ECLI:NL:GHAMS:2024:411

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.308.303/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst inzake planschade-advisering en de vraag naar beloning van de adviseur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Nedralux B.V. en twee geïntimeerden over de uitleg van een overeenkomst inzake planschade-advisering. Nedralux, die de vordering van de adviseur heeft overgenomen, vorderde betaling van een percentage van de schadevergoeding die de gemeente aan de geïntimeerden had toegekend. De rechtbank had eerder de vorderingen van Nedralux afgewezen, omdat de overeengekomen uitkering in geld niet was gerealiseerd en de adviseur geen recht had op beloning bij schadevergoeding in natura.

De zaak begon met een overeenkomst tussen de geïntimeerden en de adviseur, waarbij de adviseur recht had op een beloning op basis van 'no cure no pay'. De adviseur had werkzaamheden verricht om planschade te claimen, maar de gemeente had uiteindelijk gekozen voor schadevergoeding in natura. Het hof oordeelde dat de adviseur geen recht had op beloning, omdat de overeenkomst niet voorzag in een situatie waarin de gemeente schadevergoeding in natura zou toekennen. Het hof bevestigde dat de geïntimeerden niet onrechtmatig hadden gehandeld door geen omgevingsvergunning aan te vragen, aangezien dit niet verplicht was volgens de overeenkomst.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Nedralux in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in overeenkomsten en de bescherming van consumenten in dergelijke situaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.308.303/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/316129/HA ZA 21-266
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 februari 2024
inzake
NEDRALUX B.V.,
gevestigd te Weert,
appellante,
advocaat: mr. S. Hartog te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde 1] ,
en
[geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.A. le Belle te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Nedralux en [geïntimeerden] genoemd.
Nedralux is bij dagvaarding van 9 maart 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2021, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Nedralux als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden. Bij exploot van 17 maart 2022 hebben [geïntimeerden] de aangezegde rechtsdag vervroegd.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie;
- akte uitlating producties van Nedralux.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting van 16 januari 2024. Partijen werden daarbij bijgestaan door hun hiervoor genoemde advocaten. Mr. Hartog heeft zich bediend van spreekaantekeningen, die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Nedralux heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van Nedralux zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Nedralux in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief nakosten en met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.18 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. De juistheid van de vastgestelde feiten is in hoger beroep niet in geschil. Wel heeft Nedralux in de eerste grief geklaagd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft vermeld dat de onder 2.5 genoemde e-mail een antwoord was op een specifieke vraag van [geïntimeerden] Deze klacht is onterecht, want dat staat er wel. Grief 2 houdt in dat de rechtbank de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRS) te beperkt heeft geciteerd en met grief 3 betoogt Nedralux dat de rechtbank aan bepaalde feiten niet de juiste conclusies heeft verbonden. Met hetgeen Nedralux in dit verband heeft betoogd, zal het hof bij de beoordeling van de overige grieven rekening houden. Aan de juistheid van de vastgestelde feiten doen de grieven echter niet af. De door de rechtbank vastgestelde feiten dienen dus ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere onomstreden feiten zijn die feiten de volgende.
2.1
[geïntimeerden] zijn eigenaar van een perceel en de daarop gelegen woning in [plaats].
2.2
Op 29 oktober 2013 hebben [geïntimeerden] een ‘Overeenkomst planschade advisering’ (hierna: de overeenkomst) gesloten met [bedrijf], in de persoon van ing. [naam] (hierna: [naam]). In de door [naam] opgestelde overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.
De adviseur is gemachtigd en bevoegd, namens en door eigenaar, alle benodigde werkzaamheden uit te voeren.
De werkzaamheden bestaan uit: Het opstellen van de aanvraag tegemoetkoming planschade inclusief planologisch vergelijk en raming planschade, Het bijwonen van hoorzittingen, bijwonen taxatie, bijwonen bezichtiging, het voeren van de administratie en het onderhouden van de contacten met de gemeente en de door de gemeente aan te stellen externe adviseur en het voeren van de vereiste bezwaar en beroepsprocedures.
