ECLI:NL:GHAMS:2024:477

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
200.333.926/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onder toezichtstelling van minderjarigen en de gevolgen van verstoorde communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader van de kinderen, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 15 augustus 2023 bestreden, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling de Jeugd & Gezinsbeschermers (de GI). De vader is van mening dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging en dat de ondertoezichtstelling onterecht is. De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, heeft echter gesteld dat er wel degelijk sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, die niet kan worden weggenomen binnen een vrijwillig kader. De moeder heeft ter zitting aangegeven het eens te zijn met de ondertoezichtstelling, maar heeft ook zorgen geuit over de voortgang van de hulpverlening.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen langdurig zijn blootgesteld aan onrust en emotionele onveiligheid in de thuissituatie, wat heeft geleid tot een verstoorde communicatie tussen de ouders en contactverlies met de moeder. De vader heeft niet meegewerkt aan de hulpverlening en heeft de GI niet in zijn huis toegelaten, wat de situatie verder heeft verergerd. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en dat de vader moet meewerken aan de geboden hulpverlening. De bestreden beschikking is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.333.926/01
zaaknummer rechtbank: C/15/342004 JU RK 23-1096
beschikking van de meervoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem ,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B ] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen [minderjarige 2] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- de gecertificeerde instelling de Jeugd & Gezinsbeschermers (de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de kinderrechter), van 15 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 25 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 15 augustus 2023.
2.2
De raad heeft op 23 november 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De kinderen hebben hun mening per brief kenbaar gemaakt. Ter zitting van 1 februari 2024 heeft de voorzitter de inhoud van deze brief zakelijk weergegeven. De ouders hebben gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen
- een bericht van 30 januari 2024 van de zijde van de moeder, met bijlagen;
- een bericht van 31 januari 2024 van de zijde van de vader, met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. R. Bottenheft, advocaat te Velsen-Zuid;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2008 te [plaats C] en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2010 te [plaats C] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen).
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vader. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna de rechtbank), van 9 maart 2023 is mevrouw [X] benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met het verzoek schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen over wat met betrekking tot het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgang het meest in hun belang is en welke hulpverlening nodig is. Verder is een voorlopige zorgregeling vastgesteld inhoudende dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] de volgende dagen bij de moeder zijn:
- op woensdag van 16.00 uur tot 18.00 uur en
- op zondag van 14.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de vader de kinderen bij oma moederszijde brengt en weer ophaalt;
3.3
De bijzondere curator heeft onderzoek gedaan en haar bevindingen opgenomen in haar verslag van 10 mei 2023.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 18 oktober 2023 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bepaald bij de vader, het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag te beëindigen en hem alleen met het gezag te belasten afgewezen en de beslissing over de omgang pro forma aangehouden tot 18 april 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen, op het verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 15 augustus 2023 tot 15 augustus 2024.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de raad (alsnog) af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt het door de vader ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De vader is van mening dat de kinderen ten onrechte onder toezicht zijn gesteld. Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. De vader belemmert het contact tussen de kinderen en de moeder niet. De kinderen bevinden zich niet in een loyaliteitsconflict. De vader erkent dat de kinderen baat kunnen hebben bij begeleiding en hulp die er op is gericht de kinderen te leren omgaan met hun gevoelens van boosheid richting hun moeder. Dat is echter aan de ouders om verder te bespreken en hoeft niet bewerkstelligd te worden door middel van een ondertoezichtstelling, aldus de vader.
5.3
De raad stelt zich op het standpunt dat de kinderen terecht onder toezicht zijn gesteld. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die niet kan worden weggenomen binnen het vrijwillige kader. Het lukt de ouders niet om, in het belang van de kinderen, met elkaar te communiceren en de kinderen onbelast contact te laten hebben met beide ouders. Dat heeft ertoe geleid dat de kinderen geen contact meer hebben met hun moeder. De ouders hebben een verschillende kijk op gebeurtenissen. Dit verschil in visie komt op de voorgrond te staan, waarmee het belang van de kinderen meer naar de achtergrond verdwijnt, aldus de raad.
5.4
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven het eens te zijn met de ondertoezichtstelling. Zij heeft ook goed contact met de GI, al is er volgens de moeder vanuit de GI nog niet veel gebeurd. Zo heeft er nog geen herstelgesprek plaatsgevonden en is de hulpverlening ter bevordering van de communicatie tussen de ouders nog niet begonnen. De vader staat niet toe dat de GI bij hem thuis komt om zicht te krijgen op zijn opvoedsituatie. De vader lijkt zich niet bewust te zijn van de consequenties voor de kinderen van deze weigerachtige houding, aldus de moeder.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard nog onvoldoende zicht te hebben gekregen op de belevingswereld van de kinderen. De vader laat geen gesprekken tussen de kinderen en de GI toe. Ook wil de vader zelf niet in gesprek met GI. De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord en de GI adviseert hulpverlening voor de ouders in de vorm van Solo Parallel Ouderschap.
