ECLI:NL:GHAMS:2024:415

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
23-000416-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van identificerende persoonsgegevens en oplichting via valse namen en hoedanigheden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk gebruiken van identificerende persoonsgegevens van anderen, met als doel hun identiteit te verhullen en hen te misbruiken, wat heeft geleid tot financiële schade voor de slachtoffers. De tenlastelegging omvat drie feiten, waarbij de verdachte in de periode van juni tot augustus 2021 in Nederland, onder valse voorwendselen klussen aannam en geldbedragen ontving van verschillende benadeelden. De verdachte heeft zich bediend van de gegevens van andere bedrijven om deze klussen aan te nemen en heeft de ontvangen bedragen niet gebruikt voor de beloofde werkzaamheden. Tijdens de zitting heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er geen sprake was van oplichting, maar van wanprestatie in civielrechtelijke zin. Het hof heeft deze verweren verworpen en geoordeeld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk heeft gehandeld. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en heeft recentelijk nog contact gehad met politie en justitie. Het hof heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, naast een taakstraf van 60 uur. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000416-23
datum uitspraak: 27 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 oktober 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-038277-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 februari 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks de periode van 20 juni 2021 tot en met 11 juli 2021 te Groot-Ammers, gemeente Molenlanden, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten het KvK nummer en de naam van het bedrijf van [slachtoffer 1] heeft gebruikt door met deze gegevens een account aan te maken op [website] en klussen aan te nemen, met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
2.
hij, op of omstreeks 5 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van (een) ander(en) te weten het KvK nummer (van [bedrijf] ) en de naam van het bedrijf van [slachtoffer 2] heeft gebruikt door met deze gegevens een account aan te maken op [website] en klussen aan te nemen met het oogmerk om zijn/haar identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
3.
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2021 tot en met 1 augustus 2021 te Heemstede en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag (260 euro), door
- te reageren in naam van [bedrijf] en/of
- een afspraak te maken een klus te verrichten en/of
- een Tikkie te sturen aan die [benadeelde 1] en/of
- de klus vervolgens niet te verrichten,
[benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag (450 euro), door
- te reageren in naam van [slachtoffer 2] en/of
- een afspraak te maken een klus te verrichten en/of
- geld aan te nemen van [benadeelde 2] en/of
- de klus vervolgens niet te verrichten,
[benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag (476 euro), door
- te reageren in naam van [bedrijf]
en/of [slachtoffer 2]en/of
- een afspraak te maken een klus te verrichten en/of
- een Tikkie te sturen aan die [benadeelde 3] en/of
- de klus vervolgens niet te verrichten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen feit 3

De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van oplichting van de aangeefsters [benadeelde 2] en [benadeelde 1] . Daarnaast heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit voor zover de tenlastelegging ziet op de eerste betaling door aangever [benadeelde 3] aan de verdachte, van een bedrag van € 350,00,-. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte niet reeds op het moment dat hij in de woningen van [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [benadeelde 3] aanwezig was, al de intentie had om het geld zich toe te eigenen, de klus niet uit te voeren en vervolgens niet meer te reageren. De verdachte was telkens aanvankelijk van plan om de klussen uit te voeren en gebruikte pas naderhand het geld voor iets anders. Nadat hij het geld had ontvangen, besliste de verdachte pas de overeenkomst niet na te komen. Dit dient, aldus de raadsvrouw, telkens te worden gekwalificeerd als een wanprestatie in civielrechtelijke zin en niet als oplichting in strafrechtelijke zin.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft van alle drie de aangevers, onder een valse naam en met accounts op namen van andere bedrijven, klussen aangenomen. Voor de uitvoering van deze klussen en de aankoop van benodigde materialen heeft de verdachte verschillende geldbedragen van de aangevers ontvangen. Telkens na het bekijken en aannemen van de klus gaf de verdachte aan dat hij de kosten voor het materiaal op voorhand voldaan zou willen zien, zodat hij de benodigde aankopen niet hoefde voor te schieten. [benadeelde 3] en [benadeelde 1] betaalden de verdachte per overboeking; [benadeelde 2] heeft hem contant betaald.
Bij geen van de ontvangen geldbedragen is van de (door de verdachte toegezegde) gang naar de bouwmarkt voor aankoop van de materialen gebleken. Integendeel: de betalingen die door [benadeelde 3] en [benadeelde 1] door middel van een betaalverzoek via ‘tikkie’ werden overgemaakt, werden telkens binnen een korte tijd contant opgenomen of er werd een privé-uitgave mee gedaan (p. 109). De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij degene was die van de betreffende rekening van zijn toenmalige partner [naam] , de overgemaakte bedragen opnam. De verdachte heeft het hof toegelicht dat hij dat deed omdat hij in de privésfeer het ene financiële gat vulde met het andere en dat hij hiermee ook voorzag in zijn verslaving aan cocaïne.
