ECLI:NL:GHAMS:2024:485

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
200.329.897/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van bewind en ontslag van de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de rechthebbende tot opheffing van het bewind en ontslag van de bewindvoerder. De rechthebbende, geboren in 1961, had eerder verzocht om opheffing van het bewind dat was ingesteld vanwege problematische schulden. De kantonrechter had dit verzoek afgewezen, waarop de rechthebbende in hoger beroep ging. Het hof constateerde dat de financiële situatie van de rechthebbende inmiddels was gestabiliseerd en dat er geen schulden meer waren. Echter, het hof oordeelde dat de rechthebbende nog niet in staat was om haar financiële belangen zelfstandig te behartigen, waardoor het bewind niet kon worden opgeheven. Daarnaast was er een verstoorde verhouding tussen de rechthebbende en de huidige bewindvoerder, wat de effectiviteit van de bewindvoering in gevaar bracht. Het hof besloot daarom de huidige bewindvoerder, [X BV], te ontslaan en benoemde [X] B.V. als opvolgend bewindvoerder. De beschikking van de kantonrechter werd bekrachtigd, maar de rechthebbende kreeg de mogelijkheid om met een nieuwe bewindvoerder verder te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.329.897/01
zaak-/ rekestnummer rechtbank: 10299205 EB VERZ 23-826/BM 29847
beschikking van de meervoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak van:
[rechthebbende] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: rechthebbende,
advocaat: mr. J. Schouten te Amsterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [X BV] . (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- [de zoon] (hierna te noemen: de zoon).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 17 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Rechthebbende is op 17 juli 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 17 april 2023.
2.2.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van rechthebbende van 1 september 2023 met bijlage (het proces-verbaal in eerste aanleg);
- een bericht van de zijde van rechthebbende van 20 december 2023 met twee bijlagen (de beschikkingen van de kantonrechter van 17 december 2020 en 22 februari 2022).
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 21 december 2023 plaatsgevonden. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat;
- de [bewindvoerder 1] , namens de bewindvoerder.
[Y] (een vriendin van rechthebbende) was ter zitting aanwezig en is door het hof als informant gehoord.
De zoon is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Na de zitting in hoger beroep heeft (de griffier van) het hof rechthebbende telefonisch in de gelegenheid gesteld een bereidverklaring van een andere bewindvoerder over te leggen. Vervolgens is van de zijde van rechthebbende een bereidverklaring van [X] B.V., gedateerd 11 januari 2024, ingekomen.

3.De feiten

3.1.
Rechthebbende is geboren [in] 1961.
3.2.
Bij beschikking van de kantonrechter van 17 december 2020 zijn de goederen die rechthebbende (zullen) toebehoren onder bewind gesteld, wegens verkwisting/het hebben van problematische schulden, met benoeming tot bewindvoerders van [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] , (maten van Dé Bewindvoerders).
Bij beschikking van de kantonrechter van 22 februari 2022 zijn voornoemde bewindvoerders ontslagen en is [X BV] . tot opvolgend bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2.
Rechthebbende verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- primair: met ingang van twee weken na de datum van de beschikking het bewind over de goederen van rechthebbende op te heffen;
- subsidiair: met ingang van twee weken na de datum van de beschikking [X BV] . als bewindvoerder te ontslaan en met ingang van twee weken na de datum van de beschikking een nieuwe professionele bewindvoerder te benoemen over de goederen van rechthebbende.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Aan de orde zijn de verzoeken van rechthebbende (primair) tot opheffing van het bewind en (subsidiair) tot ontslag van de bewindvoerder en tot benoeming van een andere bewindvoerder.
De standpunten
5.2.
Rechthebbende is van mening dat de kantonrechter ten onrechte haar verzoek tot opheffing van het bewind heeft afgewezen en dat de kantonrechter ten onrechte niet uit het verzoekschrift heeft begrepen dat zij (als het bewind in stand zou blijven) een andere bewindvoerder wil. Rechthebbende stelt primair dat de gronden voor het bewind niet langer aanwezig zijn. Zij is in staat zelf haar financiële belangen te behartigen en heeft geen bewindvoerder nodig. Haar financiële situatie is inmiddels stabiel en er zijn geen complicerende factoren. Daarnaast weet zij ook de juiste hulpverlening te vinden als zij die nodig heeft, bijvoorbeeld voor het aanvragen van bijzondere bijstand.
