ECLI:NL:GHAMS:2024:433

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
23-001789-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing Hoge Raad in zaak van witwassen van € 30.000,00 met onbetrouwbare verklaring verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De verdachte was eerder door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren wegens witwassen van een geldbedrag van € 30.000,00. De Hoge Raad vernietigde het eerdere arrest en verwees de zaak terug naar het hof voor herbeoordeling. Het hof heeft vastgesteld dat het witwasvermoeden niet is ontzenuwd door de verklaring van de verdachte, die als ongeloofwaardig werd beschouwd. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van zijn neef, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze verklaring te ondersteunen. Het hof concludeerde dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was, gezien de omstandigheden waaronder het was aangetroffen en de aard van de verklaring van de verdachte. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot dezelfde straffen als eerder opgelegd, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen bevestigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001789-22
Datum uitspraak: 27 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 5 juli 2022 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-253875-18 tegen:
[verdachte01],
geboren op [geboortedatum01] 1975 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ),
adres: [adres01] .

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest en verbeurdverklaring van drie geldbedragen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 3 juli 2020 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechtbank waren opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 5 juli 2022 het arrest van het hof vernietigd, en de zaak naar het hof teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2024.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2018 te Breda en/of Hazeldonk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een geldbedrag van € 30.000,00, in elk geval van een of meer geldbedrag(en) en/of voorwerp(en), (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) was/waren en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) voorhanden had/hadden
en/of
dat geldbedrag van € 30.000,00, in elk geval een of meer geldbedrag(en) en/of voorwerp(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van dat geldbedrag, in elk geval een of meer geldbedrag(en) en/of voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moe(s)ten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Beoordeling van het bewijs

