ECLI:NL:GHAMS:2024:494

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
200.328.910/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst en incident tot voeging en tussenkomst in civiele procedure

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De zaak draait om de vernietiging van leaseovereenkomsten door [geïntimeerde], die op 19 december 2005 aan Dexia heeft medegedeeld dat zij de overeenkomsten op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW vernietigt. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, wat Dexia heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.

In het hoger beroep heeft [eiser], de echtgenoot van [geïntimeerde], een incidentele conclusie tot voeging en tussenkomst ingediend. Hij wil zich voegen aan de zijde van [geïntimeerde] om haar te steunen in haar vordering tegen Dexia. Dexia heeft betoogd dat [eiser] te laat is met zijn vordering en dat hij geen zelfstandig belang heeft bij de voeging en tussenkomst, omdat de vordering van [geïntimeerde] al is toegewezen.

Het hof heeft echter geoordeeld dat [eiser] voldoende belang heeft bij de uitkomst van de hoofdzaak, omdat hij nadelige gevolgen kan ondervinden indien de vordering van [geïntimeerde] wordt afgewezen. Het hof heeft de incidentele vordering van [eiser] toegewezen, waardoor hij zowel kan tussenkomen als zich kan voegen aan de zijde van [geïntimeerde]. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor een memorie in het kader van de voeging en tussenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.328.910/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 9342640 EL 21-158
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 maart 2024
inzake
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
in de zaak van
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser] , Dexia en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Dexia is bij dagvaarding van 1 juni 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 23 maart 2023, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, met producties;
In het incident tot voeging en tussenkomst zijn de volgende stukken ingediend:
- de op dezelfde roldatum als de memorie van antwoord ingediende incidentele conclusie tot voeging en tussenkomst van [eiser] , met productie;
- antwoordakte in het incident van Dexia.
[geïntimeerde] heeft niet van antwoord gediend in het incident.
Tenslotte is arrest gevraagd in het incident.
[eiser] heeft in het incident gevorderd dat hij zich aan de zijde van [geïntimeerde] als voegende en als tussenkomende partij zal worden toegelaten in de hoofdzaak. [eiser] concludeert dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en vordert dat het hof daarnaast:
1. voor recht zal verklaren jegens [geïntimeerde] en jegens Dexia dat het vorderingsrecht van [geïntimeerde] niet in de weg staat aan de rechten van [eiser] uit hoofde van de vernietiging van de leaseovereenkomsten die in de hoofdzaak aan de orde zijn (hierna: de leaseovereenkomsten) ex artt. 1:88 en 1:89 BW en de daaruit voortvloeiende vorderingen;
2. voor recht zal verklaren dat de leaseovereenkomsten tijdig en rechtsgeldig zijn vernietigd ex artt. 1:88 en 1:89 BW en Dexia terecht is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te voldoen al hetgeen onder die overeenkomsten aan Dexia is betaald, vermeerderd met rente, en zo niet, dat Dexia moet worden veroordeeld om het bovenstaande aan [eiser] te voldoen;
3. voor recht zal verklaren dat, voor zover het vonnis in eerste aanleg wat betreft de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] geheel in stand blijft, Dexia aan haar verplichtingen uit hoofde van de voornoemde vernietiging heeft voldaan.
Voor het geval in de hoofdzaak het bestreden vonnis wordt vernietigd vordert [eiser] dat het hof:
1. voor recht zal verklaren jegens [geïntimeerde] en jegens Dexia dat het vorderingsrecht van [geïntimeerde] niet in de weg staat aan de rechten van [eiser] uit hoofde van voornoemde vernietiging van de leaseovereenkomsten ex artt. 1:88 en 1:89 BW en de daaruit voortvloeiende vorderingen;
2. voor recht zal verklaren dat de leaseovereenkomsten tijdig en rechtsgeldig zijn vernietigd ex artt. 1:88 en 1:89 BW en Dexia zal veroordelen om aan [eiser] of [geïntimeerde] te voldoen al hetgeen onder die overeenkomsten aan Dexia is betaald, vermeerderd met rente.
In beide gevallen vordert [eiser] dat het hof Dexia, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen in de kosten van beide instanties, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof [eiser] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering tot voeging en tussenkomst, althans deze af zal wijzen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident.