Het hof hecht, op basis van de hiervoor genoemde redenen, geen geloof aan de beweringen van de verdachte dat hij van tevoren niet het plan zou hebben gehad om de klussen niet uit te voeren. Juist de wijze waarop de verdachte te werk ging bij aangever [benadeelde 3] in de tweede betaling, illustreert naar het oordeel van het hof het patroon waarmee de verdachte in het contact met aangevers ervoor zorgde dat hij onder valse voorwendselen geld verkreeg voor eigen doeleinden en zich daarna onbereikbaar hield.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2021 tot en met 11 juli 2021 te Groot-Ammers, gemeente Molenlanden, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten het KvK nummer en de naam van het bedrijf van [slachtoffer 1] heeft gebruikt door met deze gegevens een account aan te maken op [website] en klussen aan te nemen, met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 5 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van (een) ander(en) te weten het KvK nummer (van [bedrijf] ) en de naam van het bedrijf van [slachtoffer 2] heeft gebruikt door met deze gegevens een account aan te maken op [website] en klussen aan te nemen met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
3.
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2021 tot en met 1 augustus 2021 te Heemstede en Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (260 euro), door
- te reageren in naam van [bedrijf] en
- een afspraak te maken een klus te verrichten en
- een Tikkie te sturen aan die [benadeelde 1] en
- de klus vervolgens niet te verrichten,
[benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (450 euro), door
- te reageren in naam van [slachtoffer 2] en
- een afspraak te maken een klus te verrichten en
- geld aan te nemen van [benadeelde 2] en
- de klus vervolgens niet te verrichten,
[benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag (476 euro), door
- te reageren in naam van [bedrijf]
en/of [slachtoffer 2]en
- een afspraak te maken een klus te verrichten en
- een Tikkie te sturen aan die [benadeelde 3] en
- de klus vervolgens niet te verrichten.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kan ontstaan.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
oplichting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om een taakstraf op te leggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. De verdachte is op het rechte pad beland en geeft aan met een schone lei te willen beginnen, zonder de druk van een voorwaardelijke gevangenisstraf boven het hoofd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft via [website] drie mensen opgelicht bij het aannemen van klussen. Daarbij heeft de verdachte gegevens van twee andere bedrijven misbruikt. Het geld dat vooraf voor die klussen werd overgemaakt, besteedde de verdachte privé. Voor de aangevers hield hij zich niet meer bereikbaar. Aldus heeft de verdachte het vertrouwen van de aangevers beschaamd, hen financieel benadeeld en overlast bezorgd. Het handelen van de verdachte schaadt bovendien het vertrouwen dat consumenten in het algemeen hebben in internetbedrijven als [website] .
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie 31 januari 2024 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. Het hof is daarnaast opgevallen dat de verdachte ook meer recentelijk nog in aanraking is gekomen met politie en/of justitie, zij het dat daaruit (nog) geen onherroepelijke veroordelingen zijn voortgevloeid. Dit maakt de stellingname van de verdediging dat het inmiddels veel beter gaat met de verdachte, minder aannemelijk en geeft het hof aanleiding ook die contacten bij de strafmaat en -modaliteit te betrekken.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep met zijn raadsvrouw toegelicht dat hij inmiddels ongeveer zeven maanden in een behandeltraject van De Brijder Verslavingszorg zit en dat hij merkt hoezeer hij daar baat bij heeft. Hij voelt zich een ander mens ten opzichte van de tijd waarin hij zijn verslaving aan cocaïne niet de baas was en justitieel de fout in ging.
In strafmatigende zin wil het hof meewegen dat het leven van de verdachte een wending ten goede lijkt te hebben genomen. Gelet op hoezeer dit een recente wending is – tegenover een langdurige verslaving aan cocaïne - is het hof er, mede gezien de recente justitiële en politiecontacten, echter nog niet gerust op dat het gebruik van verdovende middelen voor de verdachte definitief tot het verleden behoort. Het hof ziet daarin aanleiding een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op te leggen om de verdachte ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan strafbare feiten, in combinatie met een lagere taakstraf dan in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 476,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Zowel de advocaat-generaal als de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in diens vordering dient te worden verklaard, nu de verzekeringsmaatschappij de schade van de heer [benadeelde 3] heeft vergoed.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft aangegeven dat hij van diens verzekering het benadelingsbedrag heeft ontvangen en dat hij dit graag zou terugbetalen. Gesteld noch gebleken is dat de benadeelde partij daartoe verplicht is en onbekend is in hoeverre de verzekering zich voor het verhalen van de schade tot de verdachte zal wenden. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering nadere bewijslevering zou vergen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 260,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat vanwege de bepleite vrijspraak de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Aangegeven is voorts dat de verdachte bereid is om de benadeelde partij het bedrag terug te betalen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 450,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat vanwege de bepleite vrijspraak de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Aangegeven is voorts dat de verdachte bereid is om de benadeelde partij het bedrag terug te betalen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 231b en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 260,00 (tweehonderdzestig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 260,00 (tweehonderdzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 juli 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 450,00 (vierhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 juli 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.A.A. Postma, mr. R.D. van Heffen en mr. T.J. Kelder, in tegenwoordigheid van
mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2024.
Mr. Kelder is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
.