Als het hof van oordeel is dat het bewind moet blijven bestaan, verzoekt rechthebbende te bepalen dat de huidige bewindvoerder wordt ontslagen en wordt vervangen door bijvoorbeeld [X] B.V. Volgens rechthebbende is de verhouding tussen haar en de bewindvoerder ernstig verstoord waardoor er nauwelijks tot geen communicatie tussen hen plaatsvindt, zij geen vertrouwen heeft in de bewindvoerder en samenwerking met de bewindvoerder niet mogelijk is. Rechthebbende wil en kan daarom niet verder met de bewindvoerder.
Ter zitting in hoger beroep heeft rechthebbende hieraan het volgende toegevoegd. Zij is in de schulden geraakt toen zij vanuit [plaats] naar Nederland verhuisde en zij niet op de hoogte was van de in Nederland geldende regels. Zij woont inmiddels al jaren in Nederland en vindt dat zij nu zelf haar financiën kan regelen. Zij heeft na de bestreden beschikking geen contact opgenomen met een collega van de bewindvoerder om aan een stappenplan te werken ter voorbereiding op haar financiële zelfstandigheid, zoals de bewindvoerder ter zitting bij de kantonrechter heeft voorgesteld. Reden hiervoor is dat zij geen enkel vertrouwen heeft in de bewindvoerder, niet in de huidige contactpersoon en ook niet in zijn collega’s. Ze heeft geprobeerd om via het buurtteam een andere bewindvoerder of een andere vorm van schuldhulp te krijgen, maar dat is niet gelukt. Ze ziet geen mogelijkheden meer om samen te werken met de bewindvoerder.
5.3.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd en heeft het volgende verklaard. De bewindvoerder begrijpt de houding en de aantijgingen van rechthebbende niet. Hij erkent dat het contact met rechthebbende moeizaam verloopt, maar volgens hem is er nog wel communicatie mogelijk. Zo heeft hij onlangs extra geld overgemaakt naar rechthebbende omdat er ruimte was vanwege de ontvangen energietoeslag.
De bewindvoerder staat nog steeds achter het voorstel dat hij tijdens de zitting bij de kantonrechter heeft gedaan en waarnaar de kantonrechter in de bestreden beschikking verwijst. Indien na de bestreden beschikking was gestart met het stappenplan naar financiële zelfredzaamheid van rechthebbende, had het bewind waarschijnlijk over niet al te lange tijd beëindigd kunnen worden. Een plan van aanpak duurt ongeveer zes maanden en rechthebbende wordt vervolgens aangemeld bij het buurtteam. De bewindvoerder wil graag met rechthebbende dat traject doorlopen zodat naar het einde van het bewind toegewerkt kan worden, maar de houding van rechthebbende bemoeilijkt dit. De schulden van rechthebbende zijn afgelost, maar zolang het traject naar zelfredzaamheid niet is doorlopen, is niet duidelijk of rechthebbende in staat is zelf haar financiën te beheren. De bewindvoerder is daarom van mening dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden. Hij heeft daarbij opgemerkt dat hij zich erin kan vinden als een andere bewindvoerder wordt benoemd, gelet op de houding van rechthebbende.
De beoordeling
5.4.
Het hof zal eerst ingaan op het verzoek tot opheffing van het bewind.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, dan wel ambtshalve.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de goederen van rechthebbende in 2020 onder bewind zijn gesteld omdat er sprake was van een aanzienlijke schuldenlast. De schulden zijn als gevolg van de instelling van het bewind en de inspanningen van de bewindvoerder inmiddels afgelost. Rechthebbende heeft nu dus geen schulden meer en haar financiële situatie is stabiel. Dat betekent in dit stadium echter nog niet zonder meer dat het bewind kan worden opgeheven. Daarvoor moet eerst komen vast te staan dat rechthebbende in staat is haar financiële belangen zelf waar te nemen, zodanig dat het ontstaan van problematische schulden in de toekomst wordt vermeden. Dat is naar het oordeel van het hof nu nog niet het geval. Rechthebbende heeft het traject naar financiële zelfstandigheid nog niet doorlopen en uit haar toelichting ter zitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof onvoldoende naar voren gekomen dat zij die zelfstandigheid inmiddels heeft bereikt of op een andere wijze dan door middel van het bewind kan bereiken.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet aan de criteria voor opheffing van het bewind is voldaan. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.6.