2.Beoordeling

In het incident
2.1.
Het gaat in deze zaak, samengevat en voor zover in het incident van belang, om het volgende.
(i) [eiser] en [geïntimeerde] zijn echtgenoten. [eiser] is op 16 maart 1998 en 8 november 2000 leaseovereenkomsten aangegaan met (de rechtsvoorgangster van) Dexia.
(ii) [geïntimeerde] heeft bij brief van 19 december 2005 aan Dexia (hierna: de vernietigingsbrief) medegedeeld dat zij de leaseovereenkomsten op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW vernietigt.
(iii) In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en dat Dexia wordt veroordeeld tot (terug)betaling van al hetgeen in het kader van de leaseovereenkomsten aan Dexia is betaald, met rente. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
2.2.
[eiser] vordert in dit incident voeging aan de zijde van [geïntimeerde] , omdat hij haar wil steunen in haar vordering. Voorts vordert [eiser] te mogen tussenkomen in het geval het hof meent dat [geïntimeerde] geen vordering tot vernietiging gebaseerd op de artikelen 1:88 en 1:89 BW meer kan instellen, zodat [eiser] zelf die vordering kan instellen.
2.3.
Dexia voert primair aan dat [eiser] te laat is met het instellen van zijn vordering in het incident, omdat hij dat niet al bij de kantonrechter heeft gedaan en niet heeft gemotiveerd waarom hij nu (pas) voeging en tussenkomst vordert.
Subsidiair stelt Dexia dat [eiser] geen belang heeft bij voeging en tussenkomst, omdat het beroep van [geïntimeerde] op vernietiging ex artikel 1:88 en 1:89 BW door de kantonrechter is toegewezen. Dat rechtsgevolg staat daarmee ook vast voor [eiser] . [eiser] heeft geen zelfstandig belang, omdat de uitkomst van de onderhavige procedure ook voor [eiser] geldt. Bovendien is uit hoofde van het bestreden vonnis een bedrag van € 38.601,95 door Dexia aan [geïntimeerde] betaald, waarmee de door [eiser] gepretendeerde vordering reeds is voldaan door Dexia. Op grond van die vordering bestaat er dus evenmin reden [eiser] als partij toe te laten tot de hoofdzaak.
2.4.
Een partij kan op de voet van art. 217 Rv in een aanhangig geding vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel dat diens positie anderszins kan worden benadeeld. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan. Voorts kan ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, op de voet van art. 217 Rv vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe-, dan wel afwijzing van de in de procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van de in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert. Indien aan deze eis is voldaan en de incidentele vordering tot voeging volgens art. 218 Rv tijdig is ingesteld, is die vordering in beginsel toewijsbaar. Aan de toewijsbaarheid kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan.
2.5.
Op grond van de artikelen 218 en 353 Rv wordt een vordering tot voeging en tussenkomst bij incidentele conclusie ingesteld vóór of op de roldatum waarop de laatste memorie in het aanhangige geding genomen. De incidentele conclusie van [eiser] en de memorie van antwoord van [geïntimeerde] zijn op dezelfde roldatum ingediend, waarmee de vordering in het incident tijdig is ingesteld. Anders dan Dexia bepleit, gaat het hof niet aan de vorderingen voorbij om de enkele reden dat [eiser] in eerste aanleg mogelijk ook een incident, strekkend tot voeging en tussenkomst, had kunnen opwerpen.
2.6.
Met haar subsidiaire verweer miskent Dexia dat [eiser] nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitkomst van de hoofdzaak, indien de vordering van [geïntimeerde] wordt afgewezen. [geïntimeerde] zal dan al hetgeen zij uit hoofde van het bestreden vonnis van Dexia heeft ontvangen, dienen terug te betalen. Die uitkomst zou ook [eiser] raken. [eiser] heeft dus voldoende belang om een eigen vordering in te dienen of zich te voegen aan de zijde van [geïntimeerde] .
2.7.
Gelet op het voorgaande en nu [eiser] heeft voldaan aan de eisen voor toelating als aan de zijde van [geïntimeerde] als gevoegde partij en als tussenkomende partij, zal de incidentele vordering worden toegewezen.
2.8.
Het hof zal de hoofdzaak naar de rol verwijzen voor een memorie in het kader van voeging en tussenkomst aan de zijde van [eiser] , waarin hij zijn standpunten ter ondersteuning van de vordering van [geïntimeerde] nader – zo mogelijk met overlegging van relevante stukken – kan onderbouwen en waarin hij zijn vorderingen als tussenkomende partij kan instellen. Dexia zal vervolgens in de gelegenheid gesteld worden hierop te reageren.
2.9.
Iedere verdere beslissing, waaronder de beslissing over de proceskosten in het incident, wordt aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
3.1.
laat [eiser] toe zowel tussen te komen als zich te voegen aan de zijde van [geïntimeerde] in de hoofdzaak tussen Dexia en [geïntimeerde] ;
3.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot aan het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak naar de rol van 2 april 2024 voor memorie in het kader van voeging en tussenkomst aan de zijde van [eiser] ;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Alwin, mr. J.W.M. Tromp en mr. R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.