ECLI:NL:GHAMS:2024:531

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
200.332.751/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen in het kader van een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had op 21 september 2023 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 21 juli 2023 had bepaald dat de moeder van rechtswege was geschorst in haar gezag over de kinderen. De vader, verweerder in hoger beroep, had op zijn beurt een verweerschrift ingediend en verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.

De procedure in hoger beroep omvatte een mondelinge behandeling op 21 december 2023, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken bij de procedure. De moeder voerde aan dat de schorsing van haar gezag onterecht was, terwijl de vader de bestreden beschikking wilde laten bekrachtigen. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om haar opvoedkundige taken op een goede wijze te behartigen en dat er geen vooruitgang was te verwachten in de samenwerking tussen de ouders.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de bepaling dat de schorsing van het gezag van de moeder voortduurt tot de rechtbank in de echtscheidingsprocedure een eindbeslissing heeft gegeven over het ouderlijk gezag. De moeder werd niet veroordeeld in de proceskosten, aangezien het hof geen misbruik van recht kon vaststellen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.332.751/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/340961 / FA RK 23-2829
Beschikking van de meervoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M. Diesfeldt te Heiloo,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.L. Neuteboom-van Asselt te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt de minderjarigen:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 21 juli 2023 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 21 september 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 juli 2023.
2.2
De vader heeft op 7 november 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende - voor deze zaak van belang zijnde - stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 11 december 2023 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Plating (aanwezig via beeldverbinding).
De advocaat van de vader heeft een pleitnotitie overgelegd.
2.5
De advocaat van de vader heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen kennisneming door het hof van het bericht met bijlagen dat de advocaat van de moeder op 18 december 2023 aan de griffie van het hof heeft gezonden. Het hof heeft daarop beslist dat op dit bericht - wegens strijd met een goede procesorde - geen acht wordt geslagen, aangezien dit zonder gebleken noodzaak te laat, te weten binnen de tien dagen termijn als bedoeld in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, is ingediend terwijl het bericht omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden is. Daardoor heeft de advocaat van de vader in redelijkheid niet voldoende kunnen kennisnemen van dit bericht met bijlagen en zich onvoldoende kunnen voorbereiden op een reactie daarop en/of een verweer daartegen.

3.De feiten

Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2014 te [plaats C] en
- [minderjarige 2] , [in] 2016 te [plaats C] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, voor recht verklaard dat de moeder in de uitoefening van het gezag over de kinderen, met ingang van 23 juni 2023, van rechtswege is geschorst.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), te bepalen dat de schorsing van het gezag met ingang van 23 juni 2023 wordt opgeheven en de moeder alsnog belast blijft met het gezag over de kinderen.
4.3
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen.
Tevens verzoekt de vader veroordeling van de moeder in de kosten van – zo begrijpt het hof – de procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen
5.1
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte haar ouderlijk gezag over de kinderen heeft geschorst. De moeder heeft altijd de dagelijkse zorg over de minderjarigen gehad. Juist is dat de moeder gedurende een week met de kinderen heeft verbleven op een voor de vader onbekend adres in Nederland, maar zij heeft nooit de intentie gehad om de kinderen weg te houden bij de vader. Als zij van plan was geweest om de kinderen te ontvoeren, was zij wel de grens overgegaan. Zij had slechts een adempauze nodig toen bleek dat haar verzoek om thuisonderwijs voor de minderjarigen toe te staan was afgewezen. Zij heeft er spijt van dat zij de kinderen heeft meegenomen en dat dit voor zoveel commotie heeft gezorgd. De moeder zal zich dienen te verantwoorden voor de strafrechter maar zolang nog niet duidelijk is of zij veroordeeld zal worden, kan er nog niet worden gesproken over onttrekking aan het ouderlijk gezag.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder na haar detentie geen vast woonadres heeft, maar dat is thans wel het geval. Bovendien zal zij zich houden aan alle door de reclassering opgelegde voorwaarden, zoals de voorwaarde dat zij op ongeveer vijf kilometer afstand van [plaats B] dient te verblijven. De kans dat de moeder nogmaals een poging zal ondernemen om de kinderen mee te nemen is dan ook nihil. Ook kan zij in haar eigen onderhoud voorzien door een baan te zoeken.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat het, gelet op haar houding naar jeugdzorg en de hulpverlening, niet aannemelijk is dat de moeder na beëindiging van haar detentie haar opvoedkundige taken betreffende de kinderen op goede wijze kan behartigen en dat zij de noodzakelijke beslissingen op weloverwogen wijze zal kunnen nemen. De ouders hebben met elkaar overleg gehad over opvoedkundige kwesties en hoewel zij het niet op alle punten met elkaar eens zijn, is dat geen reden om de moeder te schorsen in haar gezag. Wel houdt zij vast aan thuisonderwijs voor de kinderen, waarvoor zij vier jaar heeft gestreden. Uitgangspunt dient te zijn of er sprake is van een acute en ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen en daarvan is geen sprake.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder nog verklaard dat zij de voorwaarden, die het wijkteam van de gemeente aan haar heeft gesteld voor het hervatten van (begeleide) omgang met de kinderen bij de Omring, niet heeft willen ondertekenen omdat deze niet stroken met haar holistische levensopvatting. Bovendien had de gemeente niet voldaan aan haar vraag om bevoegdheidsbewijzen te tonen, aldus de moeder.
5.2
De vader heeft de standpunten en stellingen van de moeder betwist. Hij voert aan dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd, aangezien de rechtbank op terechte gronden het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen heeft geschorst.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard dat het naar omstandigheden heel goed gaat met de kinderen, ook op hun nieuwe school. Zij zijn onder behandeling van een kinderpsycholoog van Oké Kids in [plaats B] in verband met een eventueel door hen opgelopen trauma. De kinderen hebben de moeder in de penitentiaire inrichting [X] waar zij verbleef bezocht, maar sinds de voorlopige hechtenis is geschorst, is het enige contact één briefje van de moeder aan de kinderen geweest. Door de vader is reeds in december 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, in welke zaak de beschikking van de rechtbank in januari 2024 wordt verwacht. In die procedure is door de vader tevens verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te bepalen en om hem met het eenhoofdig gezag te belasten.
Communicatie met de moeder is onmogelijk; de vader heeft geen contactgegevens van haar en alleen een oud emailadres. Het adres waar de moeder nu verblijft, weet hij slechts uit de door haar ingediende producties. De moeder heeft ook haar familie verboden om met hem contact op te nemen, aldus de vader.
Het advies van de raad
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de schorsing van het ouderlijk gezag van de moeder te laten voortduren. De moeder heeft in juni 2023 een aantal beslissingen genomen waarbij zij geheel is voorbijgegaan aan het belang van de kinderen. Dit heeft grote impact gehad op het gehele gezin. De moeder kan geen medewerking verlenen aan de hulpverlening die nodig is voor de kinderen, voor de omgang en voor de communicatie met de vader. Het lukt de moeder niet om beslissingen te nemen met de vader zonder de kinderen te belasten. Bij gezamenlijk gezag zou een ondertoezichtstelling nodig zijn, maar de moeder wijst (reguliere) hulpverlening af. De raad ziet grote beperkingen ten aanzien van de samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening. Er is bij de moeder geen commitment om een eerste start te maken met de omgang, wat heel verdrietig is, vooral voor de kinderen. De vader staat wel open voor hulpverlening en werkt daaraan mee. De bepaling van het eenhoofdig gezag bij de vader zorgt ervoor dat de hulpverlening doorgang kan vinden.
Het wettelijk kader
5.4
Artikel 1:253q, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat, wanneer een van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, op een van de in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uitoefent. Wanneer de grond van de onbevoegdheid is weggevallen, herleeft van rechtswege het gezamenlijke gezag.