Op 16 mei 2018 is in het voertuig waarin de verdachte reed in totaal een bedrag van € 30.000,00 aangetroffen. Aan de orde is de vraag of dit bedrag van misdrijf afkomstig is, in welk geval sprake zou zijn van het tenlastegelegde witwassen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een witwasvermoeden dat door de verklaring van de verdachte niet is weerlegd, nu die verklaring – na de afgelegde getuigenverklaring van [getuige01] en het niet kunnen vinden van [naam01] – nog steeds niet verifieerbaar is. Daarnaast is de verklaring van de verdachte onvoldoende concreet gebleven voor de stelling van de verdachte dat het geld dat [getuige01] aan
[naam01] zou hebben gegeven, daadwerkelijk in Parijs is overhandigd en het geld betreft dat in de auto is aangetroffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat volgens de verdachte het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft het geld in Parijs van zijn neef ontvangen, die het op zijn beurt had ontvangen van [getuige01] . [getuige01] is gouddelver in Suriname en de verdachte zou voor hem een graafmachine kopen. Die verklaring van de verdachte komt overeen met de verklaringen van [getuige01] .
De raadsvrouw heeft ter zitting het voorwaardelijk verzoek gedaan om – indien het hof de tapgesprekken voor het bewijs wil bezigen – de zich in het dossier bevindende, in de Aukaanse taal gevoerde tapgesprekken opnieuw te laten vertalen, omdat de verdachte de juistheid van de vertaling van deze gesprekken betwist. Daarnaast heeft zij verzocht [getuige01] opnieuw te horen als getuige en te onderzoeken of [naam01] in Frans Guyana verblijft.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het geldbedrag dat in het voertuig is aangetroffen en een concreet aan te duiden misdrijf. Niettemin kan bewezen worden geacht dat dit geldbedrag ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden naar voren komen die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Het onder de verdachte aangetroffen contante geldbedrag van € 30.000,00 is groot en bestond gedeeltelijk uit grote coupures, waarvan algemeen bekend is dat deze nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt. Voorts is dit geldbedrag, bestaande uit drie bundels van € 10.000,00, vervoerd (deels in een envelop) in een [restaurant] tas in een huurauto vanuit Frankrijk naar Nederland, wat gelet op het veiligheidsrisico niet gangbaar is in het normale economische verkeer. In een woning waarin de verdachte verbleef zijn weegschalen met cocaïneresten aangetroffen. Het dossier bevat bovendien een omvangrijke hoeveelheid aan getapte gesprekken van de twee telefoons die bij de verdachte zijn aangetroffen, waarin vermoedelijk wordt gesproken over de koop en/of verkoop van verdovende middelen. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden geven samen een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft op 17 mei 2018 bij de politie verklaard dat hij zonder geld naar Parijs is gereden, dat hij werd gebeld om wat in Parijs op te halen, dat hij werd aangehouden toen hij weer in Nederland terugkeerde en dat het geld op de achterbank lag. Volgens de verdachte was dat geld niet van hem en dat was het enige wat hij er toen over wilde zeggen. Pas ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat het geld afkomstig is van zijn neef, dat hij het geld via een andere neef – te weten [naam01] (het hof begrijpt: [naam01] ) – in Parijs heeft gekregen en dat hij daarmee een graafmachine in België zou kopen. Ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2020 (voor de terugwijzing door de Hoge Raad) heeft de verdachte voor het eerst verklaard dat hij de graafmachine voor zijn oom (naar het hof begrijpt: [getuige01] ) zou kopen.
Uit het dossier blijkt dat de verdediging in eerste aanleg – ter onderbouwing van de stelling van de verdachte (die mede inhoudt dat [getuige01] in Suriname gouddelver is) – diverse stukken heeft overgelegd, te weten een kopie van een vergunning van [getuige01] om in Suriname goud te delven, een kopie van de identiteitskaart van de persoon bij de vergunning, en een kopie van een bon van een bedrijf waar goud is opgekocht (uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2020 blijkt dat deze stukken zich toen al niet meer in het dossier bevonden). Ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2020 heeft de raadsvrouw onder meer een WhatsAppbericht overgelegd dat haar door de verdachte is toegezonden waarin een verklaring van [getuige01] zou zijn opgenomen, inhoudend dat hij via zijn neef [naam01] € 30.000,00 aan de verdachte heeft gegeven om een graafmachine te kopen, en dat [naam01] via Frans Guyana naar Parijs is gereisd om daar het geld aan de verdachte te geven. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 13 februari 2024 medegedeeld dat zij dit bericht, dat van [getuige01] zou zijn, heeft ontvangen van de verdachte.
Het hof acht de verklaring van de verdachte voldoende concreet, deels verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Onderzoek door het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek gedaan naar de verklaring van de verdachte. Naar aanleiding van het rechtshulpverzoek aan Suriname is gebleken dat [naam01] niet in het bevolkingsregister van Suriname voorkomt. Daarnaast is gebleken dat [getuige01] in het bezit is van een ‘mijnbouwrecht exploitatie van goud en andere mineralen’. Uit de verklaring die [getuige01] in het kader van het rechtshulpverzoek heeft afgelegd volgt dat hij in Suriname als gouddelver werkzaam is, dat de verdachte zijn neef is, dat hij aan de verdachte had gevraagd om in Nederland een graafmachine te kopen, dat de verdachte ‘een zekere [naam01] ’ naar hem had gestuurd om het geld (€ 30.000,00) op te halen, dat hij [naam01] niet persoonlijk kent en hij [naam01] op de dag dat deze het geld in ontvangst nam voor het eerst zag.
Beoordeling
Het hof is van oordeel dat na het door het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De verdachte heeft verklaard dat [naam01] de neef van [getuige01] is, terwijl [getuige01] heeft verklaard dat hij [naam01] niet kent. De verklaring van [getuige01] komt ook niet overeen met het eerder door de verdediging overgelegde WhatAppbericht waarin [getuige01] zou hebben geschreven dat hij aan ‘zijn neef [naam01] ’ € 30.000,00 had gegeven. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij in België een graafmachine zou kopen, terwijl [getuige01] heeft verklaard dat hij aan de verdachte had gevraagd om deze in Nederland te kopen.
Daar komt bij dat uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2024 volgt dat de verdachte van zijn oom de opdracht zou hebben gekregen een ‘gewone’ graafmachine met rupsbanden van het merk Hitachi te kopen, zonder dat hij wist om welk type het moest gaan, en dat er geen afspraken waren over hoe deze graafmachine vervolgens naar Suriname zou worden vervoerd en voor welke vervoersprijs. Desgevraagd kon de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook niet vertellen bij welk bedrijf de graafmachine gekocht zou worden. Het op die wijze aankopen van een machine van die omvang en in die prijscategorie acht het hof ongeloofwaardig, mede gelet op de verklaring van [getuige01] dat hij nooit eerder zaken met de verdachte had gedaan.
Het hof acht de resultaten van het door het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek dan ook van dien aard dat het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd en dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat als het hof de (uit de Aucaanse vertaalde) tapgesprekken bruikbaar voor het bewijs acht, zij het (voorwaardelijk) verzoek doet tot het opnieuw vertalen van die gesprekken.
Nu aan de gestelde voorwaarde is voldaan komt het hof toe aan de beoordeling van dit verzoek. Het hof wijst dit voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw af. Het laten vertalen van de tapgesprekken is, gelet op de onderbouwing van het verzoek, niet noodzakelijk. De verdachte heeft immers bij vrijwel alle aan hem voorgehouden vertaalde gesprekken verklaard dat “het niet klopt”. Desgevraagd kon hij niet uitleggen welk onderdeel van de vertaling van de gesprekken niet klopt, en wat in de gesprekken dan wél gezegd zou zijn.
Ook het verzoek tot het opnieuw horen van [getuige01] als getuige wordt afgewezen. Het hof acht het horen van [getuige01] niet noodzakelijk, omdat het hof de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig acht. Nu het hof de verklaring ongeloofwaardig acht, wordt ook het verzoek tot onderzoek naar de verblijfplaats van [naam01] in Frans Guyana afgewezen omdat ook daartoe de noodzaak ontbreekt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 mei 2018 te Breda een geldbedrag van € 30.000,00 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, alsmede verbeurdverklaring van een drietal geldbedragen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechtbank zijn opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat de gemeente, gelet op het in beslag genomen geldbedrag van € 30.000,00, heeft gevorderd dat dit bedrag moet worden betaald aan de gemeente in verband met een ten gevolge van dit feit teruggevorderde uitkering. Daarnaast drukt deze zaak op het persoonlijk welbevinden van de verdachte, omdat de relatie met zijn familie is verstoord en het voor hem nagenoeg onmogelijk is om een nieuwe dienstbetrekking te vinden. Voorts dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 30.000,00. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, terwijl andere strafbare feiten erdoor worden vergemakkelijkt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 januari 2024 is hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit kan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw is verzocht, niet worden volstaan.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 10.000,00 (5574237);
- een geldbedrag van € 10.000,00 (5574239);
- een geldbedrag van € 10.000,00 (5574242).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2024.
De voorzitter is buiten staat dit verkort arrest mede te ondertekenen.