ECLI:NL:GHAMS:2024:549

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
200.329.122/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van de executie van een ontruimingsvonnis met betrekking tot huurwoning en belangenafweging van minderjarige

In deze zaak gaat het om een vordering tot schorsing van de executie van een ontruimingsvonnis dat is uitgesproken door de kantonrechter in kort geding. Appellante 1, die een woning huurt van de Gemeente Opmeer, is veroordeeld tot ontruiming van de woning vanwege overlast. De vordering tot schorsing van de executie van dit ontruimingsvonnis is door de kantonrechter afgewezen. Appellante 1 en haar minderjarige dochter, appellante 2, zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. De kern van het geschil draait om de vraag of de belangen van de minderjarige dochter voldoende zijn meegewogen in de beslissing van de kantonrechter en of er sprake is van een juridische of feitelijke misslag.

De feiten zijn als volgt: appellante 1 huurt sinds 7 april 2020 een woning van de Gemeente. Op 9 januari 2023 heeft de kantonrechter in kort geding een ontruimingsvonnis uitgesproken, waarbij de ontruiming is bevolen vanwege overlast. De Gemeente heeft de ontruiming op 16 maart 2023 uitgevoerd. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat de kantonrechter de belangen van appellante 2 niet voldoende heeft meegewogen en dat de overlast niet aan hen kan worden toegerekend, maar aan de vader van appellante 2.

Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter de belangen van de minderjarige dochter wel degelijk heeft meegewogen en dat er geen sprake is van een misslag. De overlast die door appellante 1 en haar dochter is veroorzaakt, is voldoende aannemelijk gemaakt door de Gemeente. Het hof heeft de vordering tot schorsing van de executie van het ontruimingsvonnis afgewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd. Appellante 1 is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.329.122/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10391170 \ KG EXPL 23-41
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 februari 2024
inzake

1.[appellante 1] ,

2. [appellante 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen
Gemeente Opmeer,
zetelend te Opmeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M. Sinnige te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en de Gemeente genoemd. Appellante sub 1 wordt hierna [appellante 1] genoemd en appellante sub 2 [appellante 2] .
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 13 april 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, op 16 maart 2023 onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [appellante 1] en [appellante 2] als eiseressen en de Gemeente als gedaagde. Deze dagvaarding is niet aangebracht. Op 6 juni 2023 hebben [appellanten] een herstelexploot uitgebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog hun vordering tot schorsing van de executie van het vonnis van 9 januari 2023 zal toewijzen, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding in beide instanties.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.

2.Feiten

De feiten komen neer op het volgende.
2.1.
[appellante 1] heeft vanaf 7 april 2020 een woning (hierna: de woning) gehuurd van de Gemeente. [appellante 2] is haar minderjarige dochter, die bij haar woont.
2.2.
Bij vonnis van 9 januari 2023 (hierna: het ontruimingsvonnis) heeft de kantonrechter in kort geding [appellante 1] veroordeeld tot ontruiming van de woning vanwege overlast.
2.3.
In het bestreden vonnis is de vordering van [appellante 1] tot schorsing van de executie van het ontruimingsvonnis afgewezen.
2.4.
Op 16 maart 2023 is de woning ontruimd.
2.5.
Bij arrest van 10 oktober 2023 heeft dit hof het ontruimingsvonnis bekrachtigd.

