ECLI:NL:GHAMS:2024:437

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
23-002651-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en ontslag van rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid; oplegging TBS-maatregel met dwangverpleging voor bedreiging en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd, was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De tenlastelegging omvatte mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op verschillende data in Amsterdam en Poortugaal. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, wat betekent dat de bewezen feiten niet aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank had eerder een TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd, welke het hof heeft bevestigd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De verdachte heeft psychische stoornissen, waaronder een autismespectrumstoornis en een psychotische kwetsbaarheid, die zijn gedrag beïnvloedden. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding tot €1.500,00 toegewezen, maar voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling en de risico's van recidive in het geval van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002651-23
datum uitspraak: 29 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-263215-22 (zaak A) en 13-333180-22 (zaak B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1996,
adres: [adres01] ,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak B onder 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
In zaak A:1. primair
hij op of omstreeks 11 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermaals met kracht (met gebalde vuist) tegen het gezicht en/of het hoofd althans het lichaam te slaan en/of te stompen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 11 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer01] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer01] meermaals met kracht (met gebalde vuist) tegen het gezicht en/of het hoofd althans het lichaam te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 11 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer02] en/of [benadeelde01] heeft mishandeld door - voornoemde [slachtoffer02] in een worsteling (ten gevolge waarvan deze [slachtoffer02] ten val is gekomen) tegen het gezicht en/of het hoofd althans het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te krabben en/of te krassen, en/of - voornoemde [benadeelde01] tegen het gezicht en/of het hoofd althans het lichaam (met gebalde vuist) te slaan en/of te stompen en/of te krabben en/of te krassen.
In zaak B:
1.
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een en/of meerdere kast(en) en/of kastdeur(en) en/of gordijn(en) en/of deurklink (waaronder het omhulsel), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan FPK Fivoor, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 14 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, in elk geval in Nederland, [slachtoffer03] heeft mishandeld door deze [slachtoffer03] een en/of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug en/of het lichaam te slaan en/of te krabben en/of te trappen en/of (vervolgens) (in de vinger) te bijten;
3.
hij op of omstreeks 14 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, in elk geval in Nederland, [slachtoffer03] en/of andere medewerkers van FPK Fivoor heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer03] en/of andere medewerkers van FPK Fivoor dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jullie één voor één vermoorden" en/of "morgen pak ik jullie allemaal", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank ten aanzien van het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 3 tenlastegelegde.

Vrijspraak van de in zaak A onder 1 primair tenlastegelegde mishandeling

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de onder 1 primair ten laste gelegde gedragingen niet kunnen worden aangemerkt als handelingen die volgens algemene ervaringsregels tot zwaar lichamelijk letsel kunnen leiden, omdat niet is gebleken van omstandigheden waardoor deze handelingen als zodanig gekwalificeerd dienen te worden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat er op de Hoog Intensieve Beveiligde Zorg afdeling van Inforsa in Amsterdam een gewelddadige situatie is ontstaan nadat de verdachte te verstaan was gegeven dat hij geen telefoon kon krijgen in de isoleercel waarin hij zich op dat moment bevond. Aangevers [slachtoffer01] en [benadeelde01] hebben verklaard dat zij allebei op de grond zijn beland na de eerste aanval van de verdachte. [slachtoffer01] heeft vervolgens per ongeluk het knopje van de douche geraakt, waardoor het water ging stromen en het door de gladheid lastig was om op te staan. De verdachte heeft [slachtoffer01] , terwijl zij op de grond lagen, met een gebalde vuist meermalen tegen haar hoofd gestompt.
Uit het dossier blijkt niet hoe hard door de verdachte is geslagen, in welke richting, van welke afstand en waar de klappen de aangeefster precies hebben geraakt. Het hof is dan ook van oordeel dat niet met een voor de bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vastgesteld kan worden dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen Hetgeen aan de verdachte in zaak A onder feit 1 primair is tenlastegelegd kan aldus niet wettig en overtuigend bewezen worden. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het handelen van de verdachte kan wel als mishandeling worden gekwalificeerd.
Bewijsoverweging ten aanzien van de in zaak B onder 3 tenlastegelegde bedreiging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de ten laste gelegde bedreiging dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de aangever onder de gegeven omstandigheden niet daadwerkelijk de redelijke vrees heeft kunnen bekomen dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen dan wel het leven zou kunnen verliezen.
