ECLI:NL:GHAMS:2024:447

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
200.329.686/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met diverse verwijten over executoriaal beslag en onzorgvuldig handelen

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder vanwege diverse verwijten met betrekking tot de uitvoering van beslagleggingen. Klaagster had een vaststellingsovereenkomst gesloten met haar voormalig werkgever, waarin een geheimhoudingsbeding was opgenomen. De gerechtsdeurwaarder legde beslag op de bankrekeningen en auto’s van klaagster, omdat zij volgens hem de geheimhouding had geschonden. Klaagster betwistte de rechtmatigheid van deze beslagleggingen en stelde dat de gerechtsdeurwaarder niet duidelijk had gemaakt op welke grond de dwangsommen waren verbeurd. De kamer voor gerechtsdeurwaarders oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig had gehandeld en legde een schorsing van drie maanden op. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder op verschillende momenten niet zorgvuldig had gehandeld, vooral bij het betreden van de woning van klaagster en het doorzoeken van haar bezittingen. Het hof heeft de schorsing van de gerechtsdeurwaarder beperkt tot één maand en de beslissing van de kamer voor een deel vernietigd. De klacht werd deels gegrond verklaard, maar ook enkele onderdelen werden ongegrond verklaard. De gerechtsdeurwaarder werd niet veroordeeld tot proceskosten in hoger beroep, maar de eerdere kostenveroordeling bleef wel in stand.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.329.686/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/712041 DW RK 21/599
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 5 maart 2024
inzake
[appellant],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] , voorheen gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: H.J. de Jonge,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. B.E.J.M. Tomlow.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klaagster genoemd.

1.De zaak in het kort

Ter beëindiging van een arbeidsgeschil heeft klaagster met haar voormalig werkgeefster een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst was een geheimhoudingsbeding opgenomen. Omdat klaagster dit geheimhoudingsbeding zou hebben geschonden en daarom dwangsommen verschuldigd zou zijn, heeft de gerechtsdeurwaarder zowel bankbeslag als beslag op twee auto’s van klaagster gelegd. In een andere juridische procedure tussen klaagster en haar voormalig werkgeefster heeft de gerechtsdeurwaarder onder klaagster bewijs- en afgiftebeslag gelegd op een aantal documenten, waaronder een huurovereenkomst. In deze tuchtzaak maakt klaagster de gerechtsdeurwaarder diverse verwijten, zoals dat klaagster niet door de gerechtsdeurwaarder zou zijn geïnformeerd op basis van welke concrete overtreding van de vaststellingsovereenkomst de beslaglegging had plaatsgevonden, alsmede dat het gelegde bewijsbeslag niet zou zijn uitgevoerd volgens het door de rechter verleende verlof.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 14 juli 2023 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 14 juni 2023 (ECLI:NL:TGDKG:2023:103).
2.2.
Klaagster heeft op 19 september 2023 een verweerschrift – met bijlagen –ingediend. Bij dit verweerschrift is tevens incidenteel beroep ingesteld.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 21 december 2023. De gerechtsdeurwaarder, vergezeld van [naam 1] (een collega van de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder), en klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

De kamer heeft in de bestreden beslissing een aantal feiten vastgesteld. Partijen hebben tegen die vaststelling geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Klaagster en [bedrijf] B.V., vertegenwoordigd door [naam 2] (hierna: de opdrachtgeefster) hebben ter beëindiging van een geschil over het eindigen van de arbeidsovereenkomst van klaagster, een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is vastgelegd in een door de rechtbank Midden-Nederland opgemaakt proces-verbaal van 6 november 2019. In deze overeenkomst is een geheimhoudingsbeding overeengekomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
De grosse van dit proces-verbaal is op 13 juli 2020 door de gerechtsdeurwaarder aan klaagster betekend met de aanzegging dat klaagster de geheimhouding (zoals neergelegd in het proces-verbaal) had geschonden, zodat klaagster € 25.000,- aan dwangsommen was verschuldigd, welk bedrag binnen twee dagen moest zijn betaald.