Ingevolge artikel 1:253r, eerste lid, BW is artikel 1:253q BW van overeenkomstige toepassing indien:
a. de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen; of
b. het bestaan of de verblijfplaats van de ouders of van één van hen die het gezag uitoefenen, onbekend is.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in het geval een van de ouders het gezag alleen uitoefent overeenkomstig artikel 253q, eerste lid, BW gedurende de tijd waarin een van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich voordoet het gezag van de andere ouder is geschorst. In de overige gevallen is het gezag geschorst totdat de rechter de ouders of een van hen wederom met het gezag belast.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Op 23 juni 2023 is de moeder met de kinderen zonder toestemming van de vader naar een voor de vader onbekende plek in Nederland vertrokken. De moeder was ook niet telefonisch, per e-mail, via sociale media of op een andere wijze bereikbaar en het lukte de vader niet om met de moeder en de kinderen in contact te komen. Na aangifte door de vader van onttrekking aan het gezag, zijn de moeder en de kinderen op 29 juni 2023 door de politie gevonden op een locatie in [locatie] . De moeder is daarbij aangehouden en in voorlopige hechtenis gesteld. De kinderen verblijven sindsdien bij de vader.
De voorlopige hechtenis van de moeder is op 20 oktober 2023 geschorst, onder reclasseringsvoorwaarden en met de verplichting tot het dragen van een enkelband. Wanneer de strafzaak ter zitting zal worden behandeld, was ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog niet bekend.
Het is sindsdien voor de vader niet mogelijk geweest om met de moeder in contact te komen. De afgelopen periode zijn de ouders dan ook niet in staat geweest om gezamenlijk gezagsbeslissingen te kunnen nemen over de kinderen en niet te verwachten is dat zij dat in de toekomst wel zullen zijn. Naast het feit dat het voor de vader thans onmogelijk is om gezamenlijk met de moeder het gezag over de kinderen uit te oefenen, is gebleken dat het nemen van gezamenlijke gezagsbeslissingen in de periode vóór de detentie van de moeder ook al moeizaam verliep. De moeder stelde zich vaak weigerachtig op en zo konden de kinderen pas na vervangende toestemming van 16 juni 2023 van de rechtbank worden ingeschreven op een school. Het hof merkt in dit verband nog op dat de levensovertuigingen van de ouders en hun opvattingen over de opvoeding van de kinderen zo ver uit elkaar liggen dat er in onderling overleg geen of nauwelijks gezagsbeslissingen zullen kunnen worden genomen, terwijl het juist in verband met de voor de kinderen in te zetten hulpverlening bij Oké Kids van groot belang is dat er adequaat beslissingen over de hulpverlening en over een eventuele traumabehandeling genomen kunnen worden.
5.6
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden voor recht heeft verklaard dat het gezag van de moeder van rechtswege is geschorst en dat die gronden ook thans nog aanwezig zijn, in die zin dat de moeder ook nu nog niet in staat is om haar opvoedkundige taken op een goede wijze te behartigen en om gezagsbeslissingen samen met de vader op een weloverwogen wijze te nemen.
Het hof ziet onder de gegeven omstandigheden, te weten de lopende echtscheidingsprocedure tussen de ouders waarin onder meer om een beslissing over het gezag is verzocht, aanleiding om een einddatum te verbinden aan de schorsing van het ouderlijk gezag van de moeder, te weten de datum waarop de rechtbank in het kader van die echtscheidingsprocedure een eindbeslissing zal hebben gegeven met betrekking tot het ouderlijk gezag.
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dan ook bekrachtigen, doch met een aanvullende bepaling zoals hieronder in het dictum is geformuleerd.
5.7
Het hof ziet, gelet op de aard en inhoud van de zaak, geen aanleiding de moeder te veroordelen in de proceskosten. Anders dan de vader heeft aangevoerd, kan niet worden gezegd dat de moeder nodeloos hoger beroep heeft ingesteld en aldus misbruik van recht heeft gemaakt. Het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten zal dan ook worden afgewezen.
5.8
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt daarbij dat de schorsing van het gezag van de moeder over [minderjarige 1] , geboren [in] 2014 te [plaats C] , en [minderjarige 2] , geboren [in] 2016 te [plaats C] , voortduurt tot de datum waarop de rechtbank in het kader van de echtscheidingsprocedure een eindbeslissing heeft gegeven ten aanzien van het ouderlijk gezag;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier, en is op 6 februari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.