3.Beoordeling

De procedure in eerste aanleg
3.1.
In eerste aanleg hebben [appellanten] in kort geding gevorderd dat de executie van het ontruimingsvonnis wordt geschorst totdat in een bodemprocedure over het geschil is beslist of in het hoger beroep tegen het ontruimingsvonnis is beslist. Volgens [appellanten] berust het ontruimingsvonnis op een juridische en een feitelijke misslag. De Gemeente en de kantonrechter hadden gelet op artikel 3 Internationale Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) de belangen van [appellante 2] voorop moeten stellen en dat hebben zij nagelaten. Daarbij komt dat het verwijt van de overlast is gericht tegen de vader van [appellante 2] . Bovendien is de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het ontruimingsvonnis niet gemotiveerd, zodat een belangenafweging moet worden verricht, die in het voordeel van [appellanten] uitvalt. Zij hebben een groot belang bij behoud van de woning, aldus [appellanten]
3.2.
De Gemeente heeft verweer gevoerd tegen de vordering tot schorsing van de executie van het ontruimingsvonnis.
3.3.
De kantonrechter heeft [appellante 2] niet in haar vordering ontvangen omdat zij minderjarig is en heeft de vordering van [appellante 1] afgewezen. Er doet zich volgens de kantonrechter geen feitelijke of juridische misslag voor. De belangen van de dochter zijn in het ontruimingsvonnis meegewogen, net als de omstandigheid dat de overlast (ook) door de vader van [appellante 2] is veroorzaakt. Verder wegen de belangen van de omwonenden, die overlast hebben ervaren en ook kinderen hebben, zwaarder dan het woonbelang van [appellanten] , aldus nog steeds de kantonrechter.
De procedure in hoger beroep
3.4.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met twee grieven op. Ook hebben [appellanten] een incidentele vordering ingesteld tot voeging van deze zaak met het hoger beroep tegen het ontruimingsvonnis.
[appellante 2] is niet-ontvankelijk
3.5.
Het hof stelt allereerst vast dat [appellante 2] niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij, zoals de kantonrechter al terecht heeft overwogen, minderjarig is en daarom geen rechtshandelingen kan verrichten, zoals het instellen van (in dit geval:) hoger beroep.
De incidentele vordering
3.6.
Verder is de incidentele vordering tot voeging niet toewijsbaar omdat de zaak waarmee voeging wordt gevorderd, al is afgedaan. Ten overvloede merkt het hof op dat op het moment dat [appellante 1] deze incidentele vordering instelde, in de procedure waarmee voeging werd gevorderd al een datum was bepaald voor het wijzen van arrest. Gelet daarop zou voeging op dat moment in de weg hebben gestaan aan een spoedige en efficiënte afdoening van de procedure waarmee voeging werd gevorderd.
De beoordeling van de grieven
3.7.
[appellante 1] vordert schorsing van de executie van het ontruimingsvonnis totdat in een bodemprocedure over het geschil is beslist of in hoger beroep tegen het ontruimingsvonnis is beslist. Alhoewel het ontruimingsvonnis inmiddels is bekrachtigd en niet is gesteld dat een bodemprocedure aanhangig is gemaakt, heeft [appellante 1] nog wel belang bij het hoger beroep tegen het bestreden vonnis. In het bestreden vonnis zijn de proceskosten gecompenseerd. Als haar grieven slagen, zou dat ertoe kunnen leiden dat de Gemeente alsnog in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg wordt veroordeeld.
3.8.
De grieven van [appellante 1] komen op het volgende neer. Het ontruimingsvonnis berust op twee misslagen. De belangen van [appellante 2] zijn ten onrechte niet als eerste meegewogen. Evenmin is meegewogen dat het verwijt van de overlast is gericht tegen de vader van [appellante 2] en deze overlast niet aan [appellante 1] kan worden toegerekend. Juridisch gezien is er dan ook geen grond voor ontruiming van [appellanten] Verder valt de te verrichten belangenafweging in het voordeel van [appellante 2] en [appellante 1] uit, gelet op hun woonbelang en de omstandigheid dat het verwijt van de overlast tegen de vader van [appellante 2] is gericht.
3.9.
De grieven slagen niet. Daartoe dient het volgende.
3.10.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling (hier: een veroordeling tot ontruiming) uitvoerbaar is, ook al is daartegen een rechtsmiddel ingesteld. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van [appellante 1] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door haar ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de Gemeente bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. De kans van slagen van het rechtsmiddel dat tegen de beslissing is ingesteld, blijft buiten beschouwing. Wel kan de rechter in zijn oordeelsvorming betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
3.11.
Op grond van artikel 3 IVRK is de rechter in een ontruimingsprocedure zelf gehouden de belangen van het kind in overweging te nemen. De vraag of ook de Gemeente voorafgaand aan de procedure met deze belangen rekening heeft gehouden, is dan ook verder niet relevant. Uit rechtsoverwegingen 4.8 en 4.10 van het ontruimingsvonnis blijkt dat de kantonrechter het belang van [appellante 2] heeft meegewogen. Alhoewel [appellante 1] hieromtrent verder geen feiten en omstandigheden had aangevoerd, heeft de kantonrechter in het ontruimingsvonnis vanwege het belang van [appellante 2] en de zwangerschap van [appellante 1] de ontruimingstermijn verlengd. In rechtsoverweging 4.3. van het ontruimingsvonnis heeft de kantonrechter – samengevat – overwogen dat goed huurderschap inhoudt dat niet alleen [appellante 1] geen overlast mag veroorzaken, maar ook anderen die zich in de woning bevinden dit niet mogen doen. Uit rechtsoverweging 4.5 van het ontruimingsvonnis blijkt vervolgens dat de kantonrechter heeft meegewogen dat de overlast (mede) is veroorzaakt door de vader van [appellante 2] . De kantonrechter heeft immers (onder meer) overwogen:
Gemeente Opmeer heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellante 1] dan wel [appellante 2][zoals de vader van [appellante 2] in het ontruimingsvonnis is aangeduid]
ernstige en structurele overlast veroorzaakt. (…) Omwonenden klagen (…) over (…) het rij- en parkeergedrag van [appellante 1] en [appellante 2] (…) en de feestjes die regelmatig tot diep in de nacht worden gegeven door [appellante 1] en [appellante 2]. Het ontruimingsvonnis berust dus niet op een misslag.
3.12.
De belangen van [appellante 2] , voor wie de woning haar thuis was en die in de buurt van de woning naar een peuterspeelzaal ging, spelen een grote rol bij de vraag of een ontruiming van de woning gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft echter met juistheid overwogen dat dit niet betekent dat een woning waarin kinderen wonen nooit mag worden ontruimd. Uit het ontruimingsvonnis en hetgeen de Gemeente in deze procedure heeft aangevoerd, volgt dat vanuit de woning herhaaldelijk (zeer) ernstige overlast is veroorzaakt voor omwonenden. Die omwonenden hebben ook kinderen, die zij niet meer buiten durfden laten spelen. Ook nadat [appellante 1] een gedragsaanwijzing had ondertekend, is de overlast doorgegaan. Daarbij komt dat niet is gebleken dat [appellante 2] uit huis zal worden geplaatst als gevolg van de ontruiming. De Gemeente heeft (onweersproken) aangevoerd dat zij contact met Veilig Thuis heeft opgenomen in verband met de aangezegde ontruiming en dat tijdens de daaropvolgende gesprekken is besproken dat [appellante 1] bij haar ouders zou kunnen wonen. Bij deze stand van zaken valt de belangenafweging uit in het nadeel van [appellante 1] .
3.13.
Dat de overlast (mede) door de vader van [appellante 2] is veroorzaakt, doet hieraan niet af. Op grond van artikel 7:213 BW heeft [appellante 1] tegenover de verhuurder een zekere verantwoordelijkheid voor het gedrag van derden die zich met haar goedvinden in de woning bevinden. Zij gedraagt zich onder meer niet als een goed huurder als zij ernstig rekening had te houden met de mogelijkheid van overlast door derden, maar zij heeft nagelaten de in verband daarmee redelijkerwijs van haar te verlangen maatregelen te treffen. Uit de omstandigheid dat hier herhaaldelijk overlast heeft plaatsgevonden vanuit de woning, blijkt zowel dat [appellante 1] daarmee rekening had te houden, als dat zij daartegen geen afdoende maatregelen heeft getroffen. [appellante 1] heeft zich aldus zelf niet als een goed huurder gedragen tegenover de Gemeente.
3.14.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante 1] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Weliswaar heeft de Gemeente in het petitum van haar memorie van antwoord gevorderd dat [appellante 1] ook wordt veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg, maar daaraan gaat het hof voorbij, aangezien de Gemeente geen incidentele grief heeft gericht tegen het bestreden vonnis.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellante 2] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het bestreden vonnis;
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante 1] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Gemeente begroot op € 783,- aan verschotten en € 2.366,- voor salaris en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.C.W. Rang, mr. J.E. van der Werff en mr. H.D. Coumou en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.