3.3.
Op of omstreeks 13 juli 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag gelegd onder diverse banken op de tegoeden van klaagster.
3.4.
Op 17 juli 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van de opdrachtgeefster executoriaal beslag gelegd op twee auto’s van klaagster.
3.5.
Op 20 juli 2020 heeft de gemachtigde van klaagster de directie van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder per e-mail (op het adres groningen@lavg.nl) onder meer het volgende laten weten:

Tot mij wendde zich [klaagster] in verband met een door uw organisatie gelegd executoriaal beslag op 13 juli 2020 (…). Uit de betekening blijkt niet op welke concrete feiten uw opdrachtgever zich beroept.
Gaarne verzoek ik u mij per omgaande hierover duidelijkheid te verschaffen. (…)
Op 17 juli 2020 heeft [de gerechtsdeurwaarder] om 14.18 uur bij cliënte aangebeld. Hij deelde cliënte mede dat haar auto (…) in beslag genomen was. Cliënte heeft direct mij gebeld. Ik heb [de gerechtsdeurwaarder] gesproken en hem gevraagd op basis van welke concrete verbeurd verklaring de inbeslagname plaatsvond. Hij verwees naar de betekening. Ik gaf aan dat in de betekening niet aangegeven is welk concreet feit aanleiding was voor beslag en vroeg hem weer om aan te geven welke overtreding cliënte begaan zou hebben. Hij kon dat niet meedelen. Ik heb hem op dat moment aansprakelijk gesteld voor onrechtmatige executie (in beslag neming van de auto). Immers, deugdelijke grondslag ontbrak.
[De gerechtsdeurwaarder] beloofde dat hij per omgaande per e-mail aan mij zou aangeven op grond van welke overtreding de executie gerechtvaardigd was. Tot heden heb ik geen bericht ontvangen.
Hierbij sommeer ik u omuiterlijk morgen, dinsdag 21 juli 2020, vóór 12.00 uurschriftelijk aan te geven op basis van welke concrete overtreding deze executie heeft plaatsgevonden, alsmede de executie bij de bank, bij gebreke waarvan cliënte een executiegeschil bij de Rechtbank opwerpt terzake van deze onrechtmatige executie. (…)
De gemachtigde van klaagster heeft deze e-mail tevens (door)gestuurd aan onder andere mr. [A.], de advocaat van de opdrachtgeefster (hierna: mr. [A.]).
3.6.
Bij beschikking van 24 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland – op verzoek van de opdrachtgeefster – verlof gegeven voor het leggen van conservatoir bewijsbeslag onder klaagster op exemplaren van een originele huurovereenkomst en voor het in bewaring geven daarvan aan de in het verzoekschrift genoemde bewaarder.
3.7.
Op 21 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank MiddenNederland de gelegde beslagen op de bankrekeningen en op de auto’s van klaagster opgeheven, omdat niet aannemelijk was dat klaagster de boete waarvoor de beslagen waren gelegd aan de opdrachtgeefster was verschuldigd, zodat de beslagen onrechtmatig waren gelegd.
3.8.
Op 24 augustus 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder:
  • uit kracht van de grosse van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 24 juli 2020, (conservatoir) bewijsbeslag gelegd onder klaagster op een originele huurovereenkomst, en
  • afgiftebeslag gelegd op een aantal documenten onder klaagster. Als titel voor dit beslag is in het proces-verbaal van beslaglegging vermeld de vaststellingsovereenkomst van 6 november 2019, waarbij klaagster en de opdrachtgeefster waren overeengekomen dat klaagster alle bedrijfseigendommen zou afgeven aan de opdrachtgeefster, waaraan door klaagster geen gevolg zou zijn gegeven.
3.9.
Op 25 augustus 2020 heeft de gemachtigde van klaagster bij de gerechtsdeurwaarder per e-mail (op het adres [e-mailadres]) bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken en hem gesommeerd om de in beslag genomen zaken, anders dan de originele huurovereenkomst, terug te bezorgen op zijn kantoor.
