ECLI:NL:GHAMS:2024:413

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.302.441
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen van curator van Prien en Gravier uit hoofde van leningsovereenkomst en rekening-courant

In deze zaak heeft de curator van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] vorderingen ingesteld tegen Mijn Hoek c.s. op basis van een leningsovereenkomst en rekening-courantverhouding. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen, waarna Mijn Hoek c.s. in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat de curator de vorderingen voldoende heeft onderbouwd en dat deze niet zijn verjaard. Het beroep op verrekening door Mijn Hoek c.s. werd verworpen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van enkele onderdelen. De zaak betreft complexe financiële verhoudingen tussen de betrokken partijen, waarbij de curator heeft aangetoond dat de vorderingen op Mijn Hoek c.s. gerechtvaardigd zijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke documentatie en erkenning van vorderingen in het kader van faillissement.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.302.441
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/673790 / HA ZA 19-1084
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 februari 2024
in de zaak van

1.MIJN HOEK B.V.,

gevestigd in Amsterdam,
2.
GOLDVALENTIN S.L.,
gevestigd in Madrid, Spanje,
3.
NIEWIEMANS S.L.,
gevestigd in Madrid, Spanje,
4.
[curator 1],
in zijn hoedanigheid van curator naar Spaans recht in het faillissement van
[appellant 5],
kantoorhoudende in [vestigingsplaats 1] , Spanje,
5.
[appellant 5],
wonende in [woonplaats] , Spanje,
appellanten,
advocaat: mr. A.J.M. Dekkers te Goes,
tegen

1.[curator 2] ,

in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[bedrijf 1] B.V.,
kantoorhoudende in [vestigingsplaats 2] ,
2.
[curator 2],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[bedrijf 2] B.V.,
kantoorhoudende in [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. W.D.M. van Tuyll van Serooskerken te Amsterdam,
en

3.[bedrijf 2] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
geïntimeerde,
advocaat: aanvankelijk mr. W.D.M. van Tuyll van Serooskerken te Amsterdam, tegenwoordig zonder advocaat.
Partijen worden hierna Mijn Hoek, Goldvalentin, Niewiemans, de Spaanse curator, [appellant 5] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] genoemd. Met Mijn Hoek c.s. worden – tenzij anders vermeld – aangeduid Mijn Hoek, Goldvalentin, Niewiemans en de Spaanse curator gezamenlijk. [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (geïntimeerde 2) worden gezamenlijk aangeduid met [bedrijven 1 & 2] of de curator. Als met [bedrijf 2] geïntimeerde 3 wordt bedoeld, is dat uitdrukkelijk vermeld.

1.De zaak in het kort

De curator heeft betaling gevorderd van een zestal vorderingen van [bedrijven 1 & 2] op Mijn Hoek c.s. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen. Hiertegen komen Mijn Hoek c.s. in hoger beroep op. In verband met het faillissement van [appellant 5] is de procedure voor wat betreft twee van de zes vorderingen op grond van artikel 29 Fw geschorst. Het hof beoordeelt de overige vier vorderingen. De conclusie luidt dat de curator de vorderingen voldoende heeft onderbouwd, de vorderingen niet zijn verjaard en Mijn Hoek c.s. zich niet kunnen beroepen op verrekening. Het hof bekrachtigt voor deze vorderingen het vonnis van de rechtbank.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Voor het procesverloop in hoger beroep verwijst het hof naar het tussenarrest van 14 november 2023. In dat arrest heeft het hof – onder andere – de vrijwaringszaak van Mijn Hoek c.s. tegen [naam 3] en TU Finance B.V. (hierna: [naam 3] ) gescheiden van de hoofdzaak. De vrijwaringszaak is naar aanleiding van een verzoek van partijen daartoe, ambtshalve doorgehaald met dien verstande dat partijen de zaak indien gewenst kunnen opbrengen als de hoofdprocedure niet langer is geschorst.
2.2.
Verder heeft het hof de zaak verwezen naar de rol van 28 november 2023 voor (i) het desgewenst overnemen van de procedure door de Spaanse curator en (ii) het desgewenst stellen van een advocaat namens [bedrijf 2] , in beide gevallen (uitsluitend) met betrekking tot de vordering ex artikel 843a Rv van [appellant 5] . Van beide mogelijkheden is geen gebruik gemaakt.
2.3.
Op 14 december 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Mijn Hoek c.s. waren – zoals aangekondigd bij bericht van 11 december 2023 – niet bij deze mondelinge behandeling aanwezig. De curator heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling laten toelichten door zijn advocaat, aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.De feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[bedrijf 1] is op 21 juli 2000 opgericht. De aandelen in het kapitaal van [bedrijf 1] worden gehouden door Mijn Hoek (voorheen genaamd Plien B.V., hierna ook: Mijn Hoek) en [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [appellant 5] is enig aandeelhouder van Mijn Hoek.
3.2.
Goldvalentin is een vennootschap waarvan [bedrijf 1] nagenoeg alle aandelen houdt en [appellant 5] bestuurder is.
3.3.
Niewiemans (voorheen genaamd Saleuzam, S.L., hierna ook: Niewiemans) is een dochtervennootschap van Goldvalentin. Bestuurder van Niewiemans is sinds 20 december 2010 [naam 2] (hierna: [naam 2] ), de Spaanse advocaat van [appellant 5] . Vóór die tijd was [appellant 5] bestuurder van Niewiemans. Daarnaast is onder meer [appellant 5] sinds 2005 voor onbepaalde tijd gevolmachtigde van Niewiemans.
3.4.
[bedrijf 2] is opgericht op 31 december 1996. [appellant 5] en [naam 1] houden elk 50% van de aandelen in het geplaatste kapitaal van [bedrijf 2] .
3.5.
[bedrijf 2] en Niewiemans hebben op 1 juli 2004 een geldleningsovereenkomst gesloten voor een hoofdsom van € 150.000. De hoofdsom moest uiterlijk 6 maanden daarna zijn terugbetaald. In artikel 7 van de overeenkomst staat het volgende:
"7. JURISDICTION:
This contract shall be governed by the laws of the Netherlands and any dispute arising out of or in connection with this contract shall be submitted to the competent court in Amsterdam."
3.6.
Op 30 augustus 2010 hebben [bedrijf 2] en Niewiemans een overeenkomst gesloten waarbij de looptijd van de lening van € 150.000 is verlengd tot 15 oktober 2012. De overeenkomst is namens Niewiemans ondertekend door [appellant 5] .
3.7.