Het ten laste gelegde vond plaats op 14 december 2022 in de Forensische Psychiatrische Kliniek te Poortugaal, alwaar de verdachte sinds 8 december 2022 verbleef op basis van een gedwongen rechterlijke machtiging. Op die dag verbleef de verdachte in de separeerruimte omdat hij een paar dagen daarvoor delen van zijn kamer had vernield. Er moest dwangmedicatie worden toegediend, omdat de verdachte orale medicatie weigerde. Aangever [slachtoffer03] is medewerker groepsbegeleider bij voornoemd centrum. Op de bewuste dag ging hij samen met een aantal collega’s naar de separeerruimte om de verdachte een injectie te geven. De verdachte verzette zich hier hevig tegen en heeft de aangever in het gezicht geslagen, onder zijn oog gekrabd, in zijn rug getrapt en in zijn vinger gebeten. De verdachte zei daarbij: “ik ga jullie een voor een vermoorden” en “morgen pak ik jullie allemaal”. Aangever [slachtoffer03] heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde omdat de verdachte een felle agressieve man is. De getuige [getuige01] , eveneens werkzaam bij voornoemd centrum, heeft verklaard dat hij de bedreigingen heeft gehoord en getuige was van het geweld. Hij voelde zich bedreigd omdat hij verwachtte dat de bedreigingen waarheid konden worden. Hij heeft voorts verklaard dat de verdachte eerder al had gespuugd door het handboeienluik en zijn urine en ontlasting door de cel had gegooid.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden bij aangever [slachtoffer03] en de getuige [getuige01] de redelijke vrees is ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen dan wel het leven zouden kunnen verliezen. Hierbij is in het bijzonder van belang dat uit bovengenoemde omstandigheden blijkt dat de verdachte verplicht medicatie moest innemen, maar dit weigerde en zich daar hevig tegen verzette en daarbij daadwerkelijk overging tot het gebruik van geweld. Het feit dat zowel aangever [slachtoffer03] als getuige [getuige01] werkzaam waren in het Forensisch Psychiatrische Centrum waar de verdachte gedwongen verbleef maakt dat niet anders.
Het psychiatrisch ziektebeeld van de verdachte en het feit dat hij zich ten tijde van het doen van de gewraakte uitingen in een separeerruimte bevond, doen hieraan evenmin af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en het in zaak B onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
In zaak A:
1. subsidiair
hij op 11 oktober 2022 te Amsterdam [slachtoffer01] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer01] meermaals met kracht (met gebalde vuist) tegen het hoofd te stompen;
2.
hij op 11 oktober 2022 te Amsterdam, [slachtoffer02] en [benadeelde01] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer02] in een worsteling (ten gevolge waarvan deze [slachtoffer02] ten val is gekomen) in het gezicht te krabben en te krassen, en
- voornoemde [benadeelde01] tegen het lichaam (met gebalde vuist) te stompen en in het gezicht te krabben.
In zaak B:1.
hij op 10 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, opzettelijk en wederrechtelijk een kast en gordijn en deurklink die aan een ander toebehoorden, heeft beschadigd;
2.
hij op 14 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, [slachtoffer03] heeft mishandeld door deze [slachtoffer03] eenmaal in het gezicht te slaan en te krabben en eenmaal tegen de rug te trappen en vervolgens in de vinger te bijten;
3.
hij op 14 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, [slachtoffer03] en een andere medewerker van FPK Fivoor heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer03] en een andere medewerker van FPK Fivoor dreigend de woorden toe te voegen “ik ga jullie één voor één vermoorden” en “morgen pak ik jullie allemaal”.
Hetgeen in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en in zaak B onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 13-263215-22 onder 1 subsidiair en 2 en het in de zaak met parketnummer 13-333180-22 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak B onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof, net als de rechtbank, van oordeel dat de bewezen geachte feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof heeft daarbij kennis genomen van de volgende over de verdachte opgemaakte rapportages:
  • een Pro Justitia rapportage van 23 mei 2023 van [arts01] , arts in opleiding tot psychiater onder supervisie van [psychiater01] , psychiater;
  • een Pro Justitia rapportage van 15 mei 2023 van [psycholoog01] , psycholoog;
  • een reclasseringsadvies van 18 augustus 2023, opgemaakt door [naam01] , reclasseringswerker, verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa te [adres02] .
Het hof heeft het volgende in aanmerking genomen.
Zowel de psychiater als de psycholoog hebben aangegeven dat bij de verdachte sprake is van psychische stoornissen. Beiden komen tot de conclusie dat sprake is van een autismespectrumstoornis en van een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is volgens de psychiater sprake van een psychotische kwetsbaarheid (naar alle waarschijnlijkheid schizofrenie), terwijl de psycholoog spreekt van een ongespecificeerde stoornis in het schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten en hebben de gedragingen van verdachte beïnvloed. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat.
