Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
“geen handtekening dus hun ook niet”.
25 april 2018. De sloopwerkzaamheden zijn ondertussen uitgevoerd en betaald. In de opdrachtbevestiging staat verder dat de betalingstermijnen worden gehanteerd zoals genoemd in de offerte van 16 april 2018 (dus: 25-25-20-20-10). Daarnaast staat in de opdrachtbevestiging dat de werkzaamheden op 9 mei 2018 zullen aanvangen en maximaal 12 - 14 weken in beslag nemen. Indien de finale oplevering van de werkzaamheden langer dan 14 weken duurt door omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan [appellant] zal op de aanneemsom een korting van € 2.000,- per maand vertraging worden toegepast, of een bedrag pro rata hiervan indien de vertraging korter is dan een maand. Indien de werkzaamheden eerder finaal worden opgeleverd dan twaalf weken zal [geïntimeerde] een premie ontvangen van € 2.000,- per maand eerdere oplevering, of een bedrag pro rata hiervan indien de eerdere oplevering korter is dan een maand.
Rest correspondentie alleen naar mij.
pas op nog 10% open”.
Pas betalen na tekenen contract”.
(…).
4.Beoordeling
“geen handtekening dus hun ook niet”. Dit betekent dat partijen geen bouwtijd, dan wel einddatum of boeteregeling bij vertraging zijn overeengekomen. De door [appellant] gevorderde vergoeding van extra kosten die hij voor de bouwbegeleider heeft gemaakt, de vertragingsboete en de gederfde huurinkomsten zullen worden afgewezen (r.o. 4.5. en 4.6.);
nietkenbaar gemaakt dat hij evenmin instemde met de voorgestelde aanvullende voorwaarden (feit 3.7.). [appellant] heeft de opdracht vervolgens op 3 mei 2018 telefonisch aan [geïntimeerde] verstrekt (feit 3.8.). Daarop is de opdrachtbevestiging van 8 mei 2018 – met het betalingsschema zoals voorgesteld door [geïntimeerde] , met korting op spotjes en dimmers zoals voorgesteld door [geïntimeerde] en inclusief de aanvullende voorwaarden – door een medewerker van [bedrijf] aan [geïntimeerde] gemaild (feit 3.9.). [geïntimeerde] heeft de opdrachtbevestiging ontvangen. Naar aanleiding van een verzoek van [bedrijf] om een ondertekend exemplaar van de opdrachtbevestiging retour te sturen, heeft [appellant] de opdrachtbevestiging tot twee keer toe teruggemaild aan [bedrijf] . [geïntimeerde] heeft beide keren
nietkenbaar gemaakt dat hij niet instemde met de aanvullende voorwaarden. Tegelijk met het retour sturen van de opdrachtbevestiging heeft [geïntimeerde] zijn eerste factuur met datum 9 mei 2018 voor de startwerkzaamheden meegestuurd, dit overeenkomstig het door hem voorgestelde betalingsschema (25% bij aanvang van de werkzaamheden) en overeenkomstig de afgesproken aanvangsdatum van het werk op 9 mei 2018 (feiten 3.11. en 3.12.).
25 april 2018 en zijn overgenomen in de opdrachtbevestiging van 8 mei 2018, zijn overeengekomen, althans dat [appellant] daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Als [geïntimeerde] niet wilde instemmen met de aanvullende voorwaarden had hij dit kenbaar moeten maken, zoals hij dat ook heeft gedaan bij het door [appellant] voorgestelde betalingsschema. Dat heeft hij (op cruciale momenten) nagelaten. Sterker nog, [geïntimeerde] heeft juist de indruk gewekt wel akkoord te zijn met de aanvullende voorwaarden, met name door de opdrachtbevestiging tot twee keer toe terug te sturen aan [bedrijf] naar aanleiding van haar verzoek om een ondertekend exemplaar te retourneren.
‘een kleine uitloop zo als besproken van 2 weekjes’(feit 3.17.). Naar het oordeel van het hof is het niet logisch te spreken van een
uitloopwanneer partijen geen uiterste opleveringstermijn zouden hebben afgesproken. [geïntimeerde] heeft hierover op de zitting in hoger beroep verklaard dat hem was gevraagd hoe lang het gevraagde meerwerk ging duren en dat hij heeft geantwoord dat die werkzaamheden twee weekjes gingen duren. Het hof acht die verklaring niet overtuigend, te minder omdat in de overgelegde voorafgaande e-mails niet de vraag is gesteld hoe lang het beoogde meerwerk zou gaan duren, maar alleen wat de meerprijs zou zijn.