen met vriendinnen. Hoewel het voor [minderjarige 1] moeilijk is om naar school te gaan, vanwege haar sociale angststoornis, is het van groot belang dat wordt ingezet op een duidelijke dagbesteding voor [minderjarige 1] , waarbij zij ook met regelmaat naar school gaat. Inmiddels is er een begeleider gevonden vanuit [X zorg] die kan starten met het begeleiden van [minderjarige 1] naar het [college 2] College. Normaal gesproken is de voorwaarde van [college 2] dat een jongere wel moet starten met drie dagen school, maar [college 2] wil [minderjarige 1] vanwege haar motivatie, leeftijd en voor de duidelijkheid de kans geven om te starten en hopelijk succeservaringen op te doen. [minderjarige 1] is inmiddels 15 jaar en moet nog aan de brugklas beginnen. Gelet daarop is het noodzakelijk dat [minderjarige 1] nu laat zien wat ze waard is en dat zij haar angsten kan overwinnen met behulp van de therapie en in kleine stapjes weer naar school kan gaan om zo uiteindelijk haar diploma te gaan halen. Haar (gevorderde) leeftijd geeft weinig keuze om hier anders mee om te gaan. [minderjarige 1] heeft cognitief veel in haar mars en heeft een VWO-advies gekregen. Er is geen tijd meer om te dralen met het starten van de schoolgang. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat zij haar intellectuele potentieel kan ontwikkelen. Daarbij is het ook belangrijk dat de ouders [minderjarige 1] positief zullen ondersteunen om hier een succes van te maken. Opgemerkt daarbij wordt dat het niet helpend is voor een positieve ontwikkeling van [minderjarige 1] als de GI en de ouders elk een andere koers varen en [minderjarige 1] verschillende toekomstperspectieven voorschotelen. De GI vindt dat [minderjarige 1] moet blijven waar ze zit en handelt daarnaar, terwijl de ouders vinden dat [minderjarige 1] weer naar huis moet, en zijn daar allerlei dingen voor aan het regelen buiten de GI om. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] zowel van de GI als van de ouders dezelfde boodschap krijgt: de schouders eronder.
Het hof acht zich op dit moment voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding [C] of [D] te verzoeken nadere informatie te verstrekken of, zoals de raad heeft voorgesteld, een onderzoek door het NIFP te laten verrichten.
Gelet op het voorgaande is het hof, met de GI, van oordeel dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en thans nog zijn. Het hof is dan ook van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] onder deze omstandigheden noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Het voorgaande leidt tot het oordeel van het hof dat de rechtbank het verzoek van de moeder ex artikel 1:265d lid 2 aanhef en sub c BW terecht heeft afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking daarom op deze punten bekrachtigen.
Perspectiefbesluit
5.14
De GI vindt het in het belang van [minderjarige 1] dat zij duidelijkheid krijgt over haar perspectief. De ouders hebben de aanvaardbare termijn voor thuisplaatsing overschreden. De GI krijgt signalen dat de ouders en [minderjarige 1] zelfstandig bezig zijn met een eventuele terugplaatsing. Zo is de moeder, zonder de GI daarbij te betrekken, met scholen en behandelsettingen voor [minderjarige 1] bezig als zij terug zou komen naar [plaats A] . De GI vindt dit niet in het belang van [minderjarige 1] . De GI is ervan overtuigd dat [minderjarige 1] zich pas positief kan ontwikkelen als zij duidelijkheid heeft over haar perspectief. De GI verzoekt het hof hierover een beslissing te nemen.
5.15
Zoals volgt uit HR 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148 kan de rechter een perspectiefbesluit beoordelen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. In dit kader overweegt het hof dat onder de hiervoor beschreven omstandigheden het nog te vroeg is om het perspectief van [minderjarige 1] definitief te kunnen bepalen. Daarbij weegt het hof mee dat medio 2022 nog overwogen werd de ondertoezichtstelling te beëindigen en er inmiddels ook duidelijkheid is verkregen over een deel van de oorzaken van het mislukken van de schoolgang van [minderjarige 1] , zoals problemen met haar schildklier en de angststoornis. Daarbij komt dat [minderjarige 1] bij [X zorg] tot op heden ook nog niet naar school is gegaan. Dit maakt dat het hof het perspectiefbesluit van de GI op dit moment nog niet kan onderschrijven.
Wijziging GI
5.16
De vader heeft ter zitting in hoger beroep verzocht om wijziging van de GI. Een dergelijk verzoek is in hoger beroep niet toegestaan, omdat een verzoek tot vervanging van de GI op grond van artikel 1:259 BW bij de kinderrechter moet worden gedaan en daartegen geen hoger beroep open staat.
Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot vervanging van de GI. Voor zover de ouders in hoger beroep hebben beoogd om vervanging van de huidige gezinsvoogd te verzoeken, is ook dit verzoek niet-ontvankelijk, omdat de rechter niet bevoegd is om de persoon aan te wijzen die een jeugdbeschermingsmaatregel uitvoert.
Zorgregeling
5.17
Op grond van artikel 1:265g eerste lid BW kan de rechter op verzoek van de G1 een zorgregeling vaststellen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.18
[minderjarige 1] verbleef elk weekend en alle vakanties bij haar vader, waarbij zij ook haar moeder een dagdeel zag. De rechtbank heeft, overeenkomstig het verzoek van de GI, een zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige 1] één weekend per maand naar huis gaat, te weten het eerste weekend van de maand van vrijdag einde middag tot zondag 17.00 uur terug bij [X zorg] en de ouders [minderjarige 1] twee weken later in het weekend kunnen bezoeken bij [X zorg] . Ook is een regeling voor de vakanties vastgesteld, waarbij [minderjarige 1] een deel van de vakanties naar huis mag. Daarbij is door de kinderrechter overwogen dat het voor [minderjarige 1] op dit moment erg onrustig is om elk weekend bij haar vader te zijn en daarvan een dagdeel bij haar moeder. Deze zorgregeling zal voor meer rust bij [minderjarige 1] zorgen en [minderjarige 1] kan op deze manier makkelijker wennen bij [X zorg] en bovendien krijgt zij meer tijd en ruimte voor haar nieuwe omgeving, zo staat in de bestreden beschikking.
5.19
De moeder stelt dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet in het belang van [minderjarige 1] is, omdat zij haar ouders en zusje daardoor nauwelijks ziet. Een goede band met de ouders kan alleen in stand worden gehouden indien de ouders en kinderen in voldoende mate contact met elkaar kunnen hebben. Het is daarom van belang dat de oorspronkelijke zorgregeling waarbij [minderjarige 1] elk weekeinde en de gehele vakantie naar huis ging weer wordt hersteld, aldus de moeder.
5.2
Ook de vader is van mening dat de vastgestelde zorgregeling veel te beperkt is en niet in het belang van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] wil graag elk weekend naar haar vader, waarvan een dagdeel naar haar moeder. Hij verzoekt een zorgregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige 1] elk weekend bij de vader verblijft en de gehele vakanties.
5.21
Om tegemoet te komen aan de grote wens van [minderjarige 1] om haar ouders, zusje en vriendinnen vaker te kunnen zien, zal het hof de oorspronkelijke ruimere zorgregeling vaststellen, waarbij [minderjarige 1] elk weekend en alle vakanties en feestdagen bij de vader verblijft, en haar moeder in deze weekenden een dagdeel ziet, alsmede, in overleg met de vader en de GI, tijdens de vakanties. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat zij inmiddels ruim 15 jaar is en haar wens een belangrijk rol speelt. Deze zorgregeling geeft [minderjarige 1] een betere mogelijkheid om de band met haar ouders en zusje te behouden en in haar vertrouwde omgeving met haar vriendinnen af te spreken. Daarbij wordt van de ouders wel verwacht dat zij [minderjarige 1] positief zullen stimuleren om zich in te zetten om de schoolgang naar [college 2] tot een succes te maken. Het is aan de ouders om te laten zien dat zij hieraan op een positieve wijze kunnen bijdragen. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en voornoemde zorgregeling vaststellen.
In de zaken met zaaknummers 200.333.186/02 en 200.333.230/02
5.22
Nu het hof heden uitspraak in de hoofdzaken doet, hebben de ouders geen belang meer bij de verzoeken tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, zodat deze verzoeken zullen worden afgewezen.
5.23
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaken met zaaknummers 200.333.186/01 en 200.333.230/01
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek een andere GI te benoemen;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin het verzoek van de GI tot vaststelling van een zorgregeling tussen de ouders en [minderjarige 1] is toegewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende;
bepaalt een zorgregeling waarbij [minderjarige 1] elk weekend van vrijdag einde middag tot zondag 17.00 uur terug bij [X zorg] , alsmede gedurende de schoolvakanties en feestdagen, bij de vader verblijft, waarbij [minderjarige 1] haar moeder een dagdeel in de weekenden ziet, alsmede, in overleg met de vader en de GI, tijdens de vakanties;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaken met zaaknummers 200.333.186/02 en 200.333.230/02
wijst af de verzoeken van de ouders tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 20 februari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.