De werkzaamheden van de adviseur vinden plaats op basis van “no cure no pay” en op basis van de verdeling van 50% adviseur - 50% eigenaar van de werkelijke uitkering van de planschade door de gemeente [plaats] - nh.
(…)
Eerst na uitkering van de planschade door de gemeente, zal de rekening door de adviseur op basis van de overeengekomen verdeling 50/50 % worden ingediend. Deze zal terstond door de eigenaar worden betaald.
Uitgezonderd hiervan is de borgsom van euro 300,- die direct aan de gemeente is verschuldigd. Deze zal door eigenaar worden voldaan. Bij uitkering planschade zal deze door de gemeente worden terugbetaald aan de eigenaar.
2.3
[naam] heeft namens [geïntimeerden] op 3 november 2013 een verzoek om een tegemoetkoming in schade ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] (hierna: B&W respectievelijk de gemeente). [naam] heeft daarin gesteld dat [geïntimeerden] planschade lijden als gevolg van het in 2009 in werking getreden nieuwe bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan biedt namelijk niet de (bouw)mogelijkheden die bestonden onder het voorheen geldende uitbreidingsplan. [naam] heeft de te vergoeden planschade gesteld op € 1.405.060,=.
2.4
Op 11 juni 2014 hebben B&W het verzoek om planschade afgewezen. Op 27 november 2014 hebben B&W het door [geïntimeerden] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.5
Bij e-mail van 28 oktober 2015 heeft [naam] de vraag van [geïntimeerden] of verkoop van een stuk grond aan hun kinderen nog zin had, voor zover hier van belang, als volgt beantwoord:
Doordat het perceel is verkocht kan in het geval van planschade de schade niet meer aan de aanvragers (die de schade in 2009 hebben geleden) in natura worden gecompenseerd omdat dan de baten van dit herstel niet aan aanvragers toekomt. In dat geval dient het college de schade in geldelijke middelen aan aanvragers vergoeden.
(…)
In jullie zaak ligt er geen besluit van het college dat er sprake is van planschade. Dus staat niets het in de weg dat een perceel van 1000 m2 aan de kinderen kan worden “verkocht” en op een fiscaal aantrekkelijke wijze wordt overgedragen. (…)
Als vervolgens de schade wel wordt vastgesteld middels een planschadebesluit dan dient dit besluit uit te gaan van die nieuwe eigendomsverhoudingen. Dan kan de schade alleen in geldelijke middelen worden voldaan. (…)
Kortom: verkoop is de snelweg naar het ontvangen van de planschade in geld en de manier om fiscaal aantrekkelijk een deel van het bezit al aan de kinderne over te dragen.
2.6
Bij e-mail van 1 mei 2018 heeft [naam] [geïntimeerden] het volgende gevraagd:
(…) ik heb ff dingetjes voor je uitgezocht inzake de carport, binnenkort ff bijpraten?
2.7
Bij e-mail van 7 mei 2018 hebben [geïntimeerden] aan [naam] het volgende bericht:
Ik heb het met [geïntimeerde 1] gehad over de mogelijkheid een stukje grond op papier te verkopen. We zien af van die mogelijkheid en wachten de uitspraak af. Wat ons betreft is herstel ook prima. (…)
2.8
Het door [geïntimeerden] tegen het besluit van 27 november 2014 ingestelde beroep is door de rechtbank Noord-Holland bij uitspraak van 1 juni 2018 gegrond verklaard. Daarbij is het besluit van 27 november 2014 vernietigd en is B&W opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tegen deze uitspraak hebben [geïntimeerden] en B&W hoger beroep ingesteld.
