ECLI:NL:GHAMS:2024:540

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
200.312.255/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in hoger beroep tegen afwijzing getuigenverzoeken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2024 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker, die in Spanje verblijft. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de raadsheren die op 8 december 2023 tijdens een regiezitting in de hoofdzaak verzoeken om getuigen te horen hadden afgewezen. De hoofdzaak betreft een hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij verzoeker was veroordeeld voor smaad en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 120 uur had gekregen, evenals een schadevergoeding aan de benadeelde partij.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend. Verzoeker had geen redelijke verklaring gegeven voor het tijdsverloop van meer dan vijf weken tussen de zitting en het indienen van het wrakingsverzoek. Daarnaast werd opgemerkt dat de gronden van het wrakingsverzoek in wezen een bezwaar tegen een rechterlijke beslissing betroffen, wat niet als grond voor wraking kan dienen. De wrakingskamer benadrukte dat wraking geen verkapt rechtsmiddel is en dat de motivering van een tussenbeslissing niet kan leiden tot een wrakingsverzoek.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot wraking en dat toekomstige wrakingsverzoeken die voortkomen uit bezwaren tegen tussenbeslissingen op getuigenverzoeken in de hoofdzaak niet in behandeling zullen worden genomen. Deze beslissing is genomen door de rechters M.A. Wabeke, R. Kuiper en L. Alwin, met mr. P. Stubbe als griffier.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.312.255/02
zaaknummer hoofdzaak : 23-002765-21
Beslissing van de wrakingskamer van 15 februari 2024
op het wrakingsverzoek ingediend door
[verzoeker] ,
wonend te [woonplaats] ,
hierna: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 oktober 2021, waarbij verzoeker wegens smaad is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is verzoeker veroordeeld om aan de benadeelde partij een bedrag van
€ 5.000,- aan immateriële schade te vergoeden.
1.2.
In de hoofdzaak heeft de meervoudige kamer voor strafzaken van dit hof op 8 december 2023 een zogenoemde regiezitting gehouden. Ter zitting heeft het hof een beslissing genomen op namens verzoeker ingediende verzoeken om getuigen te horen. Het proces-verbaal van die zitting houdt onder meer in:
Het hof is het eens met de eerder door de rechter-commissaris, de raadkamer en ook de
politierechter gegevenbeslissingen [de wrakingskamer begrijpt: ten aanzien van de getuigenverzoeken]
en de motivering daarvan en komt langs die lijn eveneens tot
een afwijzing van de verzoeken tot onderzoek. Daarbij merkt het hof op dat niet tijdig (in een appelschriftuur) getuigen zijn opgegeven en formeel het noodzakelijkheidscriterium geldt voor de beoordeling. Het hof ziet echter dat ten tijde van de opgestelde appelschriftuur nog geen uitgewerkt vonnis beschikbaar was en zal daarom het noodzakelijkheidscriterium zodanig toepassen dat de uitkomst daarvan niet wezenlijk verschilt van wat met de toepassing van het criterium van het verdedigingsbelang zou worden bereikt. In de kern komt het erop neer dat voor alle getuigen geldt dat die naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze relevant kunnen zijn voor de vragen die het hof in deze strafzaak heeft te beantwoorden op grond van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, maar veeleer zien op de juistheid van het (onherroepelijke) oordeel in de Vaatstra-zaak. Wegens het ontbreken van die relevantie in de onderhavige zaak wijst het hof de verzoeken af. Daarbij weegt ook mee dat de verdachte zich beroept op de exceptie in artikel 261 lid 3 Sr, terwijl de verdachte al eerder onherroepelijk is veroordeeld voor smaad. Meer specifiek ten aanzien van het verzoek tot het horen van de -op zichzelf: Keskin-getuige [naam] overweegt het hof nog dat [naam] heeft verklaard over uitingen die de verdachte zou [naam] gedaan. De verdachte betwist die uitingen zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen helemaal niet. Daarmee is ook het horen van de getuige [naam] voor het onderzoek in deze strafzaak met deze tenlastelegging niet relevant.
1.3.
Verzoeker heeft bij e-mail van 14 januari 2024 gericht aan de strafgriffie van het hof de wraking verzocht van de raadsheren die op de hiervoor genoemde zitting zijn onderzoekswensen hebben afgewezen. Dat zijn mrs. W.S. Ludwig, D.A.C. Koster en P.C. Verloop (hierna: de raadsheren).
1.4.
Verzoeker heeft laten weten in Spanje te verblijven en bij e-mail van 29 januari 2024 21:09 uur voorgesteld dat zijn wrakingsverzoek schriftelijk wordt behandeld.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1.
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het schriftelijke verzoek. In de kern houden die in dat verzoeker meent geen eerlijk proces te krijgen als zijn verzoeken om getuigen te horen worden afgewezen en dat iedere rechter die zo’n verzoek afwijst vooringenomen en partijdig is. Zo schrijft verzoeker onder meer:
