ECLI:NL:GHAMS:2018:765
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot onterecht beslag en kosten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. De klager, die in gebreke was met zijn hypotheekverplichtingen, had een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder vanwege vier specifieke verwijten. Ten eerste werd de gerechtsdeurwaarder verweten onnodige kosten te hebben gemaakt door beslag te leggen onder zowel de Belastingdienst als de werkgever van de klager. Ten tweede werd gesteld dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet ten onrechte op nihil had gesteld bij het beslag op de voorlopige teruggave. Derde en vierde verwijten betroffen het onvoldoende informeren van de opdrachtgever over de nadelen van het tweede beslag en het onterecht verlenen van haar ministerie bij de opdracht tot de tweede beslaglegging.
De kamer voor gerechtsdeurwaarders had de klacht op het tweede onderdeel gegrond verklaard en een berisping opgelegd, maar de overige onderdelen ongegrond verklaard. Het hof heeft de bestreden beslissing vernietigd en de klacht op de onderdelen 1 en 2 gegrond verklaard, waarbij het hof ook de maatregel van berisping heeft opgelegd. De overige onderdelen van de klacht zijn ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder onterecht had gehandeld door naast het loonbeslag ook beslag te leggen op de voorlopige teruggave, en dat de beslagvrije voet ten onrechte op nihil was gesteld. De beslissing van de kamer werd in zoverre vernietigd en de gerechtsdeurwaarder kreeg de maatregel van berisping opgelegd.