ECLI:NL:GHAMS:2024:460

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
200.326.365/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de alimentatieverplichting na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het verzoek van de vrouw tot verlenging van de alimentatieverplichting door de man. De vrouw, die in 2018 met de man in Suriname was getrouwd, verzocht om verlenging van de partneralimentatie van € 2.188,23 voor de duur van haar studie, die naar verwachting in 2025 zou eindigen. De man had eerder alimentatie betaald van 17 december 2020 tot 28 maart 2022, maar de rechtbank had het verzoek van de vrouw afgewezen, omdat de alimentatieverplichting van rechtswege was geëindigd na de helft van de duur van het huwelijk.

Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat de beëindiging van de alimentatie onredelijk zou zijn, en dat haar keuze om een voltijdse studie te volgen na de echtscheiding niet het gevolg was van een gezamenlijke beslissing tijdens het huwelijk. De vrouw had eerder fulltime gewerkt en had de mogelijkheid om terug te keren naar Suriname, waar zij ook familie had. Het hof concludeerde dat de vrouw zelf verantwoordelijk was voor de gevolgen van haar keuze om te studeren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verlenging van de alimentatie rechtvaardigden.

De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de vrouw af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor alimentatiegerechtigden om aan te tonen dat beëindiging van de alimentatie onredelijk zou zijn, vooral in situaties waar de alimentatieverplichting van rechtswege eindigt na een bepaalde termijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.326.365/01
zaaknummer rechtbank: C/15/328862 / FA RK 22-2683
beschikking van de meervoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.G. Ton te Almere.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de rechtbank) van 26 januari 2023 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 19 april 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 januari 2023.
2.2
De man heeft op 4 juli 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- van de zijde van de vrouw op 27 september 2023 producties 18 tot en met 20;
- van de zijde van de man op 27 september 2023 producties 1 tot en met 4;
- van de zijde van de man op 28 september 2023 productie 5;
- van de zijde van de vrouw op 28 september 2023 producties 21 tot en met 25.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 6 oktober 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn [in] 2018 te [plaats] (Suriname) met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 17 december 2020 is ontbonden door inschrijving in de registers van de
burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Arnhem) van 27 augustus 2020.
3.3
Bij de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Gelderland van 24 september 2020 is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 24 september 2020 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) € 1.989,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 2 april 2021 is bepaald dat de man aan de vrouw een partneralimentatie dient te voldoen van € 2.186,- per maand met ingang van de
dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke
stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.5
Ingevolge de wettelijke indexering bedroeg de partneralimentatie in 2022 € 2.294,36 per maand.
3.6
Op 28 maart 2022 heeft de vrouw voor het laatst partneralimentatie ontvangen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw tot verlenging van de duur van de alimentatieverplichting afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt – met vernietiging van de bestreden beschikking – haar verzoek om te bepalen dat de partneralimentatie van € 2.188,23 wordt verlengd voor de duur van de studie van de vrouw, alsnog toe te wijzen.
4.3
De man verzoekt – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De zaak heeft een internationaal karakter nu de vrouw de Surinaamse nationaliteit heeft en de man de Nederlandse nationaliteit. Het hof is van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek ten aanzien van de partneralimentatie te behandelen (artikel 3, aanhef en onder a en b) van de Alimentatieverordening (EG) nr. 4/2009). De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw beoordeeld naar Nederlands recht. Daartegen is niet gegriefd, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Wettelijk kader
5.2
Op grond van artikel 1:157 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) eindigt de
verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van
een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf
jaren.
5.3
Op grond van artikel 1:157 lid 7 BW kan de rechter de termijn verlengen, indien ongewijzigde handhaving van de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de termijn, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van degene die recht heeft op die uitkering. Deze zogenoemde hardheidsclausule is bedoeld om onredelijke situaties te repareren. De verzoeker om verlenging zal bijzondere omstandigheden moeten aanvoeren die zodanig zijn dat ongewijzigde handhaving van de toepasselijke termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de alimentatiegerechtigde kan worden gevergd. In de MvT worden als voorbeelden genoemd het in onvoldoende mate kunnen terugkeren op de arbeidsmarkt door tijdens het huwelijk ontstane gezondheidsproblemen van de alimentatiegerechtigde of de zorg voor een gehandicapt kind waardoor het verlies aan verdiencapaciteit niet (geheel) zelf kan worden opgevangen.
Standpunten
5.4
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om verlenging van de alimentatieverplichting heeft afgewezen.
In het kader van het tussen partijen gesloten huwelijk heeft de vrouw haar leven in Suriname achter zich gelaten om zich in Nederland te vestigen. Zij heeft een verblijfsvergunning gekregen op basis van het huwelijk met de man. Zij heeft een baan als onderwijsassistente gevonden met de bedoeling om op enig moment een vervolgstudie te gaan doen, aangezien zij in Suriname de lerarenopleiding had gevolgd. Die opleiding is niet vergelijkbaar met de Nederlandse variant daarvan. De vrouw ambieerde daardoor ook een Nederlands diploma te behalen. In de zomer van 2020 heeft de man een verzoek tot echtscheiding ingediend. Als gevolg hiervan is de verblijfsvergunning van de vrouw ingetrokken en is zij haar baan kwijtgeraakt.
