Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J. de Booij te Almere,
tevens incidenteel appellant,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
Ten slotte is arrest gevraagd.
3.Feiten
In de akte van levering van 29 oktober 2012 (hierna: de akte van Donatella) staat het volgende:
bij deze aan koper[hof: [geïntimeerde] ]
, die bij deze in eigendom aanvaardt:
“(…)Ik heb onder protest, van u een sleutel in ontvangst genomen en u medegedeeld het niet eens te zijn met de gang van zaken.
“(…)de maat van 8.25 komt uit in het aanliggende perceel [3] , daar is de bestaande grens aangehouden. Er werd overgedragen uit perceel AB 1660 en niet uit het aanliggende gedeelte. (zie de gearceerde gedeelten op tekening 1 en 3).De maat van 8,25 op de schetsmatige tekening 2 wijkt af van de 2 andere tekeningen, dus wij hebben geen fout gemaakt.Op verzoek van uw kantoor is er in juni/juli 2019 een grensreconstructie geweest waarin de grens van 1952 is uitgezet. Ook daar is de bestaande grens tussen [3] en 1952 als minuutgrens uitgezet. Mijn inziens zal er nog een aanvullende akte dienen te komen.(…)”
Bij e-mail van 12 mei 2020 heeft Donatella voorwaarden gesteld aan afgifte van een sleutel aan [geïntimeerde] , waaronder de voorwaarde dat het hek na opening direct weer dicht en op slot wordt gedaan en dat de namen van de sleutelhouders worden bekend gemaakt. Onder protest heeft [geïntimeerde] deze voorwaarden aanvaard.
4.4. Beoordeling
Aan de veroordeling onder II heeft de rechtbank een dwangsom verbonden. Dit alles is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. De kosten van de procedure in conventie zijn gecompenseerd.
Dat betekent dat perceel AB [3] inclusief de in geschil zijnde strook grond ten tijde van de verkoop door [naam 1] aan [geïntimeerde] nog in eigendom was van [naam 1] . Vervolgens heeft [naam 1] in 2019 (onder andere) perceel AB [3] aan [geïntimeerde] verkocht èn geleverd. De strook grond hier in geschil is hiervan niet uitgezonderd. Dit blijkt zowel uit de koopakte als uit de leveringsakte (zie hiervoor in 3.4). Het klopt, zoals Donatella aanvoert, dat tekening 2 ook is opgenomen onder punt 4 van de koopovereenkomst tussen [naam 1] en [geïntimeerde] , maar daar functioneert de tekening louter ter illustratie van de in punt 4 opgenomen citaten aangaande de erfdienstbaarheid die rust op perceel 1952 en een kettingbeding aangaande een wilgenboom. Er staat immers aan het eind van punt 4 onder deze tekeningen:
Deze tekeningen hebben betrekking op het hiervoor aangehaalde.De tekeningen staan dus niet in verband met de omschrijving van het verkochte onder punt 1 van het koopcontract. Daarbij komt dat tekening 2 in de koopovereenkomst tussen [naam 1] en [geïntimeerde] is verkleind en daaruit zonder nadere toelichting - die in de koopovereenkomst tussen [naam 1] en [geïntimeerde] ontbreekt - niets kan worden opgemaakt over de strook grond.
Verder zijn de beide leveringsakten (2012 en 2019) ingeschreven in de openbare registers, waarmee de rechtsgeldige overdracht van beide percelen een feit was (artikel 3:89 BW). Op grond hiervan concludeert het hof dat de strook grond die deel uitmaakt van perceel AB [3] destijds niet aan Donatella, maar later wèl rechtsgeldig aan [geïntimeerde] is geleverd.
In hoger beroep heeft Donatella echter het vonnis van 11 september 2023 overgelegd uit de procedure die zij is gestart tegen [naam 1] . In dat vonnis gaat de rechtbank in op wat de zoon van [naam 1] heeft verklaard in die procedure. [naam 1] heeft naar voren gebracht dat Donatella de eerdere verklaring (van 11 februari 2022; hof) verkeerd uitlegt. Zij hebben bedoeld te zeggen dat het destijds niet de bedoeling was de strook grond aan [geïntimeerde] te verkopen, maar dat zij uiteindelijk wel het gehele perceel AB [3] aan [geïntimeerde] hebben verkocht, met uitzondering van een ander klein deel, namelijk AB 2184, dat afgesplitst zou worden, hetgeen ook is gebeurd. Voor de strook grond hier in geschil is geen uitzondering gemaakt in de koop- en leveringsakte. Het hof leidt hieruit af dat [naam 1] en zijn zoon kennelijk wisselende verklaringen afleggen over de gang van zaken en is van oordeel dat de verklaring van 11 februari 2022 daarom onvoldoende steun biedt om Donatella toe te laten tot nadere bewijsvoering.
Het hof ziet dit anders.
5.Beslissing
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;