2.9
Bij uitspraak van 18 december 2019 heeft de ABRS bepaald dat B&W aan [geïntimeerden] zal betalen een tegemoetkoming in planschade van € 305.500,=, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien [geïntimeerden] , om redenen die buiten hun macht liggen, geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om binnen twee jaren na die uitspraak een aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen om de onder het uitbreidingsplan bestaande en nu vervallen (bouw)mogelijkheden alsnog te realiseren, dan wel gedurende drie jaar na afgifte van de vergunning daarvan geen gebruik hebben kunnen maken. Daarnaast heeft de ABRS B&W onder meer veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van de in bezwaar, in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten.
2.1
B&W heeft de proceskosten en de door [geïntimeerden] betaalde borg van € 300,= op 25 februari 2020 uitgekeerd aan [naam]. [naam] heeft deze bedragen behouden.
2.11
Bij e-mail van 10 september 2020 hebben [geïntimeerden] aan [naam] het volgende bericht, voor zover hier van belang:
Maandag 7 september j.l. vonden wij aangetekende stukken in de brievenbus. (…)
We hebben sinds de uitspraak van de Raad van State nog geen actie ondernomen en geen contact gehad met de gemeente. Er is zoals je weet geen uitkering geweest van de planschade door de gemeente. De rekening zou volgens de overeenkomst pas gestuurd worden na uitkering van de planschade.
We beraden ons over hoe nu verder met de bouwplannen en houden je op de hoogte.
2.12
In een brief van 27 oktober 2020 heeft [naam] aan [geïntimeerden] naar aanleiding van hun gesprek op 9 oktober 2020 - voor zover hier van belang - het volgende geschreven:
Omdat er tussen het moment van de aanvraag en de definitieve beslechting van het dossier er onduidelijkheid bestaat over de te erkennen hoogte van de planschade is in onze overeenkomst er bewust voor gekozen om uit te gaan van “de werkelijke uitkering van de planschade”. Deze is dan dus niet gebaseerd op hetgeen in de aanvraag als schadebedrag was gesteld. In de voorliggende zaak leidt dit tot een zeer aanzienlijk voordeel voor jullie. Ook dat is “All in de game”.
[naam] heeft [geïntimeerden] daarnaast bericht dat hij [geïntimeerden] conform de overeenkomst een factuur heeft gestuurd van vijftig procent van de tegemoetkoming in planschade zoals door de ABRS is vastgesteld, zijnde een bedrag van € 152.450,=. Op dit bedrag is de door [geïntimeerden] betaalde borgsom van € 300,= in mindering gebracht.
2.13
Bij brief van dezelfde datum heeft [naam] [geïntimeerden] meegedeeld dat hij zijn vordering van € 152.450,= heeft gecedeerd aan Nedralux.
2.14
Bij e-mail van 27 november 2020 heeft Nedralux contact gezocht met [geïntimeerden] om een regeling te treffen over de door haar overgenomen vordering.
2.15
Op 1 april 2021 heeft Nedralux conservatoir beslag laten leggen op de woning van [geïntimeerden]
2.16
Op 12 april 2021 heeft Nedralux [geïntimeerden] een factuur toegezonden tot betaling van € 535.000,=, zijnde volgens Nedralux vijftig procent van de werkelijke uitkering van de planschade. [geïntimeerden] hebben deze factuur niet betaald.
2.17
[geïntimeerden] hebben binnen de in de uitspraak van de ABRS genoemde termijn van twee jaar geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend.