Ten aanzien van het verzoek van rechthebbende de huidige bewindvoerder te ontslaan en een nieuwe bewindvoerder te benoemen, overweegt het hof als volgt.
Op grond van artikel 1:448 lid 1, aanhef en sub e, en lid 2 BW kan de bewindvoerder door de kantonrechter ontslag worden verleend met ingang van een door deze te bepalen dag, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
Voor zover rechthebbende stelt dat de kantonrechter had moeten begrijpen dat zij dit verzoek in eerste aanleg ook heeft gedaan en de kantonrechter daar dus ten onrechte niet op heeft beslist, gaat het hof hieraan voorbij. Deze grief kan niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden aangezien, wat er verder van de juistheid van de door rechthebbende gestelde gang van zaken zij, het hoger beroep er mede toe dient fouten en omissies uit de eerste aanleg te herstellen. Rechthebbende heeft in hoger beroep voldoende de mogelijkheid gekregen om haar verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en benoeming van een andere bewindvoerder toe te lichten.
5.7.
Anders dan rechthebbende kennelijk meent, is het hof van oordeel dat het bewind in financieel opzicht goed verloopt en dat de bewindvoerder zijn taken als bewindvoerder naar behoren uitvoert. Als gevolg van de inspanningen van de bewindvoerder is de financiële situatie van rechthebbende gestabiliseerd en heeft zij geen schulden meer. De wijze waarop het financieel beheer wordt uitgevoerd, vormt naar het oordeel van het hof dan ook geen gewichtige reden voor ontslag van de bewindvoerder.
Voldoende aannemelijk is echter wel geworden dat de verstandhouding tussen de bewindvoerder en rechthebbende ernstig verstoord is geraakt. De oorzaak hiervan kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven. Rechthebbende heeft in elk geval een zeer sterke weerstand ontwikkeld tegen de bewindvoerder en zij heeft ieder vertrouwen in de bewindvoerder verloren. Hoewel de bewindvoerder zich professioneel opstelt en bereid en in staat is het bewind voort te zetten, is het hof van oordeel dat de verstoorde verstandhouding tussen hem en rechthebbende teveel in de weg staat aan de uitoefening van zijn taken en daarmee aan de effectiviteit van de bewindvoering. Te verwachten is dat daardoor het doel van het bewind, te weten het bereiken van financiële zelfstandigheid door betrokkene, niet wordt behaald. Dit maakt dat naar het oordeel van het hof sprake is van een voldoende gewichtige reden om [X BV] . ontslag te verlenen als bewindvoerder van rechthebbende en een andere bewindvoerder te benoemen.
Rechthebbende heeft verzocht om [X] B.V. te benoemen. Na de zitting in hoger beroep is bij het hof een bereidverklaring van [X] B.V. ingekomen. Nu het hof niet van bezwaar tegen benoeming van [X] B.V. tot opvolgend bewindvoerder van rechthebbende is gebleken, zal het hof dit verzoek toewijzen. Het hof zal met ingang van twee weken na de beschikking [X BV] . ontslaan als bewindvoerder en [X] B.V. benoemen tot opvolgend bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende.
5.8.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep waarbij het verzoek tot opheffing van het bewind is afgewezen;
verleent [X BV] . met ingang van twee weken na heden ontslag als bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende;
benoemt [X] B.V., [adres] , KvK nummer [0000] , met ingang van twee weken na heden tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het in kracht van gewijsde gaan van deze uitspraak de eindrekening en- verantwoording aflegt aan het Bewindsbureau van de rechtbank Amsterdam, waarvan hij aan de opvolgend bewindvoerder en daarbij een - zo mogelijk voor akkoord ondertekend - exemplaar overlegt;
bepaalt dat de opvolgend bewindvoerder binnen drie maanden na de ingangsdatum van haar benoeming een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen dient op te maken en een afschrift daarvan dient in te leveren ter griffie (het Bewindsbureau) van de rechtbank Amsterdam;
stelt de jaarlijkse beloning van de opvolgend bewindvoerder vast conform de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A. van Haeringen en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en is op 5 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.