In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2023. De verdachte, geboren in 1993, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren van cocaïne, maar was vrijgesproken van witwassen. Het hoger beroep was beperkt tot de bewezenverklaring van het eerste feit. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, terwijl de raadsman de rechtmatigheid van de staandehouding en het aftasten van de tas van de verdachte betwistte.
Het hof oordeelde dat de staandehouding rechtmatig was, omdat er voldoende feiten en omstandigheden waren die een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit opleverden. Het verweer van de raadsman werd verworpen. Wat betreft het aftasten van de tas, oordeelde het hof dat er geen wettelijke grondslag voor was, wat resulteerde in een vormverzuim. Echter, omdat de verdediging niet had geconcretiseerd welk nadeel de verdachte had ondervonden, werd er geen rechtsgevolg aan dit verzuim verbonden.
Daarnaast werd het verzoek van de raadsman om de voorlopige hechtenis op te heffen afgewezen, omdat de verdachte Nederland had ontvlucht en er nog steeds ernstige bezwaren waren. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn weergegeven. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de griffier aanwezig.