Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
(…)
“te groot verschil van inzicht over de voor Boxx te nemen stappen”. [naam 2] kon niet instemmen met de keuzes van Boxx (mede) vanwege de daaraan voor hem verbonden risico’s bij voortzetting van zijn werkzaamheden. Verder heeft hij geschreven:
“Nu partijen de management overeenkomst niet voortzetten is er geen sprake van uitstel van betaling tot 30 juni 2019 en is de standaard betaaltermijn van kracht.”
“dat de management facturen aan het einde van het jaar betaald konden worden”. Waarop [naam 2] op 8 april 2019 heeft teruggeschreven:
Deelnemingen BV geen partij is in deze”. Verder heeft [naam 1] geschreven dat de hoogte van de gevorderde dagvergoeding niet klopt omdat [naam 2] een dagvergoeding van
€ 375,-- zou ontvangen met zicht op 50% aandelenkapitaal, zelf van de aandelen heeft afgezien en dat hij nooit met de vergoeding van € 1.000,-- akkoord is gegaan. Ook heeft [naam 1] geschreven dat hij niet tevreden is met de verrichte werkzaamheden van [naam 2] en heeft hij een bedrag van € 10.000,-- tegen finale kwijting aangeboden. [naam 2] heeft dit voorstel op 29 oktober 2020 afgewezen en aan [naam 1] het volgende gemaild:
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
‘in de basis akkoord’was, maar dat
‘het bezit’in Boxx Deelnemingen zat en dat hij ook de uitgifte in nieuwe aandelen vanuit Boxx Deelnemingen wilde doen.
‘enkel waardering per 1-1 2019’niet gaat. Hiermee reageert [naam 1] specifiek op het bepaalde in artikel 3 sub a onder ii van de conceptovereenkomst waarin staat dat het deel van de managementvergoeding aan [naam 2] in aandelen zal plaatsvinden tegen de waarde ‘per 1 januari 2019’. Ter zitting hierover bevraagd heeft Boxx Deelnemingen dit niet gemotiveerd bestreden.
grief 1 in incidenteel hoger beroepgericht. Volgens JHH zijn partijen namelijk vanaf de eerste dag van de werkzaamheden van [naam 2] een dagvergoeding van € 1.000,-- overeengekomen, hetgeen volgens haar onmiskenbaar uit de schriftelijke managementovereenkomst volgt. Grief 2 in principaal hoger beroep en grief 1 in incidenteel hoger beroep zullen hieronder gezamenlijk worden behandeld.
‘management vergoeding EUR 1.000 per gewerkte dag te factureren na afloop van het desbetreffende kwartaal (zijnde 1 april 2019, 1 juli 2019, 1 oktober 2019, 1 januari 2020)’. Volgens JHH lijdt het geen twijfel dat Boxx Deelnemingen op basis hiervan vanaf de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde startdatum 1 januari 2019 een vergoeding van € 1.000,-- per gewerkte dag verschuldigd was. Dat Boxx Deelnemingen dit ook zo heeft begrepen blijkt bovendien uit het feit dat [naam 1] niet heeft geprotesteerd tegen (de hoogte van) de factuur van 1 april 2019 over het eerste kwartaal, aldus JHH.
“conform het overeengekomen dagtarief in de managementovereenkomst”een eindfactuur in rekening zal brengen. Uit de reactie van 5 april 2019 van [naam 1] volgt dat zijn enige zorg het tijdstip van betalingen was en niet de hoogte van de in rekening gebrachte bedragen, waarna partijen (onbetwist) hebben afgesproken dat de betaaltermijn zou worden verlengd tot 30 juni 2019. Aan de niet met concrete feiten onderbouwde stelling van Boxx Deelnemingen dat [naam 1] in maart 2019 al aan JHH zou hebben gemeld dat de facturen niet zouden worden betaald gaat het hof daarom voorbij.
“met overdracht van de werkzaamheden zodat jullie zo goed mogelijk geïnformeerd zijn van de werkzaamheden waar ik afgelopen maanden mee bezig ben geweest”. Nu Boxx Deelnemingen niet (of onvoldoende gemotiveerd) heeft betwist dat JHH die aangekondigde e-mail heeft opgesteld en daarmee rekening en verantwoording heeft afgelegd, gaat het hof uit van de juistheid van deze stelling van JHH.
grief 3 in principaal hoger beroepklaagt Boxx Deelnemingen over de toewijzing door de rechtbank van de contractuele rente van 0,3% per dag over het toegewezen bedrag vanaf 30 juni 2019. Boxx Deelnemingen heeft ter toelichting op haar grief opnieuw naar voren gebracht dat zij de inhoud van de managementovereenkomst van 21 december 2018 niet heeft aanvaard en daarmee ook niet de daarin opgenomen contractuele rente. De contractuele rente is bovendien een beding waarover partijen nadrukkelijke afspraken hadden moeten maken zodat bij gebreke daarvan de contractuele rente niet rechtsgeldig is overeengekomen. Daarnaast is de contractuele rente exorbitant hoog en leidt toepassing van deze rente tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat. Subsidiair moet het contractuele rentebeding volgens Boxx Deelnemingen op grond van artikel 6:248 lid 2 BW dan ook buiten toepassing blijven dan wel dient het rentebedrag op grond van artikel 6:94 BW te worden gematigd. Een rentebedrag van € 70.723,12 is niet proportioneel afgezet tegen de totale vordering van JHH en past ook niet bij de mondelinge afspraak dat JHH slechts een bescheiden dagvergoeding zou krijgen, aldus Boxx Deelnemingen.
grief 2 in incidenteel hoger beroepaangevoerd dat de rechtbank bij de berekening van de buitengerechtelijke incassokosten is uitgegaan van een te lage hoofdsom. De kosten dienen namelijk te worden toegewezen over de volledige hoofdsom (inclusief contractuele rente) en daarmee tot een bedrag van € 1.923,29, aldus JHH.
grief 5 in principaal hoger beroepverzoekt Boxx Deelnemingen het hof om de proceskostenveroordeling die de rechtbank heeft uitgesproken ongedaan te maken omdat de vorderingen ten onrechte (deels) zijn toegewezen. Deze grief heeft na het bovenstaande geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de andere grieven in principaal hoger beroep.
- griffierecht: € 2.135,--
- salaris advocaat principaal hoger beroep: € 13.924,-- (tarief V, 4 punten)
- salaris advocaat incidenteel hoger beroep: