Uitspraak
GeRechtshof Amsterdam
1.De procedure
en de motivering daarvan en komt langs die lijn eveneens tot
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2024 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker, die in Spanje verblijft. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de raadsheren die op 8 december 2023 tijdens een regiezitting in de hoofdzaak verzoeken om getuigen te horen hadden afgewezen. De hoofdzaak betreft een hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij verzoeker was veroordeeld voor smaad en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 120 uur had gekregen, evenals een schadevergoeding aan de benadeelde partij.
De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend. Verzoeker had geen redelijke verklaring gegeven voor het tijdsverloop van meer dan vijf weken tussen de zitting en het indienen van het wrakingsverzoek. Daarnaast werd opgemerkt dat de gronden van het wrakingsverzoek in wezen een bezwaar tegen een rechterlijke beslissing betroffen, wat niet als grond voor wraking kan dienen. De wrakingskamer benadrukte dat wraking geen verkapt rechtsmiddel is en dat de motivering van een tussenbeslissing niet kan leiden tot een wrakingsverzoek.
De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot wraking en dat toekomstige wrakingsverzoeken die voortkomen uit bezwaren tegen tussenbeslissingen op getuigenverzoeken in de hoofdzaak niet in behandeling zullen worden genomen. Deze beslissing is genomen door de rechters M.A. Wabeke, R. Kuiper en L. Alwin, met mr. P. Stubbe als griffier.