Bij beschikking van 11 februari 2016 heeft de Ondernemingskamer van het hof Amsterdam (hierna: de OK) een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [bedrijf 1] over de periode vanaf 1 januari 2015 en bij beschikking van 9 juni 2016 een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [bedrijf 2] over de periode vanaf 1 januari 2014.
3.8.
Op 24 januari 2017 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 2] plaatsgevonden. Aanwezig waren – onder andere – [appellant 5] en [naam 2] . Tijdens deze vergadering zijn de jaarrekeningen 2014 en 2015 van [bedrijf 2] vastgesteld. In de jaarrekening 2014 staat het volgende:
"Loans due from related companies relate to a loan issued to Saleuzam S.L., Madrid, Spain, and in 2011 renamed into Niewiemans S.L., which is subject to interest at a rate of Euribor (12 months) plus 0.25 %. and is due on 15 October, 2015. Unpaid interest is capitalized and added to the principal amount. This loan due from Niewiemans S.L., including accrued interest, as at 31 December 2014 amounts to EUR 195,334."
3.9.
De jaarrekening 2015 vermeldt over deze lening het volgende:
"The loan issued to Niewiemans S.L (f.k.a. Saleuzam S.L.). Madrid, Spain, is subject to interest at a rate of Euribor (12 months) plus 0.25 % and was due on 15 October, 2015. Unpaid interest is capitalized and added to the principal amount. This loan, including accrued interest, as at 31 December 2015 amounts to EUR 196,454."
3.10.
In de notulen van de vergadering staat:
"Voting on adopting the 2014 and 2015 annual accounts of the Company
Mr [naam 2] , on behalf of Mr [appellant 5] , explains he is in agreement with the 2014 and 2015 annual accounts, except on (1) the addition regarding the valuation of Lumejan S.L. and (2) Tecnologia not being recorded as a related company. For this reason he votes against adopting these accounts."
3.11.
Op 19 december 2017 heeft weer een algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 2] plaatsgevonden. Namens [appellant 5] was [naam 2] aanwezig. Tijdens deze vergadering is de jaarrekening 2016 van [bedrijf 2] vastgesteld. De notulen vermelden het volgende:
"Mr [naam 2] , on behalf of Mr [appellant 5] , votes in favour of adopting the 2016 accounts."
3.12.
Bij beschikking van 18 oktober 2018 heeft de Ondernemingskamer mr. M.W.E. Evers (hierna: Evers) als onderzoeker aangewezen. Het doel van het onderzoek was duidelijkheid te verkrijgen over de financiële verhoudingen tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] enerzijds en hun dochtervennootschappen en [appellant 5] en [naam 1] en aan laatstgenoemden gelieerde (rechts)personen anderzijds. Het gelaste onderzoek had betrekking op de periode vanaf respectievelijk 1 januari 2015 ( [bedrijf 1] ) en 1 januari 2014 ( [bedrijf 2] ) tot en met 31 december 2016.
3.13.
Bij brief van 14 december 2018 hebben [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aan Mijn Hoek c.s. verzocht de openstaande schulden (zoals in deze procedure gevorderd) te betalen. Mijn Hoek c.s. hebben daaraan niet voldaan.
3.14.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] hebben op 15 mei 2019 conservatoir beslag doen leggen ten laste van Mijn Hoek op de aandelen die Mijn Hoek houdt in het kapitaal van [bedrijf 1] .
3.15.
Bij beschikking van 16 juli 2020 is [bedrijf 1] failliet verklaard met benoeming van de curator in zijn hoedanigheid.
3.16.
Op 18 februari 2021 heeft Evers een definitief onderzoeksrapport (hierna: het onderzoeksrapport) uitgebracht. Daarin staat het volgende:
"8. DE FINANCIËLE VERHOUDINGEN
(…)
8.3
Onderzoeker heeft zich bij het Onderzoek naar dit onderwerp – naast de interviews en de door partijen verstrekte stukken – gebaseerd op de grootboekrekeningen en bankafschriften van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Onderzoeker heeft per vordering c.q. schuld en per jaar de mutaties zoals deze blijken uit de jaarrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aan de grootboekrekeningen en de bankafschriften getoetst. Op deze basis worden in het navolgende de financiële verhoudingen tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] enerzijds en anderzijds hun dochtervennootschappen en [appellant 5] en [naam 1] en aan laatstgenoemden gelieerde (rechts)personen, besproken. Voorts heeft Onderzoeker gecontroleerd of er mutaties op de bankafschriften zijn geweest die niet in de financiële verhoudingen als in de voorgaande zin bedoeld, zijn verwerkt. (…)
8.5
Zonder afbreuk te doen aan de startdatum van de Onderzoeksperiode (1 januari 2015 voor [bedrijf 1] en 1 januari 2014 voor [bedrijf 2] ) zoals bepaald door de Ondernemingskamer, heeft Onderzoeker bij de hiervoor beschreven beoordeling als startpunt genomen de beginstand van de financiële verhoudingen zoals deze uit de jaarrekeningen 2012 blijken (dus de standen zoals die daaruit blijken per 1 januari 2012). De reden om het startpunt van de beschreven beoordeling ruimer te kiezen, is dat in 2012 nog geen geschillen tussen [appellant 5] en [naam 1] over de financiële verhoudingen bestonden. Tijdens de interviews hebben zij beiden aangegeven dat de spanningen in 2015 zijn ontstaan. (…) Daarnaast geldt dat jaarrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn vastgesteld, met instemming van de aandeelhouders. Ter zake wordt verwezen naar betreffende notulen van de relevante algemene vergaderingen, de volmachten en de jaarrekeningen. Voor zover Mijn Hoek hierbij door [naam 3] werd vertegenwoordigd (middels volmachten), acht Onderzoeker het onwaarschijnlijk dat [appellant 5] de daartoe strekkende volmachten zonder kennis van de onderliggende jaarrekening heeft afgegeven en ondertekend. Als dat al het geval is, is dat een omstandigheid die voor zijn risico blijft. (…)
8.1
Van [bedrijf 1] zijn aan Onderzoeker bankafschriften met betrekking tot de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 verstrekt. (…)
8.11
Van [bedrijf 2] zijn bankafschriften met betrekking tot de periode 22 maart 2012 tot en met 31 maart 2013 verstrekt.
[bedrijf 1]
(…)
8.25 (…)
Mijn Hoek: In de jaarrekeningen van [bedrijf 1] is een vordering op Mijn Hoek opgenomen. Deze vordering is, vanaf de jaarrekening 2012, opgenomen onder de "Current assets", "Current account shareholders" en "Due from shareholder shares A".
