ECLI:NL:GHAMS:2024:445

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
23-003231-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van zijn dochter en bedreiging van zijn (ex-)vrouw, alsook van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III. De feiten vonden plaats op 12 september 2022 te Purmerend. De verdachte heeft zijn dochter mishandeld door haar bij de keel te grijpen en heeft zijn (ex-)vrouw bedreigd met de woorden: 'Ik ga dood en ik neem jou ook mee'. Daarnaast had hij een vuurwapen van het merk Walther en munitie in zijn bezit. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en komt tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft besloten geen bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de relatie tussen de verdachte en zijn dochter is verbeterd en er geen contact meer is met zijn ex-vrouw. De uitspraak is gedaan in het kader van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, waarbij het hof de impact van vuurwapenbezit op de samenleving heeft meegewogen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003231-22
datum uitspraak: 16 februari 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-233784-22 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1966,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Purmerend (zijn kind) [slachtoffer01] , heeft mishandeld door deze (met beide handen) om/bij de keel vast te pakken en/of te grijpen en/of vervolgens (met kracht) de keel vast te houden;
2.
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Purmerend [slachtoffer02] (zijn vrouw) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer02] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga dood en ik neem jou ook mee", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 12 september 2022 te Purmerend
  • een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (vuist)vuurwapen, van het merk Walther, type TPH, kaliber 6,35 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
  • munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten twee, scherpe centraal-vuur patronen van het kaliber 6,35 mm voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 september 2022 te Purmerend zijn kind [slachtoffer01] heeft mishandeld door deze met beide handen bij de keel te grijpen en vervolgens de keel vast te houden;
2.
hij op 12 september 2022 te Purmerend [slachtoffer02] (zijn vrouw) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer02] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga dood en ik neem jou ook mee", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op 12 september 2022 te Purmerend
  • een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Walther, type TPH, kaliber 6,35 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
  • munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten twee patronen van het kaliber 6,35 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn kind.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de oplegging van een meldplicht, een behandelplicht en een contactverbod met [slachtoffer01] en [slachtoffer02] als bijzondere voorwaarden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan
1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman heeft verzocht voor het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde een gevangenisstraf op te leggen overeenkomstig het vonnis van de politierechter. De raadsman heeft verzocht geen bijzondere voorwaarden op te leggen omdat een contactverbod met zijn dochter en ex-vrouw niet langer wenselijk of nodig is. Het contact met zijn dochter [slachtoffer01] (en zijn kleinkind) verloopt heel goed omdat de verdachte ten positieve is veranderd. De verdachte heeft geen contact met zijn ex-vrouw [slachtoffer02] . De behandelplicht en meldplicht zijn evenmin wenselijk gelet op de kwetsbare gezondheid van de verdachte, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn dochter en bedreiging van zijn
(ex-)vrouw. De verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn dochter [slachtoffer01] en hij heeft zijn (ex-)vrouw angst aangejaagd. Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt onder burgers gevoelens van onveiligheid teweeg en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot (ondeskundig) gebruik van dat vuurwapen, met alle ernstige gevolgen voor anderen van dien. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettende karakter daarvan dient daartegen streng te worden opgetreden.
Het hof is van oordeel dat voor feiten als hier aan de orde niet kan worden volstaan met de oplegging van een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof acht, alles afwegende, een (gedeeltelijk voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof zal, anders dan de politierechter en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het verzoek van de raadsman, geen bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf verbinden. In een e-mailbericht van de dochter van de verdachte, tevens slachtoffer in deze zaak, [slachtoffer01] , aan de advocaat-generaal van 15 februari 2024 staat – kort gezegd – dat de relatie tussen haar en de verdachte inmiddels “heel erg goed” is, dat de verdachte “gek” is op zijn kleinkind, de verdachte zowel zijn dochter als zijn kleinkind graag wil kunnen zien en dat haar moeder (het hof begrijpt: [slachtoffer02] ) en de verdachte elkaar niet meer spreken. [slachtoffer01] schrijft dat zij dagelijks contact heeft met de verdachte, dat de verdachte veel in Turkije verblijft en dat zij de oplegging van bijzondere voorwaarden praktisch niet uitvoerbaar noch noodzakelijk acht. Op de terechtzitting van 16 februari 2024 heeft [slachtoffer01] dit bevestigd. Het hof zal de oplegging van bijzondere voorwaarden daarom achterwege laten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 februari 2024.