ECLI:NL:GHAMS:2024:479

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
200.333.319/01 en 200.333.319/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met verzoeken tot terugplaatsing en deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] verzocht om beëindiging van de ondertoezichtstelling en om directe terugplaatsing van [minderjarige] bij haar. Subsidiair vroeg zij om een deskundigenonderzoek, de vervanging van de gecertificeerde instelling (GI) en wijziging van de omgangsregeling. Het hof heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vervanging van de GI en de beschikking waarvan beroep bekrachtigd. De moeder had eerder in de procedure al verzocht om een deskundigenonderzoek, maar het hof oordeelde dat dit verzoek niet meer relevant was, aangezien het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] op 24 november 2023 was beëindigd. De moeder had ook verzocht om een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er al voldoende hulpverleners betrokken waren. De GI had verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder en stelde dat er nog steeds sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige]. Het hof oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat de kinderrechter op goede gronden had gehandeld. De moeder had ook verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, maar het hof wees dit verzoek af, omdat de huidige regeling in het belang van [minderjarige] werd geacht. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en bevestigt de eerdere beslissingen van de kinderrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.333.319/01 en 200.333.319/02
zaaknummer rechtbank: C/13/734229 / JE RK 23-322
beschikking van de meervoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende op een bij het gerechtshof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Simo te Culemborg,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] );
- [pleegmoeder] (verder te noemen: de pleegmoeder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de kinderrechter

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 11 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 juli 2023.
2.2
De GI heeft op 7 november 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 18 oktober 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 7 december 2023 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 december 2023 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.
2.5
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Na de mondelinge behandeling heeft daartoe op 16 januari 2024 een gesprek plaatsgevonden tussen de voorzitter en [minderjarige] , in tegenwoordigheid van de griffier.
Een verslag van dat gesprek is op 19 januari 2024 verzonden aan de moeder en de GI. Bij het hof is op 26 januari 2024 de schriftelijke reactie van 25 januari 2024 van de moeder op het verslag binnengekomen.

3.De feiten

3.1
Verzoekster is de moeder van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2011 te [plaats A] .
De GI is thans ingevolge de hierna onder 3.5 vermelde beschikking van de rechtbank Amsterdam belast met de voogdij over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 april 2021 is [minderjarige] (voorlopig) onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 22 juli 2023.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 april 2021 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisispleeggezin verleend voor de duur van twee weken. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 22 juli 2023. [minderjarige] verblijft sinds juni 2021 in het huidige pleeggezin.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 maart 2023 is de zorgregeling van de moeder met [minderjarige] gewijzigd in die zin dat de moeder éénmaal in de zes weken gedurende één uur onder begeleiding contact heeft met [minderjarige] op het kantoor van Levvel dan wel (bij voorkeur) op een plek die voor [minderjarige] het meest passend is.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2023 is het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is de GI is tot voogd over [minderjarige] benoemd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Bij die beschikking is tevens, in het kader van een omgangsregeling, bepaald dat dat de moeder eens per vier weken één uur onder begeleiding omgang heeft met [minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 22 juli 2024 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 22 juli 2024.
In de zaak met zaaknummer 200.333.319/01
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking:
primair: te bepalen dat de GI niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoeken dan wel dat deze worden afgewezen, de ondertoezichtstelling per direct te beëindigen en tevens te bepalen dat de minderjarige direct teruggeplaatst dient te worden bij de moeder thuis;
subsidiair:
- het verzoek aan te houden en een onafhankelijk deskundigenonderzoek te gelasten naar de geschiktheid van de moeder om de minderjarige te verzorgen en op te voeden, dan wel te bepalen dat het huidige onderzoek hierop wordt ingezet, waarbij voor de duur van het onderzoek de minderjarige wordt teruggeplaatst bij haar moeder dan wel de weekenden bij haar moeder zal verblijven eenmaal per twee weken voor de duur van twee uren;
- een bijzondere curator aan te wijzen voor de minderjarige;
- de GI te vervangen door de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering;
meer subsidiair:
- de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor een kortere periode te verlengen;
- in geval van (gedeeltelijke) toewijzing van het verzoek van de GI, te bepalen dat de minderjarige op de volgende momenten bij de moeder verblijft: eenmaal per twee weken voor de duur van twee uren.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.333.319/01
De standpunten
5.1
De moeder stelt dat de bestreden beschikking vernietigd moet worden. De kinderrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] en heeft dan ook ten onrechte de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd. Uit de bestreden beschikking blijkt niet welke concrete bedreigingen aan de orde zijn, terwijl de kinderrechter wel verplicht is om de concrete bedreigingen te noemen. Verder is niet gemotiveerd waarom de ondertoezichtstelling met één jaar is verlengd en niet voor een kortere periode.