8.26
[naam 3] heeft verklaard dat deze vordering voortvloeit uit een rekening-courantverhouding tussen Mijn Hoek en [bedrijf 1] .
8.27 (…)
De rekening-courantverhouding tussen [bedrijf 1] en Mijn Hoek is niet schriftelijk vastgelegd. Met het jaarlijks toezenden – en vaststellen door de aandeelhouders – van de jaarrekening lijkt de verhouding jaarlijks afgesloten. (…)
8.33
Op basis van het voorgaande ziet Onderzoeker geen aanleiding af te wijken van de rekening-courantstanden zoals deze volgen uit de hiervoor genoemde jaarrekeningen, en gaat Onderzoeker uit van een vordering per (…) (31 december 2016) van [bedrijf 1] op Mijn Hoek van EUR 37.241 zoals deze ook in de jaarrekening 2016 is opgenomen. (…)
8.68 (…)
Goldvalentin: Uit de jaarrekeningen blijkt een vordering van [bedrijf 1] op Goldvalentin. (…) De vordering is gerubriceerd onder "Current assets", "Due from group companies", "Due from Goldvalentin S.L., Madrid, Spain." (…)
8.75
Onderzoeker ziet geen aanleiding af te wijken van de jaarrekening op dit onderdeel, waaruit blijkt dat de vordering van [bedrijf 1] op Goldvalentin per (…) (31 december 2016) EUR 60.071 bedraagt. (…)
[bedrijf 2]
(…)
8.129 In het kader van deze enquêteprocedure ziet Onderzoeker op dit onderdeel geen aanleiding af te wijken van de – door de aandeelhouders unaniem vastgestelde – jaarrekening van [bedrijf 2] , waaruit volgt dat de vordering van [bedrijf 2] op Niewiemans per (…) (31 december 2016) EUR 197.106 bedraagt (…)
8.139 (…)Mijn Hoek (…): Uit de jaarrekening van [bedrijf 2] blijkt een vordering van [bedrijf 2] op Mijn Hoek. Mijn Hoek is zoals vermeld gelieerd aan [appellant 5] .
8.140 Van belang is dat deze vordering op Mijn Hoek in de jaarrekeningen 2012, 2013 en 2014, tezamen met de vordering van [bedrijf 2] op [bedrijf 1] is opgenomen. Dus de beide vorderingen zijn in die jaarrekeningen als één bedrag opgenomen onder "Current assets", "Due from related companies", hetgeen ook volgt uit de specificatie: "Due from related companies relate to interest free receivables due from [bedrijf 1] B.V. and Plien B.V., which are payable at request". (…)
8.148 In het kader van deze enquêteprocedure ziet Onderzoeker geen aanleiding af te wijken van de jaarrekening van [bedrijf 2] , waaruit volgt dat de vordering van [bedrijf 2] op Mijn Hoek per (…) (31 december 2016) EUR 160.793 bedraagt. (…)"
3.17.
In de beschikking van 25 augustus 2020 heeft de OK het volgende overwogen (r.ov. 3.18):
" [appellant 5] heeft niet bestreden dat hij in het registro mercantil heeft laten registreren dat op 23 december 2016 een aandeelhoudersvergadering van Goldvalentin heeft plaatsgevonden waarbij zijn benoeming als bestuurder met vier jaar is verlengd en dat [bedrijf 1] voor die vergadering niet is uitgenodigd en daarbij niet aanwezig is geweest. [appellant 5] heeft evenmin bestreden dat hij zich op een in het registro mercantil vermelde aandeelhoudersvergadering van Goldvalentin van 28 juni 2019, waarvoor [bedrijf 1] evenmin is uitgenodigd en waarbij zij ook niet aanwezig is geweest, met gebruikmaking van een volmacht uit 2004 heeft voorgedaan als vertegenwoordiger van [bedrijf 1] en als zodanig namens [bedrijf 1] heeft gestemd vóór vaststelling van de jaarrekeningen 2017 en 2018 van Goldvalentin. De in 2004 aan [naam 1] en [appellant 5] gezamenlijk verstrekte bijzondere machtiging, was uitsluitend bestemd ter uitvoering van een specifieke transactie en bood voor een vertegenwoordiging van [bedrijf 1] door [appellant 5] op een aandeelhoudersvergadering van Goldvalentin geen enkele grondslag. [appellant 5] doet zich aldus ter zake van de uitoefening van aan [bedrijf 1] toekomende aandeelhoudersrechten welbewust ten onrechte voor als vertegenwoordiger van [bedrijf 1] ."
3.18.
Bij beschikking van 30 maart 2022 is [bedrijf 2] failliet verklaard met benoeming van de curator in zijn hoedanigheid. Op 27 april 2022 is [appellant 5] in Spanje in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de Spaanse curator tot curator.

4.De eerste aanleg

4.1.
[bedrijven 1 & 2] hebben in eerste aanleg – samengevat – veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling gevorderd van:
 Mijn Hoek aan [bedrijf 1] van € 37.241,21;
 Mijn Hoek aan [bedrijf 2] van € 160.793,35;
 Goldvalentin aan [bedrijf 1] van € 60.070,58;
 Niewiemans aan [bedrijf 2] van € 198.699,72;
 [appellant 5] aan [bedrijf 1] van € 447.621,74;
 [appellant 5] aan [bedrijf 2] van € 11.618,67;
in alle gevallen te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, met hoofdelijke veroordeling van Mijn Hoek c.s. in de kosten van de procedure, met rente en nakosten.
4.2.
Mijn Hoek c.s. hebben op hun beurt – kort gezegd en voor zover in hoger beroep van belang – in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen van [bedrijven 1 & 2] ten aanzien van Goldvalentin, Niewiemans en [appellant 5] en in reconventie, na wijziging van eis en uitvoerbaar bij voorraad:
I. afschriften van de volgende documenten, op straffe van verbeurte van een dwangsom:
alle overeenkomsten tussen [bedrijven 1 & 2] enerzijds en Mijn Hoek c.s. anderzijds die betrekking hebben op de gevorderde bedragen;
alle bankafschriften van [bedrijven 1 & 2] in het jaar 2011 en van de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 of – subsidiair – alle bankafschriften die betrekking hebben op de gevorderde bedragen;
het volledige onderzoek van Marseille;
II. opheffing van het door [bedrijf 1] gelegde conservatoire beslag op de aandelen van Mijn Hoek in het kapitaal van [bedrijf 1] ;
III. opheffing van het door [bedrijf 2] gelegde conservatoire beslag op de aandelen van Mijn Hoek in het kapitaal van [bedrijf 1] ;
met veroordeling van [bedrijven 1 & 2] in de kosten van de procedure.