In het psychiatrisch rapport is voorts het volgende naar voren gekomen. Geadviseerd is de verdachte de feiten in sterk verminderde mate toe te rekenen. De combinatie van psychotische ontregeling en de autismespectrumstoornis hebben een rol gespeeld in de feiten. De beperkingen voortkomend uit de autismespectrumstoornis en de psychotische problematiek versterken elkaar en het middelengebruik verhoogt de kans op psychotische ontregeling. Psychiatrische behandeling is nodig om het recidiverisico te beperken. De zorg zou in principe het best passend te leveren zijn met een zorgmachtiging. Dit zou echter een herhaling van zetten zijn. De kans op gewelddadige incidenten binnen een (gesloten) klinische setting wordt als hoog ingeschat. TBS kan worden overwogen.
In het psychologisch rapport is voorts het volgende aangegeven. Geadviseerd is verdachte de feiten in het geheel niet toe te rekenen. Als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek, kan hij niet in staat worden geacht om zijn wil in vrijheid te hebben bepaald ten tijde van het plegen van de feiten. Het ziektebeeld kenmerkt zich doordat een psychotische decompensatie, voortkomend uit het weigeren van medicatie, meestal gepaard gaat met verhoogde agitatie en agressief gedrag. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten in zaak A deed verdachte psychotische uitspraken en werd zodanig boos toen hem verteld werd dat hij zijn telefoon niet zou krijgen, dat hij heeft gevochten met de drie aangevers.
Ten aanzien van zaak B weigerde verdachte medicatie waardoor de psychose verergerde en hij toenemend geagiteerd gedrag vertoonde, waarop hij in FPK Inforsa is geplaatst. Daar heeft hij vervolgens de in zaak B ten laste gelegde feiten begaan.
Het recidiverisico is hoog, met name wanneer de verdachte psychotisch decompenseert als gevolg van het niet innemen van medicatie. Zoals hiervoor aangegeven gaat een dergelijke psychotische decompensatie bij betrokkene veelal gepaard met verhoogd geagiteerd en agressief gedrag. Agressief gedrag bestaat bij de verdachte vooral uit slaan, schoppen en vernielen. Hij laat vooral agressief gedrag zien in een behandelsetting. Het ziekte-inzicht en -besef is beperkt en onvoldoende om zich bewust te zijn van triggers met betrekking tot een psychotische decompensatie. Dit brengt onder andere met zich mee dat hij zichzelf kan overschatten en kan stoppen met antipsychotica, met als gevolg dat hij psychotisch kan decompenseren en agressief gedrag kan vertonen. De stoornis brengt met zich mee dat langdurige behandeling nodig is en (vervolgens) begeleiding in een beschermde woonvorm. Hoewel behandeling in het kader van een zorgmachtiging het meest gewenst zou zijn met betrekking tot de psychische problematiek, biedt de TBS-maatregel de meeste waarborgen. Geadviseerd is dan ook aan verdachte een TBS-maatregel op te leggen niet dwangverpleging.
Ter terechtzitting is door de deskundigen in eerste aanleg gepersisteerd bij hetgeen zij in hun rapporten
hebben opgenomen en is door de psychiater nog naar voren gebracht dat, gelet op het feit dat de incidenten binnen het kader van een zorgmachtiging hebben plaatsgevonden en dit kader kennelijk niet de benodigde veiligheid heeft kunnen bieden, geadviseerd wordt aan verdachte een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Blijkens bovengenoemd reclasseringsrapport is een TBS-maatregel met voorwaarden niet
haalbaar.
Het hof neemt de hiervoor genoemde conclusie van de psycholoog, inhoudende de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van de gepleegde feiten, over en maakt deze tot de hare.

Oplegging van maatregel

De rechtbank heeft aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met een bevel tot dwangverpleging opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Nu de bewezen geachte feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, is de vraag aan de orde of aan hem wel een maatregel kan en moet worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het in zaak B onder 3 bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het strafrecht en in het bijzonder het opleggen van straffen en maatregelen dienen niet slechts een repressief, maar ook een preventief doel. Wezenlijk onderdeel van preventie is het terugdringen van de kans op recidive. Gelet op hetgeen de psychiater en de psycholoog daarover in hun rapporten hebben gerelateerd is het recidiverisico hoog en dient (langdurige) behandeling plaats te vinden.
