ECLI:NL:GHAMS:2024:643

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
23-002279-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van straf en bewijsmiddelen in drugshandelzaak

Op 14 maart 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor het opzettelijk voorhanden hebben van ruim 677 gram heroïne en twee op vuurwapens gelijkende gasdrukpistolen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank Den Haag, met uitzondering van de opgelegde straf, die werd aangepast. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 14 mei 2018 was gewezen. Tijdens de zittingen op 27 februari en 14 maart 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging gehoord. Het hof oordeelde dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden, wat leidde tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte had deel uitgemaakt van een professionele organisatie die zich bezighield met de handel in grote hoeveelheden verdovende middelen. Het hof overwoog dat de heroïne bedoeld was voor verdere verhandeling en dat de verdachte handelde uit winstbejag. De aanpassing van de bewijsmiddelen en de kwalificatie van de feiten werden ook in het arrest opgenomen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de opgelegde straf en deed in zoverre opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002279-21
datum uitspraak: 14 maart 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Den Haag gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 09-767123-17 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1968,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 februari 2024 en 14 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en raadsvrouw van de verdachte naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • enkele verwijzingen naar de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen op de hierna te noemen wijze aanpast;
  • de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde vervangt door de hierna te noemen kwalificatie.
Het hof merkt daarbij op dat hetgeen de raadsman en raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht, het hof niet heeft gebracht tot andere overwegingen of conclusies dan vervat in het vonnis.

Aanpassingen bewijsmiddelen

Het hof overweegt dat het bewijsmiddel dat is opgenomen in voetnoot 22, op blad 5 van het vonnis, dient te worden aangevuld met het navolgende bewijsmiddel: “een geschrift, te weten een niet-ondertekend proces-verbaal van bevindingen, AMB/1687”.
Het hof overweegt voorts dat de volgende bewijsmiddelen die zijn opgenomen in voetnoot 25, op blad 5 van het vonnis, dienen te worden verwijderd: “AMB/ 2166 en 223; AMB/ 2166”.
Kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft het hof verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Verder is aangevoerd dat voor een
first offenderde oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden gangbaar is voor het opzettelijk aanwezig hebben van een kilo heroïne, zodat de verdachte door de rechtbank buitengewoon hard is gestraft. De verdediging heeft daarom verzocht aan de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen die langer duurt dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft ruim 677 gram heroïne opzettelijk voorhanden gehad. Heroïne is een zeer verslavende en voor de gezondheid schadelijke stof. Gezien de hoeveelheid heroïne en de bevindingen in het dossier is de heroïne bedoeld geweest voor verdere verhandeling en verspreiding. De handel in verdovende middelen gaat vaak samen met diverse andere vormen van (niet zelden gewelddadige) criminaliteit die een corrumperende werking op de samenleving hebben. De verdachte heeft voor het voorgaande kennelijk geen oog gehad en uitsluitend gehandeld uit winstbejag. Daarnaast heeft de verdachte twee op vuurwapens gelijkende gasdrukwapens voorhanden gehad. Alhoewel de wapens niet echt waren, zijn zij wel geschikt geweest om personen te bedreigen.
Het hof ziet aanleiding om in het nadeel van de verdachte van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) af te wijken. Hierin wordt voor het opzettelijk voorhanden hebben van een hoeveelheid van 500 tot 1000 gram harddrugs een gevangenisstraf voor de duur van
3 maanden genoemd en, in geval van een organisatie, een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. De verdachte heeft onderdeel uitgemaakt van een grote professionele organisatie die, blijkens de in- en uitreisgegevens en de tapgesprekken, tot doel had het (ook internationaal) verhandelen van grote hoeveelheden verdovende middelen. Gelet op de op drugshandel wijzende bevindingen ziet het hof in het voorhanden hebben van de nepvuurwapens eveneens een strafverzwarende omstandigheid. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden dan ook passend en zal deze straf als uitgangspunt nemen.
Het hof houdt echter in het voordeel van de verdachte rekening met het tijdsverloop in deze strafzaak. De verdachte heeft op 24 mei 2018 hoger beroep ingesteld, zodat het onderhavige arrest 5 jaren en bijna
10 maanden na het instellen van het hoger beroep wordt gewezen. Gelet hierop is de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM in hoger beroep ruimschoots overschreden. In deze omstandigheid ziet het hof aanleiding om de verdachte niet meer terug te sturen naar de gevangenis en hem – in plaats van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf – een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zo wordt enerzijds rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en wordt de verdachte er anderzijds van weerhouden om nogmaals strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. H.A.G. Nijman en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 maart 2024.