De vrouw heeft zich per 1 september 2022 ingeschreven voor de studie pedagogiek aan de Hogeschool Inholland en heeft op basis daarvan een verblijfsvergunning gekregen. Voorwaarde voor het behouden van de studieverblijfsvergunning is dat er voltijds wordt gestudeerd. Het gevolg daarvan is dat de vrouw niet in staat is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien gedurende de studie. De studie is naar verwachting in 2025 afgerond.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is het feit dat de vrouw niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, wel degelijk het gevolg van een keuze die partijen ten tijde van het samenzijn hebben gemaakt. Als zij gedurende het huwelijk deeltijds zou zijn gaan studeren, was zij immers ook gedwongen geweest om parttime te werken in plaats van fulltime en was het inkomen van de man nodig om in de huwelijks gerelateerde behoefte van partijen te voorzien. Het is geen wéns van de vrouw om in Nederland te blijven, maar een noodzaak. In Suriname heeft zij niets meer. De economie in Suriname is ingestort en er is een enorm overschot aan leerkrachten. Het inkomen dat de vrouw in Suriname ooit heeft gehad staat in schril contrast met het inkomen dat de vrouw in Nederland heeft gehad. Een terugkeer naar Suriname zou dan ook nimmer financiële zelfredzaamheid tot gevolg hebben gehad. Als gevolg van de beëindiging van de alimentatieverplichting van de man neemt het inkomen van de vrouw drastisch af. Zij kan niet méér werken dan zij nu doet en zij zal in de financiële problemen komen. Beëindiging van de alimentatie is ingrijpend voor de vrouw.
De vrouw meent dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid gelet op de voornoemde omstandigheden, ongewijzigde handhaving van de beëindiging van de uitkering niet van haar kan worden gevergd. Derhalve verzoekt de vrouw om verlenging van de onderhoudsplicht van de man gedurende een termijn van twee jaar tot juli 2025, dat is de datum waarop de vrouw haar studie zal afronden.
5.5
De man betoogt dat de rechtbank terecht het verzoek van de vrouw heeft afgewezen. Hij betwist ten stelligste dat partijen tijdens het huwelijk zijn overeengekomen dat de vrouw een vervolgopleiding zou gaan volgen. De vrouw heeft zich tijdens het huwelijk niet aangemeld bij een opleiding noch was zij hiermee al gestart. In de optiek van de man was er ook geen reden om dit te doen aangezien de vrouw fulltime werkte. Partijen hadden het financieel goed samen. De vrouw heeft pas daadwerkelijk werk gemaakt van de studie op het moment dat zij wist dat haar verblijfstatus zou wijzigen door het ingediende verzoek tot echtscheiding. Slechts dit is de motivatie van de vrouw geweest om zich in te schrijven; dit was haar enige kans om in Nederland te verblijven.
De vrouw is pas na de echtscheiding, en niet daarvóór, bewust een verplichting aangegaan, waarbij de consequenties voor de vrouw dienen te komen. Dat de vrouw door het volgen van de studie niet in staat is om in haar eigen behoefte te voorzien, is haar keuze geweest. Zij kon er immers ook voor kiezen om terug naar Suriname te gaan. De man betwist dat de vrouw niet of niemand meer zou hebben in Suriname om naar terug te keren. Partijen zijn in 2018 met elkaar getrouwd in Suriname en het huwelijk is in 2020 al ontbonden. De vrouw heeft nog voldoende familie, vrienden en kennissen in Suriname waar zij naartoe zou kunnen gaan, aldus de man.
Beoordeling
5.6
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de man aan de vrouw van 17 december 2020 tot 28 maart 2022 een bijdrage aan partneralimentatie heeft voldaan, welke periode overeenstemt met de termijn gelijk aan de helft van de duur van het huwelijk, conform het bepaalde in artikel 1:157 lid 1 BW. De verplichting van de man tot het verstrekken van levensonderhoud aan de vrouw was daarmee van rechtswege geëindigd.
Om een beroep te kunnen doen op (de hardheidsclausule van) artikel 1:157 lid 7 BW dient de vrouw aannemelijk te maken dat sprake is van een situatie waarin de beëindiging van de partneralimentatie van zo ingrijpende aard is dat deze, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, niet van haar gevergd kan worden. Niet is komen vast te staan dat ten gevolge van het huwelijk van partijen de verdiencapaciteit van de vrouw verminderd is. Vast staat wel dat de vrouw, zowel voor als tijdens het huwelijk, steeds fulltime heeft gewerkt als leerkracht, respectievelijk onderwijsassistente, dat het huwelijk minder dan drie jaar heeft geduurd en dat partijen samen geen kinderen hebben. Ook staat vast dat de vrouw in Suriname leerkracht was en in Suriname de daarvoor de benodigde diploma’s heeft gehaald. In september 2018 is de vrouw naar Nederland gekomen en in november 2018 is zij gestart met werken als onderwijsassistente. Na de echtscheiding is zij gestopt met werken als onderwijsassistente en in september 2021 is de vrouw een voltijdse HBO studie begonnen. Dat de vrouw na de echtscheiding voltijds is gaan studeren en daardoor maar deels kan werken is niet het gevolg van de keuze van partijen tijdens het huwelijk, maar van de keuze van de vrouw om een voltijdse studie te gaan volgen. Niet, althans onvoldoende is komen vast te staan dat de vrouw niet langer met een tewerkstellingsvergunning als onderwijsassistente fulltime in Nederland kon blijven werken. Evenmin is gebleken dat de vrouw niet kan terugkeren naar Suriname. Het is de keuze van de vrouw geweest om te kiezen voor een voltijdse studie in Nederland en daarbij slechts parttime te werken. De gevolgen van deze keuze dienen voor rekening van de vrouw te komen, ook als dit betekent dat zij tijdelijk slechts een inkomen net boven bijstandsniveau geniet (of vanaf medio 2024 zelfs daaronder).
Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen - met de rechtbank - van oordeel dat van een situatie als bedoeld in artikel 1:157 lid 7 BW geen sprake is. De conclusie is dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5.7
Dit alles leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. C.E. Buitendijk en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. I. Rijs als griffier en is op 6 februari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.