Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
Tot mij wendde zich [klaagster] in verband met een door uw organisatie gelegd executoriaal beslag op 13 juli 2020 (…). Uit de betekening blijkt niet op welke concrete feiten uw opdrachtgever zich beroept.
- uit kracht van de grosse van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 24 juli 2020, (conservatoir) bewijsbeslag gelegd onder klaagster op een originele huurovereenkomst, en
- afgiftebeslag gelegd op een aantal documenten onder klaagster. Als titel voor dit beslag is in het proces-verbaal van beslaglegging vermeld de vaststellingsovereenkomst van 6 november 2019, waarbij klaagster en de opdrachtgeefster waren overeengekomen dat klaagster alle bedrijfseigendommen zou afgeven aan de opdrachtgeefster, waaraan door klaagster geen gevolg zou zijn gegeven.
(…) Uw stelling dat [klaagster] terstond heeft aangegeven dat het beslagobject in uw bezit is, is onjuist. Zij heeft nadrukkelijk aangegeven dat dezevermoedelijkin uw bezit is, zodat ik mij genoodzaakt heb gezien om, geheel conform de wettelijke bevoegdheden, mij toegang te verschaffen tot iedere plaats in de woning om het beslag te effectueren. Pas toen u ineens ten tonele verscheen zijn wij tot de conclusie gekomen dat de stukken op uw kantoor bevonden en deze vrijwillig afgegeven zullen worden, hetgeen geschiedde. de actie daarom direct gestaakt in uw aanwezigheid. (…)”
4.De klacht
vermoedelijkin bezit van haar raadsman was, zodat hij genoodzaakt was zich toegang te verschaffen tot iedere plaats in de woning van klaagster om het beslag te effectueren. Uit een door klaagster gemaakte geluidsopname blijkt echter iets anders.
5.Beoordeling
Kamerstukken II1991-1992, 22 775, nr. 3, p. 24) volgt dat het hof het geschil wel in volle omvang (opnieuw) toetst en niet gebonden is aan wat een appellant als bezwaar aanvoert. Dit is in de jurisprudentie van het hof op grond van de wetsgeschiedenis ook aangenomen. Het hof verwijst onder andere naar zijn beslissing van 6 maart 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:765). Het hof zal wat klaagster in haar incidenteel beroep heeft aangevoerd daarom betrekken in de beoordeling van het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarder.
- nadat klaagster had medegedeeld dat de huurovereenkomst niet in haar woning lag maar bij haar advocaat, had de gerechtsdeurwaarder klaagster in de gelegenheid moeten stellen om de overeenkomst vrijwillig te overhandigen of om daarover een afspraak te maken met de advocaat. De gerechtsdeurwaarder is echter aan deze mededeling van klaagster voorbijgegaan;
- de gerechtsdeurwaarder was op grond van de beschikking van 24 juli 2020 alleen bevoegd tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag op exemplaren van een originele huurovereenkomst. Alle overige verzoeken waren afgewezen, waaronder het verzoek om beslag te leggen op ‘alle documenten van de opdrachtgeefster en gelieerde rechtspersonen’ in de woning van klaagster. Verder is niet gesteld of gebleken dat de gerechtsdeurwaarder bevel had gedaan tot afgifte van de meegenomen documenten conform artikel 491 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.