4.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van [bedrijven 1 & 2] toegewezen, maar de veroordelingen jegens [bedrijf 1] niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard in verband met het faillissement van [bedrijf 1] . De (reconventionele) vorderingen van Mijn Hoek c.s. heeft de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft Mijn Hoek c.s. veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beoordeling

De vorderingen in hoger beroep
5.1.
Tegen de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen Mijn Hoek c.s. met negen grieven op. Mijn Hoek c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen strekkende tot onbevoegdverklaring van de Nederlandse rechter zal toewijzen, hun vorderingen in reconventie zal toewijzen en de vorderingen van de curator zal afwijzen en de curator zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Mijn Hoek c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis hebben voldaan, met rente en veroordeling van de curator in de kosten van beide instanties.
5.2.
De curator heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis bekrachtigt, met veroordeling van Mijn Hoek c.s. in de kosten van de procedure in hoger beroep.
5.3.
In het tussenarrest heeft het hof verstaan dat de procedure ten aanzien van de vorderingen van [bedrijven 1 & 2] op [appellant 5] op de voet van artikel 29 Fw is geschorst en dat deze schorsing ook ziet op de vraag of de Nederlandse rechter ten aanzien van deze vorderingen rechtsmacht heeft. Het hof zal daarom de grieven die zien op deze vorderingen (nu) niet beoordelen. Dit betreft grief 1, 2, 3, 5 (voor zover betrekking op de vordering op [appellant 5] ) en 6 (voor zover betrekking op het beroep op verrekening door [appellant 5] ). In verband met de ambtshalve doorhaling van de vrijwaringszaak zal grief 7, die ziet op de vrijwaringszaak, (nu) evenmin worden behandeld. Voor het overige zal het hof de grieven beoordelen.
5.4.
Mijn Hoek c.s. hebben geen grieven gericht tegen de oordelen van de rechtbank over de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten met betrekking tot de hierboven genoemde vorderingen. Dat betekent dat het hof deze oordelen tot uitgangspunt neemt (behalve voor zover zij op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep weer aan de orde zouden komen).
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht
5.5.
Aangezien Goldvalentin en Niewiemans in Spanje zijn gevestigd, zal het hof ambtshalve beoordelen of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om kennis te nemen van de vorderingen op hen.
5.6.
De vorderingen van [bedrijf 1] op Goldvalentin zijn gegrond op een verbintenis tot betaling van een geldsom. De rechtbank heeft geoordeeld dat op deze verbintenis Nederlands recht van toepassing is. Tegen dat oordeel is geen grief gericht, zodat het hof dat oordeel tot uitgangspunt neemt. Op grond van artikel 6:116 BW moet een betaling worden gedaan aan de woonplaats van de schuldeiser. De verbintenis moet dus worden uitgevoerd in de woonplaats van [bedrijf 1] . De Nederlandse rechter is daarom op grond van artikel 7 lid 1 sub a Brussel I-bis bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [bedrijf 1] op Goldvalentin.
5.7.
De vorderingen van [bedrijf 2] op Niewiemans vloeien voort uit een leningsovereenkomst. Partijen hebben bij het aangaan van die overeenkomst een forumkeuze gemaakt voor de rechtbank Amsterdam. Niet gesteld of gebleken is dat deze forumkeuze ongeldig zou zijn. De Nederlandse rechter is daarom op grond van artikel 25 Brussel I-bis exclusief bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [bedrijf 2] op Niewiemans. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat op de leningsovereenkomst tussen [bedrijf 2] en Niewiemans Nederlands recht van toepassing is. Tegen dat oordeel is geen grief gericht. Naar Nederlands recht moet een betaling onder een leningsovereenkomst worden gedaan aan de woonplaats van de schuldeiser (artikel 6:116 BW), in dit geval van [bedrijf 2] . De Nederlandse rechter is dus (ook) op grond van artikel 7 lid 1 sub a Brussel I-bis bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [bedrijf 2] op Niewiemans.
De vorderingen van [bedrijven 1 & 2] zijn toewijsbaar
5.8.
Grief 4, 5 (voor zover geen betrekking op de vordering op [appellant 5] ) en 6 (voor zover geen betrekking op een verrekeningsverweer door [appellant 5] ) zijn gericht tegen de beslissingen van de rechtbank om de volgende vorderingen van [bedrijven 1 & 2] toe te wijzen:
 de vordering van [bedrijf 1] op Mijn Hoek van € 37.241,21;
 de vordering van [bedrijf 2] op Mijn Hoek van € 160.793,35;
 de vordering van [bedrijf 1] op Goldvalentin van € 60.070,58;
 de vordering van [bedrijf 2] op Niewiemans van € 198.699,72.
5.9.
De grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, treffen geen doel. Het hof legt hierna uit waarom. Daarbij houdt het hof de volgorde aan waarin de vorderingen in de grieven aan de orde worden gesteld.
1.
De vordering van [bedrijf 2] op Niewiemans van € 198.699,72
5.10.
De curator heeft gesteld dat [bedrijf 2] een vordering heeft op Niewiemans van € 198.699,72 en heeft dit als volgt onderbouwd. De vordering is gebaseerd op een leningsovereenkomst van 1 juli 2004, die nadien een aantal keren is verlengd. Daarnaast blijkt de vordering uit de jaarrekeningen 2014, 2015, 2016 en 2017 van [bedrijf 2] . Bovendien volgt uit het onderzoeksrapport dat Evers geen aanleiding ziet af te wijken van de jaarrekening van [bedrijf 2] , waaruit volgt dat de vordering van [bedrijf 2] op Niewiemans per 31 december 2016 EUR 197.106 bedraagt.
5.11.
Mijn Hoek c.s. hebben de stelling van de curator betwist. Volgens hen zijn de jaarrekeningen van [bedrijf 2] wel vastgesteld, maar heeft Niewiemans dat niet gedaan en is zij daarbij ook niet betrokken geweest. Bovendien wijken de jaarrekeningen van Niewiemans op dit punt af van die van [bedrijf 2] , aldus Mijn Hoek c.s.
5.12.
