ECLI:NL:GHAMS:2024:473

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
23-002322-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met aanpassing van de strafoplegging en schadevergoeding in een woningovervalzaak

Op 5 maart 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 augustus 2023. De zaak betreft een woningoverval waarbij de verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, samen met anderen het slachtoffer heeft bedreigd met een nepvuurwapen. Het slachtoffer werd fysiek mishandeld en vastgebonden, wat leidde tot ernstige psychische gevolgen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, maar het hof legde een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De verdachte had eerder onherroepelijk voor soortgelijke delicten een straf opgelegd gekregen, maar zijn aandeel in deze zaak werd als kleiner beoordeeld dan dat van zijn medeverdachte. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor een totaalbedrag van € 14.875,00, bestaande uit materiële en immateriële schade, en legde de verplichting op om dit bedrag te vergoeden. De vordering tot schadevergoeding werd voor het overige afgewezen. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige en bepaalde de aanvangsdatum van de wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002322-23
datum uitspraak: 5 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 augustus 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 15-311309-22 en 05-231590-20 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1995,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, diens raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat de door de rechtbank gehanteerde bewijsvoering wordt vervangen door de bewijsvoering die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zal worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht om de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval. Het slachtoffer is bedreigd met een (nep)vuurwapen en na een worsteling op de grond gehouden, waarbij hij op zijn hoofd is geslagen met het (nep)vuurwapen. Toen hij op de grond lag is hij geslagen en geschopt. Tot slot is er tape om zijn mond en benen aangebracht, kleding over zijn hoofd getrokken en is hij vastgebonden aan een kledingrek.
Dit alles heeft voor het slachtoffer onmiskenbaar een zeer bedreigende situatie opgeleverd die zijn gevoel voor veiligheid heeft aangetast, te meer nu hij is overvallen in zijn eigen huis. Het slachtoffer heeft nog altijd te kampen met de psychische gevolgen van het gebeurde, waar hij professionele hulp voor heeft moeten inschakelen. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij kennelijk alleen oog heeft gehad voor geldelijk gewin en zich niet heeft bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 5 jaren genoemd voor een woningoverval met meer dan licht geweld. Het hof ziet gezien de mate van geweld en de psychische schade die het slachtoffer heeft geleden feit reden om dit als uitgangspunt te nemen.
Verder blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 februari 2024 dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld, ook voor soortgelijke delicten.
Aan de andere kant overweegt het hof in strafverminderende zin dat, hoewel het de verdachte aanmerkt als een medepleger, zijn aandeel in het bewezenverklaarde kleiner is dan de rol die medeverdachte [medeverdachte01] heeft gespeeld. Zo omschrijft het slachtoffer dat de verdachte zich zo veel mogelijk afzijdig heeft gehouden.
Al met al acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vier jaren en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 19.310,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze bestaat uit een bedrag van € 11.310,00 ter compensatie van materiële schade, bestaande uit:
Camera tuinhuis € 56,00
Vervangen sloten € 165,00
Kleding en riemen € 1.250,00
Yeezy zwarte schoenen en beige Nike schoenen € 135,00
Kledingrek € 15,00
Tafel € 20,00
Playstation € 909,00
Drie armbanden € 1.000,00
16 horloges en een horlogekistje € 1.600,00
Pokémonkaarten € 2.000,00
Contant geld € 4.160,00
en een bedrag van € 8.000,00 ter compensatie van immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van in totaal € 9.819,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat het door de rechtbank toegewezen bedrag aan schadevergoeding moet worden aangevuld met € 56,00 materiële schade (camera tuinhuis).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde materiële schade voor de Playstation, armbanden en contant geld niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Daarnaast moet de vordering aan immateriële schade gematigd worden tot een bedrag van € 5.000,00.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan. Aldus heeft hij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij gehouden tot vergoeding van de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade
heeft geleden tot een bedrag ter hoogte van € 9.875,00.
Camera tuinhuis € 56,00
Vervangen sloten € 165,00
Kleding en riemen € 1.250,00
Kledingrek € 15,00
Tafel € 20,00
Playstation € 909,00
16 horloges en een horlogekistje € 1.300,00
Pokémonkaarten € 2.000,00
Contant geld € 4.160,00
Ad a t/m c, e, f, i en j
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde tot een bedrag van € 4.806,00 rechtstreeks materiële schade heeft geleden, in aanmerking genomen dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet zijn betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Ad g en k
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 909,00 gevorderd ter zake van een Playstation en een bedrag van € 4.160,00 ter zake van contant geld. Het hof is van oordeel dat deze materiële schadeposten voldoende zijn onderbouwd met stukken, zodat de verdachte (ook) tot vergoeding van deze schade is gehouden.
Ten aanzien van de overige posten (d. en h.) kan het hof met onvoldoende mate van zekerheid vaststellen dat deze goederen zijn weggenomen door de verdachte en/of zijn medeverdachte(n). De vordering met betrekking tot dat deel van de materiële schade wordt daarom afgewezen.
Immateriële schade
Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft bekomen in de vorm van – onder andere – schaafwonden, bloeduitstortingen, kneuzingen en een wond aan zijn arm waarvoor hij medisch behandeld moest worden. Daarnaast is sprake van geestelijk letsel in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en andere trauma- en stressgerelateerde stoornissen waarvoor hij zich onder psychologische behandeling heeft moeten stellen. Hieruit kan naar het oordeel van het hof gevoeglijk worden afgeleid dat de benadeelde partij lichamelijk en geestelijk letsel bij het incident heeft opgelopen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de
ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van benadeelde partij, de aard van het lichamelijke en geestelijke letsel en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend.
Nu het hof de immateriële schade schat op een bedrag van € 5.000,00 zal de vordering voor het meerdere deel worden afgewezen.
Totaal toegewezen bedrag
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van (in totaal)
€ 14.875,00 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 14.875,00 (veertienduizend achthonderdvijfenzeventig euro) bestaande uit € 9.875,00 (negenduizend achthonderdvijfenzeventig euro) materiële schade en
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 14.875,00 (veertienduizend achthonderdvijfenzeventig euro) bestaande uit € 9.875,00 (negenduizend achthonderdvijfenzeventig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 109 (honderdnegen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
22 oktober 2022.
Bevestigthet vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.J.M. Kruizinga, mr. P.F.E. Geerlings en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 maart 2024.