ECLI:NL:GHAMS:2024:476

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
200.334.059/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 22 september 2023 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] werd verlengd tot 24 mei 2024. De moeder betoogt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en dat zij inmiddels samenwerkt met Reset & MindChange, een hulpverleningsorganisatie, die haar helpt in de opvoeding van [minderjarige]. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting, heeft echter betoogd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft vanwege de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige]. Het hof heeft vastgesteld dat er al lange tijd zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die getuige is geweest van conflicten tussen de ouders en die in het verleden verwaarlozing heeft ervaren. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn en de hulpverlening voortgezet moet worden om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de ondertoezichtstelling te handhaven, gezien de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en de communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof heeft geoordeeld dat de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven gerechtvaardigd is ter bescherming van de ontwikkeling van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.334.059/01
zaaknummer rechtbank: C/13/730586 JE RK 23-143
beschikking van de meervoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten te Almere,
en
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de kinderrechter) van 22 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 1 november 2023 in hoger beroep gekomen van de eerdergenoemde beschikking van 22 september 2023.
2.2
De GI heeft op 30 november 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 22 januari 2024, met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door de twee gezinsmanagers;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2016 te [plaats A] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 24 november 2020 heeft de kinderrechter [minderjarige] voor de duur van zes maanden onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling hierna telkens is verlengd, laatstelijk bij de bestreden beschikking tot 24 mei 2024.
3.3
[minderjarige] woonde tot 8 december 2022 gedeeltelijk bij de vader en gedeeltelijk bij de moeder. Per 8 december 2022 is [minderjarige] met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de vader gaan wonen. Deze machtiging is begin februari 2023 niet verlengd. Hij woont sindsdien bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 24 september 2023 verlengd tot 24 mei 2024.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De moeder betoogt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en ook thans niet aanwezig zijn. De GI heeft geruime tijd geen regie gevoerd, waardoor hulpverlening in een te laat stadium is opgestart. De moeder heeft om meerdere redenen geen vertrouwen meer in de GI. Zij betwist niet dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] , maar een ondertoezichtstelling heeft in de onderhavige situatie geen meerwaarde. De moeder werkt mee aan de reeds ingezette hulpverlening van Reset & MindChange en ervaart dit als zeer helpend. Zij wil dit binnen het vrijwillige kader voortzetten. Een ondertoezichtstelling vormt een inbreuk op het ‘family life’ van [minderjarige] en de moeder, aldus de moeder.
5.3
De GI betoogt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. [minderjarige] bevindt zich in een lastige positie tussen zijn ouders, hetgeen schadelijk is voor zijn emotionele en cognitieve ontwikkeling. Het lukt de ouders niet om met elkaar te overleggen of samen te werken in het belang van [minderjarige] . De opgestelde doelen vanuit Reset & MindChange zijn niet afdoende om de gestelde ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] weg te nemen. De GI heeft onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de moeder. Daarbij komt dat de moeder de hulpverlening soms wenst te beëindigen op het moment dat er iets aan haar gevraagd wordt waar zij niet achter staat, waardoor de inzet van de GI noodzakelijk is, aldus de GI.
5.4
De raad heeft het hof ter zitting – kort samengevat - geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Deze zorgen zien niet alleen op de (gedrags)problematiek van [minderjarige] , maar vooral op het ontbreken van het contact tussen de vader en [minderjarige] en de opstelling van de ouders jegens elkaar en naar de hulpverlening. Regie over de hulpverlening binnen een gedwongen kader is noodzakelijk, aldus de raad.
5.5
De vader heeft ter zitting – kort samengevat - verklaard het eens te zijn met de ondertoezichtstelling. Als de ondertoezichtstelling wordt beëindigd, bestaat er een risico dat het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] nooit wordt opgestart, aldus de vader.