3.10.
Bij e-mail van 13 september 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder hierop onder meer als volgt gereageerd:

(…) Uw stelling dat [klaagster] terstond heeft aangegeven dat het beslagobject in uw bezit is, is onjuist. Zij heeft nadrukkelijk aangegeven dat dezevermoedelijkin uw bezit is, zodat ik mij genoodzaakt heb gezien om, geheel conform de wettelijke bevoegdheden, mij toegang te verschaffen tot iedere plaats in de woning om het beslag te effectueren. Pas toen u ineens ten tonele verscheen zijn wij tot de conclusie gekomen dat de stukken op uw kantoor bevonden en deze vrijwillig afgegeven zullen worden, hetgeen geschiedde. de actie daarom direct gestaakt in uw aanwezigheid. (…)
3.11.
Op 1 februari 2021 heeft een andere gerechtsdeurwaarder van het kantoor waaraan de gerechtsdeurwaarder is verbonden, op verzoek van de opdrachtgeefster, beslag gelegd onder de ING Bank op tegoeden van klaagster vanwege het uitblijven van betaling van de verschuldigde dwangsommen. Dit beslag is op 4 februari 2021 aan klaagster overbetekend door een aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verbonden toegevoegd gerechtsdeurwaarder.
3.12.
Op 9 februari 2021 is dit bankbeslag opgeheven.

4.De klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende.
Op 17 juli 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder tijdens het leggen van het beslag op de auto’s van klaagster aan de gemachtigde van klaagster toegezegd per omgaand te mailen op grond van welke overtreding van de vaststellingsovereenkomst executie gerechtvaardigd zou zijn. Deze toezegging is de gerechtsdeurwaarder niet nagekomen. Op 20 juli 2020 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder hiertoe gesommeerd, maar een reactie van de gerechtsdeurwaarder is uitgebleven.
Het op 24 augustus 2020 gelegde bewijsbeslag is niet uitgevoerd volgens het op 24 juli 2020 verleende verlof. Het verzoek van de opdrachtgeefster om de gerechtsdeurwaarder te laten bijstaan door de in het verzoekschrift genoemde deskundige is immers afgewezen. Slechts is toegewezen dat de in het bewijsbeslag genomen zaken in gerechtelijke bewaring zouden worden gegeven aan de in het verzoekschrift genoemde bewaarder. Bij de feitelijke inbeslagname is de gerechtsdeurwaarder met een leger van (IT-)deskundigen naar binnen gestormd om zo snel mogelijk alle computers, telefoons en kasten leeg te trekken.
De gerechtsdeurwaarder heeft ten tijde van het leggen van het bewijsbeslag aan klaagster de beschikking van 24 juli 2020 overhandigd, maar het aangehechte verzoekschrift waarin mr. [A.] een verkeerde voorstelling van zaken had gegeven, was daarvan afgescheurd.
Op 26 augustus 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder aan mr. [A.], in strijd met zijn rechtsplicht, meegedeeld dat hij beslag had gelegd op de huurovereenkomst. Van de in beslag genomen gegevens of zaken krijgt een beslaglegger echter geen kennisneming dan nadat de rechter heeft beslist op een verzoek tot inzage of afgifte. Een beslaglegger dient aan te geven van welke zaken hij afschrift wenst.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 13 september 2020 geschreven dat klaagster tijdens de beslaglegging had gezegd dat de huurovereenkomst
vermoedelijkin bezit van haar raadsman was, zodat hij genoodzaakt was zich toegang te verschaffen tot iedere plaats in de woning van klaagster om het beslag te effectueren. Uit een door klaagster gemaakte geluidsopname blijkt echter iets anders.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 24 augustus 2020 meegedeeld dat de inbeslaggenomen auto diezelfde dag bij klaagster afgeleverd zou worden. Dit blijkt uit de gemaakte geluidsopname. Uit de vrachtbrief blijkt echter dat pas op 25 augustus 2020 opdracht is gegeven door de gerechtsdeurwaarder om de auto te transporteren.
