ECLI:NL:GHAMS:2024:610

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
200.328.026/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging bankrelatie na verbale agressie door klant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opzegging van de bankrelatie van [appellant] met ABN AMRO Bank N.V. [appellant] had herhaaldelijk medewerkers van de bank uitgescholden tijdens telefoongesprekken, wat leidde tot de opzegging van zijn bankrelatie en de opname van zijn gegevens in de interne registers van de bank. [appellant] vorderde in hoger beroep dat zijn bankrelatie hersteld zou worden en dat zijn gegevens uit de registers verwijderd zouden worden. Het hof oordeelde dat ABN AMRO gerechtigd was om de bankrelatie te beëindigen, gezien de verbale agressie van [appellant] en het belang van de bank om haar medewerkers te beschermen. Het hof bevestigde dat de opzegging niet onaanvaardbaar was en dat de opname van [appellant]'s gegevens in de interne registers rechtmatig was. De vorderingen van [appellant] werden afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.328.026/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/723406/HA ZA 22-776
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 februari 2024
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.N. Huisman te Groningen,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W. Achterberg te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en ABN AMRO genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] heeft medewerkers van ABN AMRO meermaals uitgescholden aan de telefoon. ABN AMRO heeft daarom de bankrelatie opgezegd en zijn gegevens opgenomen in haar gebeurtenissenadministratie en intern verwijzingsregister. [appellant] wil dat zijn gegevens daaruit worden verwijderd en dat de bankrelatie wordt hersteld.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 24 april 2023 in hoger beroep gekomen van de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2023, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ABN AMRO als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- een memorie van grieven, met producties 1 t/m 4;
- een memorie van antwoord, met productie 1.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

3.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.
Sinds november 2020 beschikte [appellant] over een bankrekening bij ABN AMRO, en daarna tevens over een spaarrekening en credit card.
3.2.
Via de website van ABN AMRO kwam [appellant] in contact met een verkoper van accessoires die gekoppeld kunnen worden aan een betaalpas. Op die manier kunnen met deze accessoires pintransacties worden verricht. [appellant] kocht een ring die hij aan zijn betaalpas koppelde, maar deze ring ging al gauw stuk. Daarna begon volgens [appellant] de ellende: nieuwe bestellingen raakten kwijt in de post of dozen kwamen leeg aan. De verkoper handelde vanuit Engeland en was daardoor voor [appellant] moeizaam te benaderen.
3.3.
[appellant] heeft contact gezocht met ABN AMRO. Op 30 en 31 maart 2022 heeft [appellant] drie keer gebeld met medewerkers van ABN AMRO. ABN AMRO heeft uitgelegd dat zij alleen de betalingen faciliteert, maar niet verantwoordelijk is voor de ring omdat deze van een andere partij is gekocht. Volgens ABN AMRO heeft [appellant] zich telefonisch agressief uitgelaten met bedreigingen en scheldwoorden. In reactie hierop heeft ABN AMRO op 31 maart 2022 de bankrelatie opgezegd, met een termijn van twee weken, en [appellant] intern voor de duur van acht jaar geregistreerd in de ‘gebeurtenissenadministratie’ en het ‘Intern Verwijzingsregister (IVR)’ (hierna samen: de interne registers).

