In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader van de kinderen, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 15 augustus 2023 bestreden, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling de Jeugd & Gezinsbeschermers (de GI). De vader is van mening dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging en dat de ondertoezichtstelling onterecht is. De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, heeft echter gesteld dat er wel degelijk sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, die niet kan worden weggenomen binnen een vrijwillig kader. De moeder heeft ter zitting aangegeven het eens te zijn met de ondertoezichtstelling, maar heeft ook zorgen geuit over de voortgang van de hulpverlening.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen langdurig zijn blootgesteld aan onrust en emotionele onveiligheid in de thuissituatie, wat heeft geleid tot een verstoorde communicatie tussen de ouders en contactverlies met de moeder. De vader heeft niet meegewerkt aan de hulpverlening en heeft de GI niet in zijn huis toegelaten, wat de situatie verder heeft verergerd. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en dat de vader moet meewerken aan de geboden hulpverlening. De bestreden beschikking is dan ook bekrachtigd.