Het hof constateert dat het feit waarvoor een TBS maatregel kan worden opgelegd (en overigens ook de andere feiten) zich binnen het kader van een zorgmachtiging hebben voorgedaan. Kennelijk is dit behandelingskader niet voldoende gebleken om de stoornis te behandelen en recidive te voorkomen. Bovendien is in dit kader het veiligheidsniveau onvoldoende voor de verdachte, waarbij de situatie daarnaast ook onveilig is geworden voor werknemers van dergelijke instellingen.
Hoewel de raadsman heeft aangegeven dat het op dit moment goed gaat met de verdachte, is het hof, met de deskundigen, van oordeel dat dit komt omdat hij nu in een heel gestructureerde setting verblijft. De problemen ontstaan juist als de setting en structuur wegvallen. Dan ontstaat stress en gaat het mis, zoals ook bij de bewezenverklaarde feiten, waaronder het feit waarvoor een TBS kan worden opgelegd, gebeurde.
Het hof acht dan ook alleen nog een TBS-maatregel aangewezen en zal deze ook opleggen. Gelet op het feit dat de verdachte geen medicijnen wil innemen (en de vraag is of hij zich ook aan andere te stellen voorwaarden zou kunnen houden), is een TBS met voorwaarden niet aangewezen, zoals ook door de reclassering is geadviseerd. Het hof stelt, net als de rechtbank, vast dat is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van de TBS-maatregel. De verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog, die hebben vastgesteld dat tijdens het begaan van de bewezenverklaarde bedreiging bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis. Daarnaast is bedreiging een misdrijf zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van die maatregel. Gelet op het voorgaande moet de verdachte ter beschikking worden gesteld en van overheidswege worden verpleegd.
Noodzaak en mogelijkheid van (on)gemaximeerde TBS
Het hof overweegt dat bedreiging niet zonder meer is aan te merken als geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e Sr, zodat TBS met dwangverpleging in beginsel de maximale duur van vier jaren niet te boven kan gaan. Echter, onder omstandigheden kan ook bij bewezenverklaring van artikel 285 Sr een ongemaximeerde TBS-maatregel worden opgelegd. Daarbij dienen alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen te worden, waarbij onder meer gekeken kan worden of de bedreiging werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, alsmede of destijds aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd. [1]
Naar het oordeel van het hof ligt in de bewezenverklaring van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, de bewijsoverweging, en de motivering van de oplegging van de maatregel, in onderling verband en samenhang bezien, besloten dat sprake is van een geweldsmisdrijf in de zin van artikel 38e Sr. De totale duur van de TBS-maatregel met een bevel tot dwangverpleging is daarom niet beperkt tot de duur van vier jaren. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het recidivegevaar, vindt het hof het ook noodzakelijk dat de TBS-maatregel niet door enige duur wordt beperkt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding geheel zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De verdediging heeft verzocht de vordering te matigen en deze toe te wijzen tot een bedrag van € 500,00. Weliswaar is aangevoerd dat sprake is van zowel lichamelijke als geestelijke schade, maar vanwege enige (adequate) onderbouwing zoals een letselverklaring of een verklaring van een psycholoog, kan het verzoek niet worden beoordeeld. Ten aanzien van het resterende deel van de vordering dient de benadeelde dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel dient het verzoek te worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft aangegeven ten gevolge van het incident ribben te hebben gebroken. Een letselverklaring ontbreekt echter. Sinds het feit is, blijkens een verklaring van de GZ-psycholoog, sprake van PTSS en kan de benadeelde partij niet meer (volledig) werken. De benadeelde partij is hiervoor in behandeling. Het hof zal, alle omstandigheden in ogenschouw nemend en kijkend naar de vergoedingen in soortgelijke gevallen, de immateriële schade begroten op een bedrag van € 1.500,00. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel met bijbehorende aantal dagen gijzeling opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 285, van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-333180-22 (zaak B) onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-263215-22 (zaak A) onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-263215-22 (zaak A) onder 1 subsidiair en 2 en het in de zaak met parketnummer 13-333180-22 (zaak B) onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-263215-22 (zaak A) onder 1 subsidiair en 2 en het in de zaak met parketnummer 13-333180-22 (zaak B) onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 13-333180-22 (zaak B) onder 3 bewezenverklaarde feit
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-263215-22 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (vijftienhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-263215-22 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 oktober 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. D.A.C. Koster en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 februari 2024.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8434, NJ 2013/161.