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft gevorderd dat i) zijn bankrelatie met ABN AMRO wordt hersteld en ii) zijn gegevens worden verwijderd uit de interne registers.
4.2.
Bij de bestreden uitspraak van 31 januari 2023 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van ABN AMRO tot terugbetaling van wat [appellant] ter uitvoering van de uitspraak heeft betaald, en met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten met rente, uitvoerbaar bij voorraad.
5.2.
ABN AMRO heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden uitspraak, met veroordeling van [appellant] in de volledige proceskosten.
5.3.
Met grieven 1 en 2 bestrijdt [appellant] de overweging van de rechtbank dat hij tijdens de telefoongesprekken op 30 en 31 maart 2022 medewerkers van ABN AMRO heeft geïntimideerd en dreigementen heeft geuit. Grief 3 is gericht tegen het oordeel dat ABN AMRO de bankrelatie mocht beëindigen en dat de opzegging niet onaanvaardbaar is, en tegen daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.4.
Het hof stelt voorop dat indien een bank, zoals in dit geval, gebruikmaakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van de relatie, de rechtsgeldigheid daarvan moet worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW. Een opzegging is niet rechtsgeldig indien het gebruikmaken van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voor deze beoordeling is mede van belang dat uit artikel 2 lid 1 van de algemene bankvoorwaarden (ABV) in verbinding met artikel 35 ABV volgt dat een bank bij haar dienstverlening zorgvuldig moet zijn en zo goed mogelijk rekening moet houden met de belangen van de cliënt en dat zij zich ook bij opzegging van de relatie met een cliënt aan haar zorgplicht moet houden. Gelet op deze maatstaf is het standpunt van [appellant] dat voor een rechtsgeldige opzegging is vereist dat de bank een voldoende zwaarwegende grond voor beëindiging heeft, onjuist.
5.5.
In de eerste twee telefoongesprekken heeft [appellant] medewerkers van ABN AMRO uitgescholden voor ‘kankerwijf’, ‘kankerbaas’ en ‘tyfushoer’. In het derde telefoongesprek heeft [appellant] zich denigrerend uitgelaten over medewerkers van ABN AMRO: “Ik krijg alleen maar gekken aan de telefoon”, “ik heb net een gek ook weer aan de telefoon gehad” en “ik krijg elke keer een idioot aan de telefoon”. Deze verbale agressie is onacceptabel, en ABN AMRO heeft er belang bij haar medewerkers daartegen te beschermen. Bovendien gaat het niet om één misstap. [appellant] had na het eerste telefoongesprek de mogelijkheid zich te bezinnen op zijn gedrag en in te zien dat dit niet door de beugel kon, maar hij is in plaats daarvan ermee doorgegaan. Ook uit wat [appellant] bij memorie van grieven doet aanvoeren, blijkt niet van enig inzicht in het onacceptabele van zijn gedrag. Niets van wat in de toelichting op grief 3 wordt aangevoerd, biedt een rechtvaardiging voor [appellant]’s gedrag. De opstelling van [appellant] in deze procedure bevestigt veeleer het risico op herhaling, en daartegen mag ABN AMRO haar medewerkers beschermen. ABN AMRO had dus een gerechtvaardigd belang bij de opzegging van de relatie met [appellant]. Het belang van [appellant], die over een bankrekening elders beschikt, bij behoud van de bankrelatie met ABN AMRO weegt in de gegeven omstandigheden niet zodanig zwaar dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Evenmin volgt uit wat [appellant] aanvoert dat ABN AMRO in het kader van haar zorgplicht anders had moeten handelen dan zij gedaan heeft. Daarmee falen grieven 1 t/m 3, althans kunnen deze niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden.
5.6.
Gelet op het voorgaande heeft ABN AMRO er daarnaast gerechtvaardigd belang bij de gegevens van [appellant] op te nemen in de interne registers, zodat de wetenschap over het risico dat [appellant] vormt nog een tijd behouden blijft voor ABN AMRO en haar groepsmaatschappijen. Opname in de registers (die uitsluitend voor intern gebruik zijn) was dus noodzakelijk voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van ABN AMRO om haar medewerkers te beschermen. Uit wat [appellant] stelt, volgt niet dat zijn belang bij het achterwege blijven van deze opname zwaarder weegt dan het belang van ABN AMRO. Daarmee is de opname in de interne registers rechtmatig, gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub f van de Algemene Verordening Gegevensbescherming, en bestaat geen grond voor de gevorderde verwijdering. Daarmee faalt grief 4.
5.7.
Nu grieven 1 t/m 4 falen, faalt ook grief 5, die ziet op de kostenveroordeling door de rechtbank. De bestreden uitspraak zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. ABN AMRO heeft niet gesteld op grond waarvan zij recht zou hebben op vergoeding van de door haar gevorderde volledige proceskosten, zodat het hof de proceskosten zal begroten aan de hand van het liquidatietarief. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de uitspraak waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO vastgesteld op € 783,- aan griffierecht en € 1.214,- aan salaris advocaat (tarief II, 1 punt), en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, Y. Steeg en H.O. Kerkmeester en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.