In strijd met zijn bevoegdheid heeft de gerechtsdeurwaarder op 24 augustus 2020 in de woning van klaagster documenten ontvreemd en overhandigd aan de opdrachtgeefster. Het betrof relevante documenten, te weten documenten die klaagster tijdens een volmachtperiode namens de opdrachtgeefster had getekend.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 1 februari 2021 beslag gelegd op twee bankrekeningen van klaagster. Dit beslag is na eindeloos soebatten en nadat een klacht was ingediend tegen mr. [A.], pas opgeheven op 9 februari 2021.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klachtonderdelen a, b, e, f, g en h gegrond en klachtonderdelen c en d ongegrond verklaard. Voor de gegronde klachtonderdelen heeft de kamer aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor de duur van drie maanden opgelegd. Daarnaast heeft de kamer de gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot betaling aan klaagster van een bedrag van € 350,- voor de kosten van klaagster en een bedrag van € 50,- aan griffierecht, alsmede tot betaling van € 1.500,- aan de kamer in verband met de kosten van de behandeling van de zaak, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Toetsing in volle omvang
5.2.
Klaagster heeft bij haar verweerschrift medegedeeld incidenteel beroep te willen instellen. Dit incidenteel beroep ziet op het oordeel van de kamer over de ongegrond verklaarde klachtonderdelen c en d. De Gerechtsdeurwaarderswet kent echter niet de mogelijkheid van het instellen van incidenteel beroep als afzonderlijke rechtsingang. Uit de wetsgeschiedenis van de Gerechtsdeurwaarderswet (
Kamerstukken II1991-1992, 22 775, nr. 3, p. 24) volgt dat het hof het geschil wel in volle omvang (opnieuw) toetst en niet gebonden is aan wat een appellant als bezwaar aanvoert. Dit is in de jurisprudentie van het hof op grond van de wetsgeschiedenis ook aangenomen. Het hof verwijst onder andere naar zijn beslissing van 6 maart 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:765). Het hof zal wat klaagster in haar incidenteel beroep heeft aangevoerd daarom betrekken in de beoordeling van het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarder.
Niet mededelen grondslag executie dwangsommen (klachtonderdeel a)
5.3.
Over dit klachtonderdeel heeft de kamer overwogen dat – bij een executie van dwangsommen – de geëxecuteerde er belang bij heeft om te weten op welke grond de executant stelt dat dwangsommen zijn verbeurd, om zo te kunnen beoordelen of het zinvol is tegen de executie op te komen en welke feiten hij in dat geval aan zijn verzet ten grondslag moet leggen. Ter zitting van de kamer heeft de gerechtsdeurwaarder voor het eerst verklaard dat de opdrachtgeefster hem in een voorafgaand overleg had verteld welk feitelijk handelen of nalaten van klaagster tot het verbeuren van de dwangsom had geleid. Het ging volgens hem om bedrijfsgeheimen die niet in het openbaar mochten worden besproken. De kamer heeft vervolgens geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder, door de executie van de dwangsommen voort te zetten zonder op het verzoek van de gemachtigde van klaagster om nadere informatie in te gaan, onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.4.
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen en het oordeel van de kamer. Dat geldt echter niet voor de overweging van de kamer dat van de gerechtsdeurwaarder had mogen worden verwacht dat de interne systemen van zijn kantoor zodanig waren ingericht dat de e-mail van 20 juli 2020 van de gemachtigde van klaagster (gestuurd aan het algemene e-mailadres) hem had moeten bereiken. Ter zitting in hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard dat hij in loondienst is van het gerechtsdeurwaarderskantoor en op een andere vestiging dan de hoofdvestiging werkzaam is. Volgens het hof ligt de verantwoordelijkheid voor de administratieve inrichting van het kantoor daarmee niet bij de gerechtsdeurwaarder. Het vorenstaande neemt echter niet weg dat uit de email van 20 juli 2020 voldoende blijkt dat de gemachtigde van klaagster op 17 juli 2020 aan de gerechtsdeurwaarder heeft gevraagd op basis van welke concrete overtreding de executie had plaatsgevonden, op welke vraag de gerechtsdeurwaarder uiteindelijk pas ter zitting van de kamer antwoord heeft gegeven. Daarom vindt het hof, net als de kamer, klachtonderdeel a gegrond.
