ECLI:NL:GHAMS:2024:439

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
23-001442-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openlijke geweldpleging en vernieling met partiële vrijspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging en vernieling, gepleegd op 26 november 2022 te Weesp. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring is gekomen. De verdachte is gedeeltelijk vrijgesproken van het letsel dat is toegebracht aan de slachtoffers, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij zelf het letsel had veroorzaakt. De bewezenverklaring betreft openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers en het opzettelijk vernielen van een ruit die aan een ander toebehoorde. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 130 uren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan beide benadeelden. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001442-23
datum uitspraak: 27 februari 2024
VERSTEK (raadsvrouw niet gemachtigd)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-029003-23 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2000,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde partij01] namens hem naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Weesp, gemeente Amsterdam openlijk, te weten op de Nieuwstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen, te weten [slachtoffer01] en/of [benadeelde partij02] door die [slachtoffer01] tegen het been te trappen en/of die [benadeelde partij02] naar de grond te werken en/of met een vuist in het gezicht te slaan terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, voor [benadeelde partij02] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Weesp, gemeente Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer02] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Weesp, gemeente Amsterdam openlijk, te weten op de Nieuwstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen, te weten [benadeelde partij01] en/of [slachtoffer03] door die [benadeelde partij01] met een vuist in het gezicht te slaan en/of tegen hem lichaam te slaan en/of schoppen en/of door die [slachtoffer03] door een ruit heen te duwen en te slaan in het gezicht terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten hersenschudding en/of een blauw oog en/of verwondingen in het gezicht, voor [benadeelde partij01] en/of een blauw oog en/of verschillende verwondingen in het gezicht voor [slachtoffer03] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Partiële vrijspraak ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde

Voor bewezenverklaring van het onder 1 en 3 tenlastegelegde lichamelijk letsel als gevolg van het door
hem– de verdachte – gepleegde geweld, zoals strafbaar gesteld bij artikel 141 lid 2 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat vast is komen te staan dat de verdachte zelf – en dus niet een mededader – dat letsel heeft toegebracht. Nu zulks niet op grond van het dossier kan worden vastgesteld, moet de verdachte in zoverre van het onder 1 en 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 26 november 2022 te Weesp, gemeente Amsterdam, openlijk, te weten op de Nieuwstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer01] en [benadeelde partij02] , door die [slachtoffer01] tegen het been te trappen en die [benadeelde partij02] naar de grond te werken en met een vuist in het gezicht te slaan.
2.
hij op 26 november 2022 te Weesp, gemeente Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan [slachtoffer02] toebehoorde, heeft vernield.
3.
hij op 26 november 2022 te Weesp, gemeente Amsterdam, openlijk, te weten op de Nieuwstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde partij01] en [slachtoffer03] , door die [benadeelde partij01] met een vuist in het gezicht te slaan en tegen het lichaam te slaan en schoppen en door die [slachtoffer03] door een ruit heen te duwen en te slaan in het gezicht.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 3 bewezenverklaarde levert telkens op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 130 uren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen en het vernielen van een ruit. In de nacht na het uitgaan heeft de verdachte, samen met anderen, twee keer de confrontatie gezocht met in totaal vier jonge mannen. De slachtoffers hebben als gevolg van het geweld niet alleen pijn ondervonden, maar ook zichtbaar lichamelijk letsel opgelopen. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daar komt bij dat het geweld plaatsvond op een openbare plek, zodat omstanders daarvan getuige konden zijn. Dergelijk geweld brengt naast pijn en letsel bij de slachtoffers ook gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en omstanders in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen teweeg.
Het hof heeft voor de strafbepaling acht geslagen op de oriëntatiepunten zoals opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor openlijke geweldpleging tegen personen in beginsel een taakstraf van 120 uren geïndiceerd. Gelet op de ernst van de openlijke geweldpleging en het forse letsel dat bij de slachtoffers is ontstaan, acht het hof, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 130 uren met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
De benadeelde partij [benadeelde partij02] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.046,38 bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.046,38, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in eerste aanleg terecht is toegewezen en heeft kenbaar gemaakt dat dit bedrag ook in hoger beroep in zijn geheel kan worden toegewezen.
Het hof wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte mitsdien tot betaling
aan de benadeelde partij, [benadeelde partij02] , van een bedrag van € 1.046,38 (duizendzesenveertig
euro en achtendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 26 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 446,38 (vierhonderdzesenveertig euro en achtendertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 600,- (zeshonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij [benadeelde partij01] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 3.221,47 bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.290,47, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen.
Het hof wijst de vordering van de benadeelde partij, gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij01] , van een bedrag van € 1.290,47 (twaalfhonderdnegentig euro en zevenenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 26 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 690,47 (zeshonderdnegentig euro en zevenenveertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 600,- (zeshonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Het hof bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
130 (honderddertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
65 (vijfenzestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij02] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.046,38 (duizend zesenveertig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 446,38 (vierhonderdzesenveertig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 600,- (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij02] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.046,38 (duizend zesenveertig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 446,38 (vierhonderdzesenveertig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 600,- (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 november 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.290,47 (twaalfhonderdnegentig euro en zevenenveertig cent), bestaande uit € 690,47 (zeshonderdnegentig euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 600,- (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.290,47 (duizend tweehonderdnegentig euro en zevenenveertig cent) bestaande uit € 690,47 (zeshonderdnegentig euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 600,- (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 november 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2024.
mr. A.E. Kleene-Krom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.