Daarnaast heeft de kinderrechter niet gemotiveerd waarom een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. De noodzakelijke hulpverlening kan ook in een vrijwillig kader dan wel in het kader van een ondertoezichtstelling (bij toewijzing van het verzoek) worden ingezet. [minderjarige] heeft pas na de uithuisplaatsing zorgelijk gedrag laten zien. De uithuisplaatsing is enorm traumatiserend geweest. Er was ten tijde van de uithuisplaatsing geen sprake van stagnatie in de ontwikkeling van [minderjarige] en evenmin van beperkte opvoedingscapaciteiten van de moeder, zij kan op een veilige manier het moederschap vormgeven en [minderjarige] ervaart rust en stabiliteit bij haar. Het is schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] dat zij uit huis is geplaatst en dat zij geconfronteerd wordt met meerdere opvoeders waardoor zij in een loyaliteitsconflict is gekomen. Om die reden dient [minderjarige] – zolang zij niet bij de moeder kan wonen – in de weekenden bij de moeder te verblijven tot een onderzoek naar de geschiktheid van de moeder heeft plaatsgevonden. Er moet worden gewerkt naar een situatie die tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] , dat wil zeggen primair terugplaatsing bij de moeder en subsidiair, gedurende het uit te voeren onderzoek, plaatsing bij de moeder dan wel omgang gedurende de weekenden zolang [minderjarige] niet bij de moeder kan wonen. Wat betreft de (meer subsidiair verzochte) uitbreiding van de omgang wenst de moeder dat de omgang verder uitgebreid wordt, in die zin dat [minderjarige] minimaal eenmaal per twee weken voor de duur van twee uren onbegeleid bij de moeder verblijft. Tevens heeft de kinderrechter ten onrechte de (overige) subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken van de moeder afgewezen. De verstandhouding tussen de moeder en de GI is slecht; de communicatie verloopt moeizaam en de GI heeft meermaals onjuist en onzorgvuldig jegens de moeder gehandeld. [minderjarige] zit daardoor klem tussen de GI/pleegzorg en de moeder. Er bestaat daarom voldoende reden voor benoeming van een bijzondere curator voor [minderjarige] en voor vervanging van de GI.
5.2
De GI is van mening dat nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Er worden bij haar kenmerken gezien die wijzen op hechtings-, identiteits- en aanpassingsproblematiek. De afgelopen jaren is het onmogelijk gebleken voor alle betrokkenen om binnen te komen bij de moeder en hulp te verlenen. De moeder laat zien hier niet aan mee te werken waardoor er geen zicht is in de mogelijkheden van de moeder om [minderjarige] te kunnen verzorgen en opvoeden. De moeder geeft geen openheid van zaken, zij heeft de eerdere inzet van hulpverlening afgewezen en niet meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek. Er is al jarenlang hulpverlening betrokken bij het gezin; desondanks wordt er onvoldoende vooruitgang gezien. De moeder laat hierin een patroon zien waarbij zij zegt hulpverlening te willen aanvaarden, maar daarbij geen inzicht geeft in haar hulpverleningstrajecten, voorwaarden blijft stellen, niet goed kan reflecteren op haar aandeel en continu in de weerstand schiet. Tevens is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk omdat de moeder de eerder genoemde zorgen niet erkent en daardoor geen verandering kan plaatsvinden. Omdat de moeder niet vrijwillig en duurzaam instemt met de uithuisplaatsing, blijft de verblijfplaats van [minderjarige] bij continuering van de ondertoezichtstelling ter discussie staan.
De GI ziet geen toegevoegde waarde in een deskundigenonderzoek en acht het niet in het belang van [minderjarige] om een bijzondere curator te benoemen gezien de betrokkenheid van de jeugdzorgwerker en de pleegzorgwerker. Een wijziging van de GI is niet wenselijk omdat de William Schrikker Stichting het meest passend is voor de LVB doelgroep waarin de moeder valt.
Het advies van de raad
5.3
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ten tijde van de bestreden beschikking waren de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig. De overige verzoeken zijn al eerder ingediend door de moeder en toen ook afgewezen door zowel de kinderrechter als het hof. Bovendien zijn de kinderbeschermingsmaatregelen inmiddels verlopen en is het gezag van de moeder beëindigd, waardoor de bestreden beschikking haar werking heeft verloren, aldus de raad.
De beoordeling
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.5
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6
Door de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2023, waarbij het gezag van de moeder is beëindigd, heeft de bestreden beschikking voor zover daarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn verlengd, vanaf die datum zijn werking verloren. Echter, gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder toch een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing over de periode van 22 juli 2023 tot 24 november 2023 door de rechter te laten toetsen.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [minderjarige] heeft al veel meegemaakt in haar jonge leven. Voordat [minderjarige] uit huis werd geplaatst, waren er al lange tijd zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. Het hof heeft deze zorgen uitvoerig beschreven in zijn beschikking van 17 januari 2023.
Thans ligt aan het hof de vraag voor of de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.
Sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , die het noodzakelijk maakte dat de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing werden verlengd. Er werden door de hulpverlening en pleegmoeder kenmerken gezien die wijzen op ernstige (gedrags)problematiek, waarvoor (EMDR) behandeling nodig is. Het was van groot belang dat er zicht kwam op [minderjarige] en dat de behandeling van [minderjarige] bij Levvel doorgang kon vinden. De moeder erkende deze zorgen niet, had veel weerstand tegen de hulpverlening en stemde niet in met de verblijfplaats van [minderjarige] in het pleeggezin. De moeder heeft evenmin inzicht willen geven in haar thuissituatie waardoor er nog steeds onvoldoende zicht was op de opvoedsituatie bij de moeder en op haar persoonlijke problematiek. In deze situatie is ook nu nog geen verandering gekomen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de kinderrechter op goede gronden de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft verlengd en dat de gronden daarvoor op 24 november 2023, toen het ouderlijk gezag van de moeder werd beëindigd, nog steeds aanwezig waren. De moeder heeft zich nog beroepen op het bepaalde in artikel 8 EVRM. Het hof verwerpt het beroep. Gelet op het bovenstaande is een inbreuk op het bij dat artikel beschermde recht op de eerbiediging van family life gerechtvaardigd, want noodzakelijk en evenredig aan het doel van de bescherming van de ontwikkeling van [minderjarige] . Om dezelfde reden faalt het beroep van de moeder op de artikelen 3, 5, 9, 18 en 25 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
Deskundigenonderzoek
5.8
Artikel 810a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te gelasten is gedaan in de procedure (in hoger beroep) inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2023 is het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd.
Dit heeft tot gevolg dat de bestreden beschikking zijn werking vanaf die datum heeft verloren, in die zin dat er van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing geen sprake meer is. De moeder heeft dan ook geen belang meer bij een deskundigenonderzoek. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
Benoeming bijzondere curator
5.1
De moeder verzoekt een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen. Zij voert aan dat [minderjarige] klem zit tussen de GI/pleegzorg en de moeder.
Het hof overweegt als volgt. Er zijn al meerdere hulpverleners bij [minderjarige] betrokken, zoals een jeugdzorgwerker en een pleegzorgwerker, die allen aandacht besteden aan de moeilijke positie waarin [minderjarige] zich bevindt. Bovendien volgt zij traumatherapie. De benoeming van een bijzondere curator zal een extra belasting vormen voor [minderjarige] , hetgeen niet in haar belang is. Het hof zal dit verzoek van de moeder daarom afwijzen.
Vervanging GI
5.11
Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot vervanging van de GI, omdat gelet op artikel 807 Rv tegen beschikkingen ingevolge artikel 1:259 Rv geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet en door de moeder geen gronden zijn aangevoerd die dit appelverbod doorbreken.
Omgangsregeling
5.12
De moeder heeft verzocht om in geval van (gedeeltelijke) toewijzing van het verzoek van de GI, te bepalen dat de minderjarige eenmaal per twee weken voor de duur van twee uren bij de moeder verblijft.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de omgang in het algemeen goed verloopt en dat wanneer de traumatherapie voor [minderjarige] is afgerond, kan worden gekeken naar uitbreiding van de omgang.
5.13
Het hof overweegt als volgt. Bij beschikking van de kinderrechter van 9 maart 2023 is een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] bepaald in die zin dat de moeder éénmaal in de zes weken gedurende één uur onder begeleiding contact heeft met [minderjarige] De omgang is bij beschikking van de rechtbank van 24 november 2023, derhalve na indiening van het hoger beroepschrift van de moeder, uitgebreid in die zin dat de moeder eens per vier weken één uur onder begeleiding omgang heeft met [minderjarige] . Tijdens het gesprek op 16 januari 2024 met de voorzitter heeft [minderjarige] verteld dat de omgang met de moeder (om de vier weken een uur) sinds een tijdje goed gaat en dat zij tevreden is met hoe het nu gaat. Wat [minderjarige] betreft kan het misschien ooit een half uurtje langer worden als het zo goed blijft gaan als nu. De moeder heeft in haar schriftelijke reactie op het gespreksverslag aangegeven dat zij signalen krijgt dat [minderjarige] haar vaker wil zien en terug wil naar huis.
Het hof acht de huidige omgangsregeling in het belang van [minderjarige] , zodat het verzoek van de moeder in dit stadium zal worden afgewezen. Het beroep op de door haar aangehaalde Verdragsbepalingen faalt, waartoe het hof verwijst naar hetgeen daarover in 5.7 is overwogen. In de komende periode kan door de GI worden beoordeeld hoe deze omgangsregeling verloopt en worden bekeken of er ruimte is voor een uitbreiding daarvan.
In de zaak met zaaknummer 200.333.319/02 (schorsing):
5.14
De moeder heeft tevens schorsing van de werking van de bestreden beschikking verzocht. Gelet op de omstandigheid dat het ouderlijk gezag van de moeder is beëindigd, waardoor de bestreden beschikking geen werking meer heeft, heeft de moeder reeds hierom geen belang meer bij toewijzing van het schorsingsverzoek. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
5.15
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.333.319/01:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het vervangen van de GI;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.333.319/02:
wijst af het verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier, en is op 5 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.