In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De verdachte was eerder door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren wegens witwassen van een geldbedrag van € 30.000,00. De Hoge Raad vernietigde het eerdere arrest en verwees de zaak terug naar het hof voor herbeoordeling. Het hof heeft vastgesteld dat het witwasvermoeden niet is ontzenuwd door de verklaring van de verdachte, die als ongeloofwaardig werd beschouwd. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van zijn neef, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze verklaring te ondersteunen. Het hof concludeerde dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was, gezien de omstandigheden waaronder het was aangetroffen en de aard van de verklaring van de verdachte. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot dezelfde straffen als eerder opgelegd, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen bevestigd.