De beoordeling
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De kinderen zijn langdurig blootgesteld aan onrust en (emotionele) onveiligheid in de thuissituatie. De onderlinge verstandhouding tussen de ouders ging gepaard met veel ruzies, waarvan de kinderen getuige waren en waarin zij werden betrokken. De eerste zorgmeldingen bij Veilig Thuis dateren - blijkens het raadsrapport van 17 juli 2023 – al uit 2018. Er heeft een flink aantal incidenten plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld een fikse ruzie en agressie tussen de ouders in het ziekenhuis waar [minderjarige 1] werd behandeld voor haar verwondingen na een val van haar paard. In meerdere situaties is gebleken dat het tussen de ouders uit de hand liep en de kinderen hier getuige van waren. Uit het raadsrapport is verder gebleken dat dit bij de kinderen voor onrust en spanning heeft gezorgd. De kinderen hadden tot oktober 2022 contact met beide ouders, maar hierna is het contact tussen de moeder en de kinderen abrupt verbroken. Niet duidelijk is geworden wat hiertoe de specifieke aanleiding is geweest. In ieder geval is er sindsdien geen contact meer geweest tussen de kinderen en de moeder en de kinderen lijken haar momenteel af te wijzen, terwijl de vader hen tot dat contact ook niet lijkt te kunnen of te willen motiveren en ondersteunen. Aan de opgelegde zorgregeling wordt op dit moment dan ook geen uitvoering gegeven. De vader wil ook niet met de moeder communiceren.
Blijkens het verslag van de bijzondere curator van 10 mei 2023 is de communicatie tussen de ouders zodanig verstoord geraakt dat de kinderen zich niet langer vrij lijken te voelen in het contact met beide ouders. De kinderen lijken erg in verwarring te zijn over de rol van hun moeder. Ze weten niet goed wat ze van haar moeten verwachten en het risico bestaat dat de kinderen hun moeder zullen verstoten. De bijzondere curator adviseert dan ook krachtige, gerichte sturing en begeleiding.
5.7
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen en dat die bedreiging ook thans nog aanwezig is.
Er bestaan grote zorgen over de kinderen. Als gevolg van de slechte communicatie tussen de ouders en hun verstoorde verstandhouding, hebben de kinderen - anders dan de vader stelt - te maken met ernstige loyaliteitsproblematiek. Dit heeft mede geleid tot contactverlies met hun moeder. De kinderen hebben aangegeven momenteel geen contact meer met hun moeder te willen. Het op deze wijze afwijzen van een ouder acht het hof zeer zorgelijk en niet in het belang van de ontwikkeling van de kinderen. Daarbij komt dat op de zitting in hoger beroep door de GI is aangegeven dat de kinderen, en vooral [minderjarige 1] , niet in gesprek willen met de GI. Dit is des te kwalijker omdat is gebleken dat de kinderen klem zitten tussen de ouders en inzet van hulpverlening noodzakelijk is om te voorkomen dat de kinderen nog verder verwijderd raken van hun moeder.
Het is de taak en verantwoordelijkheid van beide ouders om structureel en onbelast contact tussen de kinderen en de andere ouder te laten plaatsvinden. Gebleken is dat het zonder hulpverlening de ouders niet lukt om hun onderlinge strijd terzijde te schuiven, gezamenlijk keuzes te maken in het belang van de kinderen, de kinderen onbelast contact met de andere ouder te laten hebben en zodoende een voor hen veilige en stabiele opvoedsituatie te creëren. Met de bijzondere curator en de raad is het hof dan ook van oordeel dat de onderhavige situatie vraagt om krachtige sturing en gerichte begeleiding vanuit een gedwongen kader. Hulpverlening in het vrijwillig kader zal hiertoe niet afdoende zijn, met name omdat de vader afwisselend wel en niet meewerkt met de hulpverlening.
Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof gaat ervan uit dat de vader zal meewerken aan de hulpverlening die in het kader van de ondertoezichtstelling wordt geboden en gaat er voorts vanuit dat de GI de komende periode voortvarend regie gaat voeren.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, A. van Haeringen en M.T. Hoogland, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier, en is op
5maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.