Onzorgvuldig handelen bij bewijs- en afgiftebeslag (klachtonderdelen b en g)
5.5.
Net als de kamer zal het hof de klachtonderdelen b en g – gezien hun samenhang – gezamenlijk behandelen. De kamer heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder bij het betreden en doorzoeken van de woning en van computers en mobiele telefoons van klaagster niet zorgvuldig is geweest en tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, om de volgende redenen:
  • nadat klaagster had medegedeeld dat de huurovereenkomst niet in haar woning lag maar bij haar advocaat, had de gerechtsdeurwaarder klaagster in de gelegenheid moeten stellen om de overeenkomst vrijwillig te overhandigen of om daarover een afspraak te maken met de advocaat. De gerechtsdeurwaarder is echter aan deze mededeling van klaagster voorbijgegaan;
  • de gerechtsdeurwaarder was op grond van de beschikking van 24 juli 2020 alleen bevoegd tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag op exemplaren van een originele huurovereenkomst. Alle overige verzoeken waren afgewezen, waaronder het verzoek om beslag te leggen op ‘alle documenten van de opdrachtgeefster en gelieerde rechtspersonen’ in de woning van klaagster. Verder is niet gesteld of gebleken dat de gerechtsdeurwaarder bevel had gedaan tot afgifte van de meegenomen documenten conform artikel 491 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.6.
In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat hij heeft gehandeld zoals hem was toegestaan op basis van het verleende verlof. Na de mededeling van de gemachtigde van klaagster dat hij die middag het beslagobject aan de gerechtsdeurwaarder ter hand zou stellen, heeft de gerechtsdeurwaarder zijn handelen wat betreft het bewijsbeslag onmiddellijk gestaakt. Verder had klaagster geen gehoor gegeven aan het op 13 juli 2020 aan haar betekende bevel om aan de inhoud van het proces-verbaal van 6 november 2019 te voldoen, waardoor de gerechtsdeurwaarder het afgiftebeslag mocht leggen op bedrijfseigendommen, inclusief emails en/of digitale documenten.
5.7.
Klaagster heeft in haar verweerschrift in hoger beroep aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder geen toestemming had om zich te laten vergezellen door ‘hulptroepen’. Er mocht enkel bewijsbeslag worden gelegd op de originele huurovereenkomst. Verder had de gerechtsdeurwaarder op 13 juli 2020 juist geen bevel gedaan om bedrijfseigendommen in te leveren. In de betekening werd daar met geen woord over gerept. Bovendien, als de gerechtsdeurwaarder toen al een titel zou hebben gehad, dan zou het niet nodig zijn geweest om ruim een week later alsnog toestemming te vragen aan de voorzieningenrechter om beslag te mogen leggen, aldus klaagster.
5.8.