3.Beoordeling

De procedure in eerste aanleg
3.1
Nedralux heeft in eerste aanleg gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 535.000,=, althans € 174.136,14, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met rente;
subsidiair
II. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] gehouden zijn de vordering van Nedralux van € 535.000,=, althans € 174.136,14, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te voldoen op het moment dat [geïntimeerden] hun tegemoetkoming voor de door hen geleden planschade alsnog te gelde maken:
a. door alsnog een omgevingsvergunning te verkrijgen voor het realiseren van de (bouw) mogelijkheden (realiseren extra bouwkavel) zoals dit voor hen mogelijk was onder het uitbreidingsplan,
b. door het overgaan tot verkoop van hun percelen, dan wel
c. op een door de rechtbank te bepalen moment,
te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf het desbetreffende moment;
meer subsidiair
III. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] gehouden zijn, als de gemeente alsnog overgaat tot een geldelijke uitkering aan [geïntimeerden] op de grond dat “compensatie in natura niet mogelijk zal blijken om redenen gelegen buiten de macht van aanvragers”, vijftig procent van de door de gemeente aan hen uitgekeerde geldelijke uitkering voor de geleden planschade aan Nedralux te betalen, vermeerderd met de daarover door de gemeente aan [geïntimeerden] uitgekeerde wettelijke handelsrente, met rente;
uiterst subsidiair
IV. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] onrechtmatig handelen jegens Nedralux als zij de uitkering van de tegemoetkoming voor de planschade niet effectueren voor het verstrijken van de door de ABRS gestelde termijn van twee jaar na het onherroepelijk worden van het besluit tot uitkering van de tegemoetkoming voor de planschade, zijnde per 19 december 2021;
V. [geïntimeerden] te veroordelen alsdan tot vergoeding over te gaan van de daardoor door Nedralux geleden schade, bestaande uit een bedrag van € 535.000,=, althans € 174.136,14, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
in alle gevallen met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van € 5.384,50, althans € 2.786,03, althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
Nedralux heeft haar primaire vordering gebaseerd op nakoming van de overeenkomst, te weten betaling van vijftig procent van de werkelijk in natura uitgekeerde planschade in de vorm van teruggegeven bouwrechten, waarvan de waarde is getaxeerd op € 1.070.000,=, althans is te stellen op het door de ABRS voorwaardelijk toegekende bedrag. De subsidiaire vordering heeft Nedralux ingesteld voor het geval zou worden geoordeeld dat door de uitkering in natura nog geen werkelijke uitkering heeft plaatsgevonden en [geïntimeerden] nog niet gehouden zijn tot betaling. Voor andere resterende mogelijkheden - dat de gemeente alsnog overgaat tot een geldelijke uitkering omdat [geïntimeerden] om redenen die buiten hun macht liggen, geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om binnen twee jaren na de uitspraak van de ABRS een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen of dat [geïntimeerden] zelf afzien van het aanvragen van een omgevingsvergunning - heeft Nedralux de meer subsidiaire vordering respectievelijk de uiterst subsidiaire vorderingen ingesteld. Laatstgenoemde vorderingen zijn gebaseerd op onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] jegens Nedralux, waardoor zij schade lijdt.
3.3
[geïntimeerden] hebben betwist iets verschuldigd te zijn aan [naam], omdat de planschadeprocedure niet heeft geleid tot het door partijen beoogde resultaat, namelijk een geldelijke uitkering. De subsidiaire vordering en meer subsidiaire vordering slagen niet, omdat deze uitgaan van onzekere, toekomstige situaties waarvan niet vaststaat dat zij zich gaan voordoen. De uiterst subsidiaire vorderingen zijn evenmin toewijsbaar, omdat [geïntimeerden] niet jegens Nedralux verplicht zijn (of kunnen worden) om een omgevingsvergunning aan te vragen, aldus nog steeds [geïntimeerden]
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Nedralux integraal afgewezen. Zij heeft daartoe, zeer kort samengevat, het volgende overwogen. Partijen hebben een
no cure no payafspraak gemaakt en de afgesproken
cure, te weten een uitkering in geld, is niet bereikt. De rechtbank ziet geen grond om de gevolgen van de overeenkomst aan te passen vanwege de onvoorziene omstandigheid van het bereiken van een ander resultaat dan was voorzien. Door niet binnen de door de ABRS gestelde termijn van twee jaar een omgevingsvergunning aan te vragen hebben [geïntimeerden] ook niet onrechtmatig jegens Nedralux gehandeld.
De procedure in hoger beroep
3.5
Tegen de afwijzing van haar vorderingen en de gronden waarop die berust heeft Nedralux twintig grieven aangevoerd. De eerste drie zijn hiervoor al behandeld. De overige grieven lenen zich voor deels gezamenlijke behandeling.
