ECLI:NL:GHAMS:2024:432

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
23-000375-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis ontnemingszaak met vervangende grondslag en aanvulling bewijsmiddel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2022. Het betreft een ontnemingszaak waarin het openbaar ministerie een vordering heeft ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank had in eerste aanleg vastgesteld dat de betrokkene, geboren in 1965, een wederrechtelijk verkregen voordeel had van € 51.720,10, dat aan de Staat moest worden betaald. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 februari 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank vroeg. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met een belangrijke aanvulling. Het hof heeft een proces-verbaal van opsporingsambtenaren in het bewijs opgenomen, waarin de ontnemingsperiode van 1 augustus 2018 tot en met 6 februari 2020 wordt besproken. Dit proces-verbaal geeft aan dat er sprake was van zware vervuiling in de hennepkwekerij, wat invloed heeft op de vaststelling van eerdere opbrengsten.

Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene geen voordeel heeft verkregen uit de aangetroffen hennepteelt, maar dat er voldoende aanwijzingen zijn dat hij voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten. Het hof heeft de tekst van het vonnis op enkele punten aangepast en aangevuld met het bewijsmiddel. De beslissing van het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de nieuwe bevindingen en de vervangende grondslag.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000375-22 (ontneming)
Datum uitspraak: 27 februari 2024
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2022 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de ontnemingszaak met nummer 15-272555-20 tegen de betrokkene:
[verdachte01],
geboren op [geboortedatum01] 1965 te [geboorteplaats01] ,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 5 Sr wordt geschat, wordt vastgesteld op € 74.757,05 en aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 januari 2022 heeft de officier van justitie dit bedrag gesteld op € 51.720,10.
De rechtbank heeft bij vonnis van 3 februari 2022 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 51.720,10 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende bevestiging van het vonnis van de rechtbank.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof:
  • de tweede alinea onder paragraaf 1 op pagina 1 van het vonnis (beginnend met
  • de tekst onder paragraaf 5.1 op pagina 2 van het vonnis niet overneemt en vervangt door:
  • het vonnis aanvult met het volgende bewijsmiddel:
Een proces-verbaal ‘indicatoren eerdere oogsten’ van 20 augustus 2020 met nummer PL1100-2019198633-26, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] (pagina’s 55 tot en met 60).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
De ontnemingsperiode betreft de periode van 1 augustus 2018 tot en met 6 februari 2020. Indien vervuiling in de hennepkwekerij en van de hennep gerelateerde goederen een belangrijke rol speelt bij de vaststelling van eerdere opbrengsten uit de aangetroffen hennepkwekerij kunnen niet meer dan vijf eerdere oogsten vastgesteld worden. De vervuiling is in drie categorieën in te delen, namelijk: licht vervuild, gemiddeld vervuild en zwaar vervuild. In de aangetroffen kwekerij op perceel [adres02] te Westbeemster was er sprake van zware vervuiling. Gezien de vastgestelde indicatoren kan vastgesteld worden dat er meer dan vijf eerdere opbrengsten uit de hennepkwekerij hebben plaatsgevonden. Echter, niet is vast te stellen hoeveel meer dan de berekende vijf eerdere opbrengsten er hebben plaatsgevonden. Derhalve is in het voordeel van de verdachte bij de berekening uitgegaan van vijf eerdere oogsten.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. E. Mijnsberge en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2024.
Mr. Mijnsberge is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.