Het hof is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder bij het betreden en doorzoeken van de woning en van computers en mobiele telefoons van klaagster op 24 augustus 2020 niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht. Het hof stelt vast dat in het exploot van 13 juli 2020 geen bevel is gedaan aan klaagster om bedrijfseigendommen in te leveren. In het aangehechte procesverbaal van 6 november 2019 stond wel genoemd dat klaagster binnen veertien dagen alle bedrijfseigendommen moest inleveren bij de opdrachtgeefster. De aanzegging in het exploot zag echter uitsluitend op het verbeuren van dwangsommen vanwege het schenden van het geheimhoudingsbeding. Ook uit het op 24 juli 2020 door de voorzieningenrechter verleende verlof blijkt geen bevoegdheid voor de gerechtsdeurwaarder om beslag te mogen leggen onder klaagster op andere documenten van de opdrachtgeefster. De rechtmatigheid van het afgiftebeslag is in deze tuchtprocedure niet aan de orde, maar het hof acht deze handelwijze van de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig en tuchtrechtelijk laakbaar. Vooral omdat het hier gaat om het betreden en doorzoeken van een woning en van computers en mobiele telefoons samen met diverse deskundigen, wat voor de betrokkene(n) zeer ingrijpend is. Ten overvloede merkt het hof nog op dat het is opgevallen dat het proces-verbaal van zowel het bewijsbeslag als het afgiftebeslag niet juist zijn, aangezien in het bewijsbeslag de deskundigen worden genoemd, terwijl deze in het afgiftebeslag hadden moeten worden genoemd (maar daar juist ontbraken). Op grond van het voorgaande vindt het hof, net als de kamer, klachtonderdelen b en g gegrond.
Was verzoekschrift aan beschikking gehecht of niet (klachtonderdeel c)?
5.9.
Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de kamer dat niet kan worden vastgesteld of de gerechtsdeurwaarder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, omdat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan met betrekking tot de vraag of aan de betekende beschikking van 24 juli 2020 het verzoekschrift van mr. [A.] tot conservatoir beslag was gehecht. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van klaagster aan het hof een foto getoond van de aan klaagster overhandigde beschikking, welke beschikking op een tafel lag. Aan de hand van deze foto kan het hof niet vaststellen of en wanneer het bijbehorende verzoekschrift van de beschikking is afgehaald. Allerminst denkbeeldig is dat klaagster ten tijde van de beslaglegging een foto van de beschikking heeft gemaakt en die foto aan haar gemachtigde heeft toegestuurd, zonder daarbij ook foto’s van het aangehechte verzoekschrift te maken. Bovendien is door de gerechtsdeurwaarder in het procesverbaal van het bewijsbeslag opgetekend dat hij een kopie van de beschikking van 24 juli 2020 en het daartoe leidende verzoekschrift aan klaagster ter hand heeft gesteld. Partijen blijven dus ook in hoger beroep lijnrecht tegenover elkaar staan, zodat ook het hof klachtonderdeel c ongegrond moet verklaren.
Inzage opdrachtgeefster in beslag genomen huurovereenkomst (klachtonderdeel d)
5.10.
Over dit klachtonderdeel heeft de kamer overwogen dat de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij de opdrachtgeefster uitsluitend een proces-verbaal van het gelegde bewijsbeslag heeft verstrekt. Daarin is alleen opgenomen dat het bewijsbeslag (op de huurovereenkomst), waarvoor bij beschikking van 24 juli 2020 verlof was verleend, is uitgevoerd. De kamer heeft vervolgens geoordeeld dat geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan worden vastgesteld, omdat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder inzage heeft gegeven aan de opdrachtgeefster in de in beslag genomen huurovereenkomst, of op een andere wijze in strijd met enige rechtsplicht heeft gehandeld. Het hof sluit zich bij dit oordeel van de kamer aan en maakt dit tot het zijne. In het algemeen is het juist dat een gerechtsdeurwaarder bij een bewijsbeslag niet mag verklaren wat er onder het beslag is gevallen. Wanneer er echter maar één zaak onder het bewijsbeslag valt, moet de gerechtsdeurwaarder wel aan zijn opdrachtgever kunnen verklaren dat het in beslag is genomen. Het hof acht, net als de kamer, klachtonderdeel d ongegrond.
Gebruik van het woord “vermoedelijk” in de reactie van 13 september 2020 (klachtonderdeel e)
5.11.