De beoordeling
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken alsmede het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Er bestaan reeds lange tijd zorgen over [minderjarige] . [minderjarige] heeft vanaf jonge leeftijd weinig stabiliteit gekend, hij is getuige geweest van hoogoplopende conflicten tussen de ouders en er is sprake geweest van verwaarlozing. Ook ten aanzien van de ontwikkeling van [minderjarige] zijn er zorgen. [minderjarige] kende een problematische schoolgang, ontwikkelde zich niet leeftijdsadequaat en er was sprake van stemmings-, leer- en gedragsproblemen. [minderjarige] is per februari 2022 overgestapt van regulier basisonderwijs naar speciaal basisonderwijs. Op school heeft [minderjarige] zorgelijke uitspraken gedaan en liet hij zorgelijk gedrag zien, waarna hij per 8 december 2022 met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de vader is geplaatst. Sinds begin februari 2023 woont [minderjarige] weer bij de moeder en is hij voor een langere tijd niet naar school geweest.
Sinds de terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder heeft hij geen contact meer gehad met de vader. De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [minderjarige] angstig wordt als over zijn vader wordt gesproken. Uit de evaluatie van Reset & MindChange van 24 juli 2023 is gebleken dat [minderjarige] in de knoop zat met zijn gevoelens en emoties en met regelmaat (nare) gebeurtenissen leek te herbeleven en te delen, hetgeen invloed leek te hebben op zijn gemoedstoestand en, naar het hof begrijpt, woedeaanvallen veroorzaakte. Daarnaast zijn er zorgen (geweest) over de emotionele beschikbaarheid van de ouders voor [minderjarige] en de persoonlijke problematiek van de moeder.
In het verleden is diverse hulpverlening betrokken geweest bij het gezin, zoals Family Supporters, Altra, Cordaan, het wijkteam, Ouderschap Blijft, Kabouterhuis en het OKT. Op initiatief van de GI is [minderjarige] per april 2023 aangemeld bij Levvel en is genoemde intensieve hulpverlening van Reset & MindChange ingezet. Ter zitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat de hulpverlening vanuit Levvel zich nog in de diagnostische fase bevindt en er thans nog geen behandeling voor [minderjarige] is bepaald en opgestart omdat de diagnose dient te worden afgewacht. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI verklaard dat zij eerst een beeld wil krijgen van de door Levvel gestelde diagnose en vervolgens in samenspraak met Levvel een plan van aanpak wil maken om te bezien of en zo ja, op welke wijze contactherstel tussen de vader en [minderjarige] mogelijk is.
5.7
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Er was en is (nog steeds) sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , hetgeen de moeder ook erkent. [minderjarige] is een kwetsbaar kind dat jarenlang is opgegroeid in een instabiele thuissituatie. Daarnaast zijn er zorgen over de opvoedcapaciteiten van de ouders en lukt het de ouders niet met elkaar te communiceren of afspraken te maken in het belang van [minderjarige] . Het hof acht het positief dat [minderjarige] inmiddels weer naar school gaat en dat de moeder openstaat voor de hulpverlening vanuit Reset & MindChange en Levvel, maar benadrukt – net als de rechtbank – dat deze ontwikkeling nog pril en onvoldoende bestendig is. Uit de stukken blijkt dat de moeder een ambivalente houding heeft ten opzichte van de hulpverlening, terwijl het voor [minderjarige] van groot belang is dat de situatie de komende tijd gemonitord blijft. Het hof is van oordeel dat de ouders momenteel nog onvoldoende in staat zijn om zelfstandig en zonder hulp in een gedwongen kader de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en de juiste hulpverlening te accepteren en te continueren. Het hof acht het van groot belang dat de ingezette hulpverlening wordt voorgezet en het traject van Levvel en de uitkomsten daarvan worden afgewacht, zodat beoordeeld kan worden welke vorm van hulpverlening het beste aansluit op de behoeften van [minderjarige] en waarbij ook gekeken wordt op welke wijze contactherstel tussen de vader en [minderjarige] mogelijk is. Het hof is , met de raad, van oordeel dat regievoering door de GI hierin noodzakelijk is.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.8
Voor zover de moeder betoogt dat verlenging van de ondertoezichtstelling in strijd is met – naar het hof begrijpt - artikel 8 EVRM, overweegt het hof dat uit het voorgaande volgt dat - anders dan de moeder stelt - de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is met het oog op de bescherming van de ontwikkeling van [minderjarige] . Die inbreuk is bij wet voorzien en voorts noodzakelijk en proportioneel.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, A. van Haeringen en M.T. Hoogland, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier, en is op 5 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.