ECLI:NL:GHAMS:2024:434

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
23-000870-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam inzake cocaïnebezit en -vervoer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2023. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor het aanwezig hebben van 109 blokken cocaïne en het medeplegen van het vervoeren van 7 blokken cocaïne. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de strafoplegging van de rechtbank, die de verdachte had veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 5 jaren, stellende dat de opgelegde straf niet in lijn was met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige overtredingen van de Opiumwet, met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, wat bijdraagt aan georganiseerde drugscriminaliteit. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als 'loopjongen' en zijn re-integratie-inspanningen, werden niet als voldoende klemmend beschouwd om van de oriëntatiepunten af te wijken.

Het hof heeft ook beslist over de teruggave van in beslag genomen goederen, waarbij het belang van strafvordering zich niet meer verzette tegen de teruggave van een geldbedrag van 10 pond. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, met de betrokken rechters en griffier aanwezig tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000870-23
datum uitspraak: 27 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-297881-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1984,
adres: [adres01] ,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • het navolgende bewijsmiddel toevoegt;
  • de bewijsoverweging aanpast en aanvult;
  • ambtshalve een beslissing omtrent een in beslag genomen goed neemt, nu op dit beslag ten onrechte niet is beslist door de rechtbank.

Aanvulling bewijsmiddel

De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2024.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik als ‘ [naam01] ’ heb deelgenomen aan dat [applicatie01] groepsgesprek.

Aanpassing en aanvulling bewijsoverweging

Het hof schrapt de volgende cursief gedrukte zinnen (opgenomen onder paragraaf 3.3) uit het vonnis: “De telefoon van verdachte is in beslag genomen. In de telefoon is in de applicatie [applicatie01] een groepsgesprek gevonden dat startte op 12 november 2022. De eigenaar van de telefoon wordt in het groepsgesprek aangegeven als de gespreksdeelnemer ‘ [naam01] ’.
Nu dit gesprek op de telefoon van verdachte is aangetroffen, kan hieruit worden geconcludeerd dat verdachte de persoon is die als ‘ [naam01] ’ aan deze gesprekken heeft deelgenomen. Deze conclusie is door de verdediging niet weersproken.”.
Het hof vult de bewijsoverweging in plaats daarvan als volgt aan: “Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte desgevraagd toegegeven dat hij de persoon is die als ‘ [naam01] ’ aan dit groepsgesprek heeft deelgenomen”.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het bewezenverklaarde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de door de rechtbank opgelegde straf niet in lijn is met wat er doorgaans wordt opgelegd voor het aanwezig hebben van ruim 100 kilo cocaïne en het vervoer van ruim 7 kilogram cocaïne, en dat dit niet te begrijpen valt in het licht van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het hof verzocht om bij bewezenverklaring van beide feiten aan de verdachte geen hogere straf dan in eerste aanleg op te leggen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte slechts een loopjongen was, en een
first offender. Daarnaast is de detentiefasering van de verdachte van start gegaan en is hij in dat verband inmiddels al zes keer thuis geweest. In het kader van zijn re-integratie bezoekt hij zijn familie en minderjarige kinderen, en heeft hij weer een werkplek gevonden. Gelet op deze omstandigheden zou het onwenselijk zijn om de verdachte terug naar de gevangenis te sturen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door een grote hoeveelheid cocaïne, te weten ruim 100 kilo, aanwezig te hebben. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren van een hoeveelheid van ruim 7 kilo cocaïne. Cocaïne is voor de gezondheid van de gebruikers daarvan een zeer schadelijke stof en bezwarend voor de samenleving. Door zo een grote hoeveelheid cocaïne aanwezig te hebben en daarnaast ook nog een aanzienlijke hoeveelheid te vervoeren, heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan een georganiseerde vorm van drugscriminaliteit die gepaard gaat met zware, vaak gewelddadige criminaliteit. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door eigen financiële gewin. Het hof rekent de verdachte dit aan.
Het hof constateert dat de verdachte de indruk wenst te geven open kaart te spelen, maar in de beantwoording van vragen, gelet op de inhoud van het dossier, de gestelde openheid van zaken niet geeft. Zijn opstelling geeft het hof geen aanleiding om milder te zijn dan in soortgelijke zaken.
Voor de hoogte van de op te leggen straf zoekt het hof aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS. Voor het vervoeren van 7 kilo harddrugs geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, en in een georganiseerd verband een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. Voor het aanwezig hebben van meer dan 20 kilo harddrugs indiceren de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, en in een georganiseerd verband een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden. De door de verdachte en zijn raadsman in hoger beroep aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof niet zodanig klemmend en ten opzichte van min of meer soortgelijke gevallen niet zodanig onderscheidend dat van de oriëntatiepunten dient te worden afgeweken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden.
De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslag

Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van het onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten het op de beslaglijst onder nummer 27 genoemde voorwerp (PL1300-2022244259-G6263126, geldbedrag 10 pond), nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen goed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Geld (10 Pond) PL1300-2022244259-G6263126.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. R. van der Heijden en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2024.