Het hof is van oordeel dat deze betwisting door Mijn Hoek c.s. onvoldoende is tegenover de onderbouwde stelling van de curator. De vordering blijkt uit zowel de leningsovereenkomst als de jaarrekeningen van [bedrijf 2] . Tijdens de vergadering van 24 januari 2017 heeft [naam 2] namens [appellant 5] te kennen gegeven akkoord te zijn met de jaarrekeningen over 2014 en 2015, met uitzondering van twee onderwerpen die geen betrekking hebben op de vordering van [bedrijf 2] op Niewiemans. Of Niewiemans betrokken is geweest bij het vaststellen van de jaarrekening van [bedrijf 2] , is in dit verband niet van belang. Verder had het op de weg van Mijn Hoek c.s. gelegen concreet te onderbouwen in hoeverre de jaarrekeningen van [bedrijf 2] op dit punt afwijken, ook omdat Evers na uitgebreid onderzoek naar de financiële verhoudingen tussen partijen heeft geconcludeerd dat hij geen aanleiding ziet af te wijken van de jaarrekening van [bedrijf 2] op dit onderdeel. Dit hebben Mijn Hoek c.s. niet gedaan. Voor het hof staat daarom vast dat [bedrijf 2] een vordering heeft op Niewiemans van € 198.699,72.
5.13.
Mijn Hoek c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [bedrijf 2] op Niewiemans is verjaard. Volgens de curator is de verjaring echter tijdig gestuit omdat (i) met de vaststelling van de jaarrekeningen van [bedrijf 2] de vordering is erkend en (ii) de lening is verlengd tot 15 oktober 2015 en pas daarna opeisbaar is geworden, zodat de stuiting in de brief van 14 december 2018 (en vervolgens het instellen van deze procedure) tijdig was. Het hof verwerpt het beroep op verjaring en licht dit als volgt toe.
5.14.
Een vordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot betaling van een geldsom verjaart door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden (artikel 3:307 BW). De verjaring kan worden gestuit door – kort gezegd – een schriftelijke aanmaning (artikel 3:317 lid 1 BW). Ook kan de verjaring worden gestuit door erkenning van het recht van de schuldeiser (artikel 3:318 BW). Erkenning door de schuldenaar is vormvrij. Elke handeling of gedraging van de schuldenaar waaruit blijkt dat hij de schuld erkent, stuit de verjaring. Ook een vertegenwoordiger kan de verjaring stuiten door erkenning (HR 13 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9243).
5.15.
Als onvoldoende weersproken staat vast dat de leningsovereenkomst is verlengd tot in ieder geval 15 oktober 2012. De vordering is op zijn vroegst op dat moment opeisbaar geworden. Verder staat vast dat de vordering en de verlenging tot 15 oktober 2015 zijn opgenomen in de jaarrekeningen 2014 en 2015 van [bedrijf 2] . Deze jaarrekeningen zijn tijdens de vergadering van 24 januari 2017 vastgesteld. Bij deze vergadering waren zowel [naam 2] (op dat moment bestuurder van Niewiemans) als [appellant 5] (op dat moment gevolmachtigde van Niewiemans) aanwezig. Uit de notulen blijkt dat [naam 2] namens [appellant 5] heeft verklaard dat hij "
in agreement" was met de jaarrekeningen 2014 en 2015, afgezien van twee punten die hier niet ter zake doen. De bestuurder van Niewiemans heeft dus namens de gevolmachtigde van Niewiemans verklaard akkoord te zijn met de vorderingen van [bedrijf 2] op Niewiemans zoals opgenomen in de jaarrekeningen 2014 en 2015. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat Niewiemans de vordering op 24 januari 2017 – en dus binnen een termijn van vijf jaar na 15 oktober 2012 – heeft erkend. Bovendien blijkt hieruit voldoende dat Niewiemans heeft ingestemd met de verlenging van de leningsovereenkomst tot 15 oktober 2015. Met de brief van 14 december 2018 is de verjaringstermijn dus tijdig gestuit. Vervolgens is tijdig deze procedure aanhangig gemaakt. Van verjaring is dan ook geen sprake.
2.
De vordering van [bedrijf 1] op Mijn Hoek van € 37.241,21
5.16.
De curator heeft gesteld dat [bedrijf 1] een vordering van € 37.241,21 heeft uit de rekening-courantverhouding op Mijn Hoek en heeft dit als volgt onderbouwd. De vordering blijkt uit de jaarrekeningen 2014, 2015, 2016 en 2017 van [bedrijf 1] . De jaarrekeningen 2014 en 2015 heeft Mijn Hoek goedgekeurd. Bovendien blijkt deze schuld van Mijn Hoek aan [bedrijf 1] uit de jaarrekening 2014 van Mijn Hoek. Verder volgt uit het onderzoeksrapport dat Evers geen aanleiding heeft af te wijken van de rekening-courantstanden zoals deze volgen uit jaarrekeningen van [bedrijf 1] en dat hij uitgaat van een vordering per 31 december 2016 van [bedrijf 1] op Mijn Hoek van € 37.241 zoals deze ook in de jaarrekening 2016 van [bedrijf 1] is opgenomen.
5.17.
Mijn Hoek c.s. hebben de vordering van de curator betwist. Volgens hen kan de juistheid van deze vordering niet worden afgeleid uit de jaarrekeningen van [bedrijf 1] . Daarnaast is van erkenning van de verschuldigdheid geen sprake. Voor zover Mijn Hoek heeft gestemd vóór vaststelling van de jaarrekeningen 2014 en 2015, heeft zij dat gedaan zonder wetenschap van het litigieuze handelen van [naam 3] , die de jaarrekeningen heeft opgemaakt. Mijn Hoek heeft tegen vaststelling van latere jaarrekeningen gestemd, aldus Mijn Hoek c.s.
5.18.