De voornaamste reden dat ik wraak is dus dat ik geen eerlijk, rechtvaardig proces krijg omdat u al mijn getuigen afwijst. Ik heb reeds lang geleden besloten elke rechter te wraken die mijn getuigen afwijst. Dit is een schending van artikel 6 EVRM, dat de voorwaarden voor een eerlijk proces definieert waaronder het recht om getuigen op te roepen. Een rechter die mij dit recht ontzegt, is dus bij voorbaat vooringenomen en partijdig. In mijn geval wringt dit des te meer omdat de getuigen noodzakelijk zijn om mijn punten en dus mijn onschuld aan te tonen.
(…)
Ik stel onomwonden dat elke rechter die mij mijn getuigen ontzegt corrupt is! Ik zal al mijn rechtsmiddelen aanwenden om te voorkomen dat ik door zulke rechters word “berecht”!
(…)
Enfin, ik laat mij niet meer zonder slag of stoot “berechten” door rechters die mijn getuigenverzoeken afwijzen! Dat is gewoon een keiharde, duidelijke indicatie dat zulke rechters niet onpartijdig en objectief zijn. Vandaar mijn wraking. En kom nou niet weer met de drog dat wraking niet bedoeld is als een protest tegen een onwelvallige rechterlijke beslissing! Ik word er kotsmisselijk van!
2.2.
De raadsheren hebben op 30 januari 2024 schriftelijk laten weten dat zij niet in het verzoek tot wraking berusten. Kort gezegd vinden de raadsheren dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend en dat het verzoek uitsluitend ziet op de gemotiveerde afwijzing van onderzoekswensen. Er worden volgens de raadsheren geen concrete redenen genoemd waarom deze beslissing zou getuigen van vooringenomenheid.
2.3.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot primair niet-ontvankelijkverklaring van het wrakingsverzoek (omdat het niet tijdig is gedaan) en subsidiair tot ongegrondverklaring van het verzoek. Ook heeft de advocaat-generaal de wrakingskamer in overweging gegeven overeenkomstig artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering te beslissen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
3.3.
Verzoeker betoogt dat wraking zonder meer in elke fase van het geding kan worden gedaan. De bepaling van artikel 512 Sv strekt ertoe dat het wrakingsverzoek kan worden ingediend zolang er nog geen einduitspraak is gedaan. Dat neemt echter niet weg dat een dergelijk verzoek tijdig moet worden gedaan. Volgens artikel 513 lid 1 Sv moet het verzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die daarvoor aanleiding geven aan verzoeker bekend zijn geworden. Aangenomen mag worden dat de door verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag gelegde omstandigheden hem op of kort na 8 december 2023 bekend zijn geworden. Op die zitting was immers de door hem gemachtigde raadsman aanwezig. Het verzoek tot wraking is gedaan op 14 januari 2024. Voor het tijdsverloop van ruim vijf weken is door verzoeker geen redelijke verklaring gegeven. Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoeker kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek.
Volgende verzoeken tot wraking
3.4.
Gelet op de gronden van het wrakingsverzoek en de aankondiging van verzoeker zoals hierna in 3.6. omschreven ziet het hof daarnaast aanleiding het volgende te overwegen.
3.5.
De gronden komen neer op een bezwaar tegen een rechterlijke (tussen)beslissing. Uitgangspunt is dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de (motivering van zo’n) tussenbeslissing een grond kan vormen voor wraking, ook indien de wrakingskamer de motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier vindt of als de motivering ontbreekt. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer beoordeelt dus niet de juistheid van de (motivering van de) (tussen)beslissing. Daarover kan alleen in cassatie bij de Hoge Raad worden geklaagd. Alleen als uit de motivering van een beslissing in het licht van alle omstandigheden en objectief gezien blijkt dat de raadsheren die haar hebben gegeven vooringenomen zijn, is dat een grond voor wraking. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit de in de motivering gebruikte bewoordingen. Dat is hier niet het geval.
3.6.
Verzoeker heeft aangekondigd iedere rechter die zijn getuigen afwijst te zullen wraken en verder dat hij zijn getuigenverzoeken in de hoofdzaak zal herhalen. Hierin en gelet op het hiervoor in 3.5 omschreven uitgangspunt ziet de wrakingskamer aanleiding om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen als de gronden daarvan neerkomen op een bezwaar tegen een tussenbeslissing op door verzoeker ingediende getuigenverzoeken in de hoofdzaak.

4.De beslissing

De wrakingskamer
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen als de gronden daarvan neerkomen op een bezwaar tegen een tussenbeslissing op door verzoeker ingediende getuigenverzoeken in de hoofdzaak.
Deze beslissing is op 15 februari 2024 gegeven door mrs. M.A. Wabeke, R. Kuiper en
L. Alwin, in tegenwoordigheid van mr. P. Stubbe als griffier.
mrs. M.A. Wabeke en R. Kuiper zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.