Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.MIJN HOEK B.V.,
GOLDVALENTIN S.L.,
NIEWIEMANS S.L.,
[curator 1],
[appellant 5],
1.[curator 2] ,
[curator 2],
3.[bedrijf 2] B.V.,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De eerste aanleg
5.De beoordeling
De vordering van [bedrijf 2] op Niewiemans van € 198.699,72
in agreement" was met de jaarrekeningen 2014 en 2015, afgezien van twee punten die hier niet ter zake doen. De bestuurder van Niewiemans heeft dus namens de gevolmachtigde van Niewiemans verklaard akkoord te zijn met de vorderingen van [bedrijf 2] op Niewiemans zoals opgenomen in de jaarrekeningen 2014 en 2015. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat Niewiemans de vordering op 24 januari 2017 – en dus binnen een termijn van vijf jaar na 15 oktober 2012 – heeft erkend. Bovendien blijkt hieruit voldoende dat Niewiemans heeft ingestemd met de verlenging van de leningsovereenkomst tot 15 oktober 2015. Met de brief van 14 december 2018 is de verjaringstermijn dus tijdig gestuit. Vervolgens is tijdig deze procedure aanhangig gemaakt. Van verjaring is dan ook geen sprake.
De vordering van [bedrijf 1] op Mijn Hoek van € 37.241,21
de factozijn opgemaakt door [naam 3] , gaat het hof daaraan voorbij. [naam 3] mag dan de jaarrekeningen hebben opgemaakt, maar de aandeelhouders, waaronder Mijn Hoek, hebben de jaarrekeningen 2014 en 2015 vastgesteld. Zij hebben daarmee uitdrukkelijk verklaard het eens te zijn met de jaarrekeningen zoals opgesteld door [naam 3] . Als Mijn Hoek van mening was geweest dat de genoemde vordering onjuist stond vermeld in de jaarrekening van [bedrijf 1] , had het op haar weg gelegen daar op dat moment melding van te maken. Dat heeft Mijn Hoek niet gedaan. Dat Mijn Hoek tegen de vaststelling van latere jaarrekeningen van [bedrijf 1] heeft gestemd, maakt dit niet anders. Bovendien is het enkele feit dat [naam 3] in het onderzoeksrapport een vingerwijzing heeft gekregen voor bepaalde – andere – gedragingen, onvoldoende voor de conclusie dat de genoemde vordering onjuist zou zijn vermeld in de jaarrekeningen of dat [naam 3] ten aanzien van deze vorderingen "litigieus" zou hebben gehandeld. Verder zijn de jaarrekeningen van [bedrijf 1] van 2015, 2016 en 2017 niet alleen door [naam 3] opgemaakt maar ook door de door de OK benoemde bestuurder [naam 4]. Ook hebben Mijn Hoek c.s. niet voldoende onderbouwd in welk opzicht [naam 3] onjuist zou hebben gehandeld ten aanzien van de genoemde jaarrekeningen. Daarnaast hebben Mijn Hoek c.s. niet concreet gemaakt waarom de juistheid van de vordering niet kan worden afgeleid uit de jaarrekeningen van [bedrijf 1] . Dit mocht wel van hen worden verwacht, ook gezien het feit dat Mijn Hoek c.s. niet concreet hebben betwist dat de vordering ook blijkt uit de jaarrekening van Mijn Hoek over 2014 en Evers na uitgebreid onderzoek naar de financiële verhoudingen tussen partijen heeft geconcludeerd dat hij geen aanleiding ziet af te wijken van de jaarrekening van [bedrijf 1] op dit onderdeel. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [bedrijf 1] een vordering van € 37.241,21 heeft op Mijn Hoek.
De vordering van [bedrijf 2] op Mijn Hoek van € 160.793,35
in agreement" met de jaarrekeningen. Bij de vaststelling van de jaarrekening 2016 heeft [appellant 5] vóór gestemd. Als [appellant 5] van mening was geweest dat de genoemde vordering onjuist stond vermeld in de jaarrekeningen, had het op zijn weg gelegen daar op dat moment melding van te maken. Dat heeft [appellant 5] niet gedaan. De conclusie luidt dan ook dat is komen vast te staan dat [bedrijf 2] een vordering van € 160.793,35 heeft op Mijn Hoek.
De vordering van [bedrijf 1] op Goldvalentin van € 60.070,58