Het hof acht deze betwisting onvoldoende tegenover de gemotiveerde stelling van de curator. Voor zover Mijn Hoek c.s. stellen dat niet mag worden uitgegaan van de juistheid van de jaarrekeningen van [bedrijf 1] omdat deze
de factozijn opgemaakt door [naam 3] , gaat het hof daaraan voorbij. [naam 3] mag dan de jaarrekeningen hebben opgemaakt, maar de aandeelhouders, waaronder Mijn Hoek, hebben de jaarrekeningen 2014 en 2015 vastgesteld. Zij hebben daarmee uitdrukkelijk verklaard het eens te zijn met de jaarrekeningen zoals opgesteld door [naam 3] . Als Mijn Hoek van mening was geweest dat de genoemde vordering onjuist stond vermeld in de jaarrekening van [bedrijf 1] , had het op haar weg gelegen daar op dat moment melding van te maken. Dat heeft Mijn Hoek niet gedaan. Dat Mijn Hoek tegen de vaststelling van latere jaarrekeningen van [bedrijf 1] heeft gestemd, maakt dit niet anders. Bovendien is het enkele feit dat [naam 3] in het onderzoeksrapport een vingerwijzing heeft gekregen voor bepaalde – andere – gedragingen, onvoldoende voor de conclusie dat de genoemde vordering onjuist zou zijn vermeld in de jaarrekeningen of dat [naam 3] ten aanzien van deze vorderingen "litigieus" zou hebben gehandeld. Verder zijn de jaarrekeningen van [bedrijf 1] van 2015, 2016 en 2017 niet alleen door [naam 3] opgemaakt maar ook door de door de OK benoemde bestuurder [naam 4]. Ook hebben Mijn Hoek c.s. niet voldoende onderbouwd in welk opzicht [naam 3] onjuist zou hebben gehandeld ten aanzien van de genoemde jaarrekeningen. Daarnaast hebben Mijn Hoek c.s. niet concreet gemaakt waarom de juistheid van de vordering niet kan worden afgeleid uit de jaarrekeningen van [bedrijf 1] . Dit mocht wel van hen worden verwacht, ook gezien het feit dat Mijn Hoek c.s. niet concreet hebben betwist dat de vordering ook blijkt uit de jaarrekening van Mijn Hoek over 2014 en Evers na uitgebreid onderzoek naar de financiële verhoudingen tussen partijen heeft geconcludeerd dat hij geen aanleiding ziet af te wijken van de jaarrekening van [bedrijf 1] op dit onderdeel. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [bedrijf 1] een vordering van € 37.241,21 heeft op Mijn Hoek.
5.19.
Mijn Hoek c.s. hebben een beroep gedaan op verrekening van een vordering van Goldvalentin op [bedrijf 1] met de vordering van [bedrijf 1] op Mijn Hoek. Dit beroep gaat niet op. Ten eerste is niet komen vast te staan dat Goldvalentin daadwerkelijk een vordering heeft op [bedrijf 1] (zoals hierna in 5.28 aan de orde komt). Bovendien zijn [bedrijf 1] en Mijn Hoek niet over en weer elkaars schuldenaar, zoals vereist voor een geslaagd beroep op verrekening (artikel 6:127 BW). Hieraan doet niet af dat het in deze procedure gaat om het afwikkelen van financiële (concern)verhoudingen. Ook is niet van belang dat een vordering van Goldvalentin op [bedrijf 1] kan worden gecedeerd aan Mijn Hoek. Uit de eigen stellingen van Mijn Hoek c.s. volgt namelijk dat deze cessie (nog) niet heeft plaatsgevonden.
3.
De vordering van [bedrijf 2] op Mijn Hoek van € 160.793,35
5.20.
De curator heeft gesteld dat [bedrijf 2] een vordering van € 160.793,35 heeft op Mijn Hoek op grond van een rekening-courantverhouding. Deze vordering blijkt volgens de curator uit de jaarrekeningen 2014, 2015, 2016 en 2017 van [bedrijf 2] . Bovendien blijkt deze schuld van Mijn Hoek aan [bedrijf 2] uit de jaarrekening 2014 van Mijn Hoek. Verder volgt uit het onderzoeksrapport dat Evers geen aanleiding ziet af te wijken van de rekening-courantstanden zoals deze volgen uit jaarrekeningen van [bedrijf 2] en dat hij uitgaat van een vordering per 31 december 2016 van [bedrijf 2] op Mijn Hoek van € 160.793 zoals deze ook in de jaarrekening 2016 van [bedrijf 2] is opgenomen.
5.21.
Mijn Hoek c.s. hebben betwist dat [bedrijf 2] een vordering heeft op Mijn Hoek. De juistheid van deze vordering kan volgens hen niet worden afgeleid uit de jaarrekeningen van [bedrijf 2] . Daarnaast is van erkenning van de verschuldigdheid geen sprake. [appellant 5] heeft tegen vaststelling van de jaarrekeningen 2014 en 2015 van [bedrijf 2] gestemd. Voor zover [appellant 5] heeft gestemd vóór de vaststelling van de jaarrekeningen van [bedrijf 2] , heeft hij dat gedaan zonder wetenschap van het litigieuze handelen van [naam 3] , aldus Mijn Hoek c.s.
5.22.
Het hof is van oordeel dat – in het licht van de onderbouwde stelling van de curator – de betwisting door Mijn Hoek c.s. onvoldoende is. Voor zover Mijn Hoek c.s. stellen dat niet mag worden uitgegaan van de juistheid van de jaarrekeningen van [bedrijf 2] omdat [naam 3] deze heeft opgemaakt, verwijst het hof naar wat hierover in 5.18 is overwogen. Verder hebben Mijn Hoek c.s. niet concreet gemaakt waarom de juistheid van de vordering niet kan worden afgeleid uit de jaarrekeningen van [bedrijf 2] . Dit lag wel op hun weg, aangezien (onvoldoende is betwist dat) de vordering ook staat genoemd in de jaarrekening 2014 van Mijn Hoek en Evers na uitgebreid onderzoek heeft geconcludeerd dat hij geen aanleiding ziet af te wijken van de jaarrekening van [bedrijf 2] op dit onderdeel. Ook is relevant dat [appellant 5] weliswaar tegen vaststelling van de jaarrekeningen 2014 en 2015 van [bedrijf 2] heeft gestemd, maar dat dit was omdat hij het niet eens was met twee andere punten. Voor het overige – en dus ook voor wat betreft deze vordering van [bedrijf 2] op Mijn Hoek – was [appellant 5] "
in agreement" met de jaarrekeningen. Bij de vaststelling van de jaarrekening 2016 heeft [appellant 5] vóór gestemd. Als [appellant 5] van mening was geweest dat de genoemde vordering onjuist stond vermeld in de jaarrekeningen, had het op zijn weg gelegen daar op dat moment melding van te maken. Dat heeft [appellant 5] niet gedaan. De conclusie luidt dan ook dat is komen vast te staan dat [bedrijf 2] een vordering van € 160.793,35 heeft op Mijn Hoek.
4.
De vordering van [bedrijf 1] op Goldvalentin van € 60.070,58
5.23.
De curator heeft gesteld dat [bedrijf 1] een vordering van € 60.070,58 heeft op Goldvalentin uit hoofde van een rekening-courantverhouding. De vordering blijkt volgens de curator uit de jaarrekeningen van 2014, 2015, 2016 en 2017 van [bedrijf 1] . Bovendien volgt uit het onderzoeksrapport dat Evers geen aanleiding ziet af te wijken van de rekening-courantstanden zoals deze volgen uit jaarrekeningen van [bedrijf 1] en dat hij uitgaat van een vordering per 31 december 2016 van [bedrijf 1] op Goldvalentin van € 60.071 zoals deze ook in de jaarrekening 2016 is opgenomen, aldus de curator.
5.24.