De kamer heeft terecht overwogen dat van een gerechtsdeurwaarder wordt verwacht dat hij juiste informatie verstrekt, vooral bij het weergeven van de gang van zaken bij het uitvoeren van ambtshandelingen. Het hof constateert dat de gerechtsdeurwaarder niet alleen in zijn e-mail van 13 september 2020 stellig heeft verklaard dat klaagster “vermoedelijk” zou hebben gezegd, maar dat ook in het procesverbaal van het bewijsbeslag is opgenomen dat klaagster heeft verklaard dat de originele versie van de huurovereenkomst “vermoedelijk in het bezit van haar raadsman is”. In zijn beroepschrift heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard geen actieve herinnering meer te hebben aan het gesprek met klaagster. Uit de in het geding gebrachte geluidsopname blijkt het hof echter niet dat klaagster het woord “vermoedelijk” heeft gebruikt tijdens het leggen van het bewijsbeslag. De verklaringen van de gerechtsdeurwaarder kloppen dan ook niet. Het hof is daarom, net als de kamer, van oordeel dat klachtonderdeel e gegrond is.
Terugbrengen auto van klaagster (klachtonderdeel f)
5.12.
Volgens de kamer heeft de gerechtsdeurwaarder pas op 25 augustus 2020 opdracht gegeven voor het transport van de auto van klaagster. In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder interne correspondentie tussen medewerkers van zijn kantoor en hemzelf overgelegd waaruit blijkt dat op 24 augustus 2020 opdracht is gegeven om de auto te transporteren naar klaagster. Dat de auto van klaagster vervolgens pas op 25 augustus 2020 bij haar is teruggebracht, valt de gerechtsdeurwaarder niet te verwijten. Hieruit volgt dat het hof, anders dan de kamer, klachtonderdeel f ongegrond acht.
Bankbeslag 1 februari 2021 (klachtonderdeel h)
5.13.
Doordat de gerechtsdeurwaarder de relevante exploten in hoger beroep heeft overgelegd, is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder niet betrokken is geweest bij het leggen van het bankbeslag op 1 februari 2021 en ook niet bij de overbetekening van dit bankbeslag aan klaagster. Een gerechtsdeurwaarder kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten en voor dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. Dat is in dit geval niet aan de orde, zodat het hof – anders dan de kamer – van oordeel is dat klachtonderdeel h ongegrond is.
Maatregel
5.14.
Het hof is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder op verschillende momenten (vooral bij het betreden en doorzoeken van de woning en van de computers en mobiele telefoons van klaagster) niet zorgvuldig heeft gehandeld. Van een gerechtsdeurwaarder wordt bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden een hoge mate van zorgvuldigheid verwacht, zeker als het om beslaglegging gaat. De gerechtsdeurwaarder heeft in verschillende opzichten in strijd gehandeld met zijn verplichtingen als gerechtsdeurwaarder. Daarom vindt het hof evenals de kamer de maatregel van schorsing op zijn plaats. In het feit dat het hof twee klachtonderdelen minder gegrond verklaart dan de kamer ziet het hof aanleiding om die schorsing te beperken tot de duur van één maand.
Geen proceskostenveroordeling in hoger beroep
5.15.
Het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarder heeft gedeeltelijk succes, want het leidt tot oplegging van een minder zware maatregel. Daarom ziet het hof – overeenkomstig de door het hof gehanteerde richtlijn ‘Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof) – af van een kostenveroordeling in hoger beroep. De door de kamer uitgesproken proceskostenveroordeling blijft wel in stand.
Conclusie
5.16.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof, anders dan de kamer, van oordeel is dat klachtonderdelen a, b, e en g gegrond en klachtonderdelen c, d, f en h ongegrond zijn en dat aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor de duur van één maand moet worden opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom vernietigen voor zover het betreft klachtonderdelen f en h en de opgelegde maatregel. Voor het overige zal het hof de beslissing van de kamer bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, voor zover het betreft de gegrondheid van de klachtonderdelen f en h en de opgelegde maatregel;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdelen f en h ongegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt op voor de duur van één maand, ingaande op 1 april 2024 om 0:00 uur en eindigend op 30 april 2024 om 23:59 uur;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024 door de rolraadsheer.