Mijn Hoek c.s. hebben de vordering van de curator betwist en dit als volgt toegelicht. De juistheid van deze vordering kan niet worden afgeleid uit de jaarrekeningen van [bedrijf 1] . Daarnaast is van erkenning van de verschuldigdheid geen sprake. Voor zover al vóór vaststelling van de jaarrekeningen van [bedrijf 1] is gestemd, is Goldvalentin daarbij niet betrokken geweest. Bovendien zijn de jaarrekeningen van Goldvalentin op dit punt afwijkend.
5.25.
Het hof oordeelt dat Mijn Hoek c.s. hun betwisting onvoldoende hebben gemotiveerd in het licht van de onderbouwde stelling van de curator. Met betrekking tot de suggestie van Mijn Hoek c.s. dat de jaarrekeningen van [bedrijf 1] onbetrouwbaar zouden zijn vanwege de betrokkenheid van [naam 3] , verwijst het hof naar wat hierover in 5.18 is overwogen. Verder is relevant dat Mijn Hoek heeft gestemd vóór vaststelling van de jaarrekeningen 2014 en 2015 van [bedrijf 1] . Weliswaar kan hieruit geen erkenning door Goldvalentin worden afgeleid, maar dit neemt niet weg dat dit een sterke aanwijzing is dat de vordering van [bedrijf 1] op Goldvalentin juist is weergegeven in die jaarrekeningen. Daarnaast het op de weg van Mijn Hoek c.s. gelegen concreet te onderbouwen in hoeverre de jaarrekeningen van [bedrijf 1] op dit punt niet juist zijn, mede omdat Evers na uitgebreid onderzoek naar de financiële verhoudingen tussen partijen heeft geconcludeerd dat hij geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van deze vordering. Dit hebben zij echter niet gedaan. Bovendien komt geen betekenis toe aan het feit dat de jaarrekeningen van Goldvalentin op dit punt afwijkend zijn. Zoals de OK (onherroepelijk) heeft vastgesteld, heeft [appellant 5] die jaarrekeningen vastgesteld door onbevoegd een volmacht van [bedrijf 1] te gebruiken. Aan die jaarrekeningen wordt daarom voorbij gegaan. In het licht van het voorgaande komt het hof dan ook tot de conclusie dat voldoende is komen vast te staan dat [bedrijf 1] een vordering van € 60.070,58 heeft op Goldvalentin.
5.26.
Mijn Hoek c.s. hebben verder een beroep gedaan op verrekening. Volgens hen is [bedrijf 1] juist gelden verschuldigd aan Goldvalentin. Uit een audit en uit de administratie van Goldvalentin volgt een vordering op [bedrijf 1] van € 664.581,51 die [bedrijf 1] nog niet heeft voldaan. Daarover wordt geprocedeerd in Spanje en in die procedure heeft Goldvalentin haar vordering met uitvoerige bewijsstukken onderbouwd. Uit het faillissementsverslag van [bedrijf 1] volgt dat (de curator van) [bedrijf 1] erkent dat Goldvalentin een vordering heeft op haar heeft en ook in het rapport van Evers is opgenomen dat een bedrag zou zijn verrekend, aldus Mijn Hoek c.s.
5.27.
De curator heeft betwist dat Goldvalentin een vordering heeft op [bedrijf 1] en heeft dat als volgt onderbouwd. De administratie en de jaarrekeningen van Goldvalentin geven geen getrouw beeld en aan haar jaarrekeningen moet voorbij worden gegaan. Bovendien staat de vordering van Goldvalentin niet in de jaarrekeningen van [bedrijf 1] ; ook niet in de jaarrekeningen ten aanzien waarvan [appellant 5] (namens Mijn Hoek) vóór vaststelling heeft gestemd. Verder heeft Evers in het onderzoeksrapport aandacht besteed aan de beweerde vordering van Goldvalentin en is hij alsnog tot de conclusie gekomen dat de vordering van [bedrijf 1] op Goldvalentin € 60.071 bedraagt. Daarnaast bedroeg de vordering, waarvan [appellant 5] tegen de onderzoeker beweerde dat [bedrijf 1] deze nog verschuldigd zou zijn aan Goldvalentin, € 254.077,21. Dit is een ander bedrag dan het bedrag van € 664.581,51, zonder dat voor het verschil een verklaring is gegeven. Verder is niet onderbouwd waarop de vordering van Goldvalentin is gegrond.
5.28.
Het hof verwerpt het beroep van Goldvalentin op verrekening. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de curator hebben Mijn Hoek c.s. onvoldoende gesteld waaruit volgt dat Goldvalentin een vordering heeft op [bedrijf 1] . Allereerst hebben Mijn Hoek c.s. niet onderbouwd wat de grondslag is van de vordering van Goldvalentin op [bedrijf 1] . Het enkele feit dat daarover in Spanje wordt geprocedeerd, is daarvoor onvoldoende. Ook de jaarrekeningen van Goldvalentin zijn, zoals in 5.25 overwogen, daarvoor onvoldoende onderbouwing. Verder is van belang dat de vordering niet voorkomt in de jaarrekeningen van [bedrijf 1] , terwijl die zijn vastgesteld door Mijn Hoek. Daarnaast hebben Mijn Hoek c.s. geen verklaring gegeven voor het feit dat de vordering blijkbaar eerst € 254.077,21 bedroeg en nu kennelijk € 664.581,51. Tot slot heeft de vermelding van een vordering van Goldvalentin in het faillissementsverslag niet de betekenis die Mijn Hoek c.s. daaraan toedichten. Zoals de curator tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, geven opmerkingen in een faillissementsverslag geen oordeel over de gegrondheid en waarde van een vordering, zolang deze niet is geverifieerd en getoetst in de verificatievergadering. De conclusie luidt dat niet is komen vast te staan dat Goldvalentin een vordering heeft op [bedrijf 1] . Er valt dan ook niets te verrekenen.
Niet voldaan aan vereisten voor afschrift van stukken (artikel 843a Rv)
5.29.
Grief 8 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Mijn Hoek c.s. geen rechtmatig belang (meer) hebben bij afgifte van de gevorderde stukken en tegen de beslissing van de rechtbank de reconventionele vordering van Mijn Hoek c.s. af te wijzen. De grief treft geen doel. Het hof licht dit als volgt toe.
5.30.
In het tussenarrest heeft het hof verstaan dat voor wat betreft de vordering ex artikel 843a Rv zowel [appellant 5] als [bedrijf 2] partij is in dit hoger beroep. De Spaanse curator heeft deze vordering niet overgenomen van [appellant 5] . Voor zover het deze vordering betreft, bestaat Mijn Hoek c.s. dus uit Mijn Hoek, Goldvalentin, Niewiemans en [appellant 5] en wordt met [bedrijf 2] geïntimeerde 3 bedoeld. Verder heeft zich voor [bedrijf 2] geen advocaat gesteld, wat betekent dat [bedrijf 2] in hoger beroep geen verweer heeft gevoerd. Daarom zal het hof bij de beoordeling in aanmerking nemen wat [bedrijf 2] in eerste aanleg tegen deze vordering heeft aangevoerd.
5.31.
Op grond van artikel 843a Rv kan eenieder die daarbij rechtmatig belang heeft, inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Voor toewijzing van de vordering is dus vereist dat Mijn Hoek c.s. een rechtmatig belang hebben bij afschrift van de gevorderde stukken. Bovendien moeten de gevorderde stukken bestaan. Aan deze vereisten is niet voldaan. Het hof licht dat als volgt toe.
5.32.
Allereerst hebben Mijn Hoek c.s. afschrift gevorderd van alle overeenkomsten tussen [bedrijven 1 & 2] enerzijds en Mijn Hoek c.s. anderzijds die betrekking hebben op de door [bedrijven 1 & 2] ingestelde vorderingen. [bedrijven 1 & 2] hebben toegelicht – [bedrijf 2] in eerste aanleg en [bedrijf 1] ook in hoger beroep – dat voor zover dergelijke overeenkomsten op schrift zijn gesteld, zij in deze procedure zijn overgelegd (als producties 23 en 25) en dat voor het overige geen schriftelijke overeenkomsten bestaan. Mijn Hoek c.s. hebben dit niet weersproken en ook overigens zijn er geen aanwijzingen dat dit niet juist zou zijn. Voor zover de vordering ziet op overeenkomsten die al in het geding zijn gebracht, hebben Mijn Hoek c.s. geen rechtmatig belang bij afschrift. Voor zover de vordering ziet op overeenkomsten die niet in schriftelijke vorm bestaan, is de vordering evenmin toewijsbaar.
5.33.
Ten tweede hebben Mijn Hoek c.s. afschrift gevorderd van bankafschriften van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] over 2011 en vanaf 2017. Mijn Hoek c.s. hebben evenwel niet (voldoende) gesteld waarom zij een rechtmatig belang hebben bij deze stukken. Het enkele feit dat Mijn Hoek aandeelhouder is van [bedrijf 1] en [appellant 5] aandeelhouder van [bedrijf 2] levert onvoldoende belang op voor afschrift van de gevorderde bankafschriften. Ook de wens van Mijn Hoek c.s. om volledige openheid van zaken te krijgen is in dit geval niet voldoende. Mijn Hoek c.s. hebben onvoldoende toegelicht waarom zij belang hebben bij afschriften over 2011, mede in het licht van het niet bestreden uitgangspunt van Evers dat in 2012 nog geen geschillen over de financiële verhoudingen bestonden tussen [appellant 5] en [naam 1] . Verder staat vast dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] vanaf 2017 (mede) werden bestuurd door een bestuurder die de OK heeft benoemd. Zonder nadere toelichting valt dan niet in te zien dat en in hoeverre de bankafschriften over die periode toegevoegde waarde hebben voor Mijn Hoek c.s. Tot slot hebben Mijn Hoek c.s. in hoger beroep gewezen op het belang bij openheid van zaken over de opbrengst van de verkoop van een onroerende zaak van Lumejan Immobilia S.L, een dochtervennootschap van [bedrijf 2] . Uit de stellingen van Mijn Hoek c.s. blijkt echter dat dit in het belang is van de minderheidsaandeelhouder van die vennootschap. Dat dit een rechtmatig belang van Mijn Hoek c.s. oplevert is onvoldoende toegelicht. De conclusie luidt dan ook dat Mijn Hoek c.s. geen rechtmatig belang hebben bij afschrift van de gevorderde bankafschriften.
5.34.
Ten slotte hebben Mijn Hoek c.s. afschrift gevorderd van het onderzoek van Marseille. Zij hebben echter niet (voldoende) onderbouwd waarom zij rechtmatig belang hebben bij afschrift van dit onderzoek. Integendeel: volgens hen is dat onderzoek geenszins leidend om de financiële verhoudingen tussen partijen te kunnen vaststellen. Daarnaast hebben [bedrijven 1 & 2] toegelicht – [bedrijf 2] in eerste aanleg en [bedrijf 1] ook in hoger beroep – dat het onderzoek van Marseille niet schriftelijk is vastgelegd. Er is dus niet een stuk waarvan afschrift kan worden gevorderd. Ook deze vordering is dus niet toewijsbaar.
5.35.
De conclusie luidt dat grief 8 geen doel treft.
De gelegde beslagen worden niet opgeheven
5.36.
Grief 9 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de gelegde beslagen niet worden opgeheven omdat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van deze vorderingen. Ook deze grief heeft geen succes. De beslagen zijn gelegd voor de vorderingen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] op Mijn Hoek. Zoals hiervoor is overwogen, zijn die vorderingen terecht toegewezen. Er is dus geen grond voor opheffing van de gelegde beslagen.
Slotsom
5.37.
De beoordeelde grieven slagen niet. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen, met uitzondering van het dictum onder 6.5 en 6.6. Mijn Hoek c.s. krijgen dus ongelijk. Zelfs als de niet beoordeelde grieven wél slagen, zullen Mijn Hoek c.s. voor wat betreft zowel het aantal als de hoogte van de toegewezen vorderingen de overwegend in het ongelijk gestelde partijen zijn. Om die reden zal het hof Mijn Hoek, Golvalentin en Niewiemans (nu al) veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Een veroordeling van [appellant 5] in de proceskosten van [bedrijf 2] (geïntimeerde 3) voor de vordering ex artikel 843a Rv is niet aan de orde omdat zij in hoger beroep geen proceshandelingen heeft verricht. Het hof stelt de kosten aan de kant van de curator tot op vandaag als volgt vast:
- griffierecht
5.61
- salaris advocaat
23.787
(4,5 punten × € 5.286)
Totaal
29.397
5.38.
Ten aanzien van de (niet beoordeelde) grieven die zien op de vorderingen van [bedrijven 1 & 2] op [appellant 5] zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis, met uitzondering van het dictum onder 6.5 en 6.6;
6.2.
veroordeelt Mijn Hoek, Goldvalentin en Niewiemans in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op vandaag aan de kant van de curator vastgesteld op € 29.397;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.M. de Winter, Y. Steeg-Tijms en E.C. Oosterbaan en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.