Schending artikel 21 Rv?
3.6
Met grief 4 bestrijdt Nedralux de overweging van de rechtbank dat het aan haar is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat haar uitleg van de overeenkomst de juiste is. Volgens Nedralux hebben [geïntimeerden] in strijd gehandeld met de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting de feiten naar waarheid naar voren te brengen door essentiële informatie en stukken achter te houden en door tegen beter weten in te betwisten dat partijen ooit over de mogelijkheid van compensatie in natura hebben gesproken en te beweren dat zij [naam] vanaf het begin hebben laten weten dat zij hun terrein niet wilden bebouwen. Nedralux meent dat het hof om die reden bij wege van sanctie voorbij zou moeten gaan aan het verweer van [geïntimeerden] en zou moeten uitgaan van de juistheid van haar stellingen, zonder de mogelijkheid van tegenbewijs.
3.7
Met de achtergehouden essentiële informatie en stukken doelt Nedralux kennelijk op de onderhandelingen die [geïntimeerden] volgens Nedralux eind 2020 met de gemeente hebben gevoerd over (in de woorden van een interne e-mail van de gemeente) “de invulling van de aan hen toegezegde planschade in natura”. [geïntimeerden] hebben daar tegenover gesteld dat zij weliswaar - op aandringen van [naam] - een gesprek met de gemeente hebben gevoerd, maar dat verder tot niets heeft geleid, omdat zij geen bouwwerkzaamheden wilden verrichten, zodat daarover in dit geding niets was aan te voeren of in het geding was te brengen. De omstandigheid dat Nedralux het in het licht van de door haar in het geding gebrachte e-mails van de gemeente niet geloofwaardig acht dat het contact tussen de gemeente en [geïntimeerden] is doodgebloed, zoals Nedralux ter zitting heeft gesteld, acht het hof een onvoldoende (concrete) weerlegging van het verweer van [geïntimeerden] , mede gelet op hetgeen het hof hierna onder 3.9 overweegt. Aan bewijslevering op dit punt wordt reeds daarom niet toegekomen.
3.8
Ter onderbouwing van haar stelling dat [naam] en [geïntimeerden] , anders dan [geïntimeerden] in de conclusie van antwoord hebben aangevoerd, wel degelijk over de mogelijkheid van compensatie in natura hebben gesproken, heeft Nedralux verwezen naar de onder 2.5 vermelde e-mail van 28 oktober 2015, waaruit blijkt dat vergoeding in natura toen al aan de orde is gekomen. Hiermee miskent Nedralux echter de strekking van de opmerking van [geïntimeerden] onder 7 en onder 29 van de conclusie van antwoord. Het gaat daar erom dat niet over de mogelijkheid van een compensatie in natura is gesproken in het kader van het recht van [naam] op een beloning. Onder 29 van de conclusie van antwoord staat letterlijk: “Deze “werkelijke uitkering” zou een uitkering in geld zijn. Met [naam] is
in dit kader(cursivering hof) helemaal niet gesproken over de mogelijkheid van compensatie in natura”. Dat [naam]
in dit kadermet [geïntimeerden] wel over compensatie in natura heeft gesproken, is gesteld noch gebleken.
3.9
Ten slotte acht het hof wel aangetoond dat [geïntimeerden] met [naam] hebben gesproken over de mogelijkheid een carport te bouwen of een recreatieverblijf te maken met dakkapellen, aangezien [naam] hierover blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft verklaard. De onder 55 van de conclusie van antwoord opgenomen stelling dat [geïntimeerden] hun perceel niet willen bebouwen, splitsen of anderszins wijzigen en dat [naam] van meet af aan hebben laten weten, heeft blijkens de context ervan echter betrekking op veel verderstrekkende bouwplannen. Dat die stelling, aldus opgevat, in strijd is met de waarheid, is niet gebleken.
3.1
Al met al heeft Nedralux niet aangetoond dat [geïntimeerden] artikel 21 Rv hebben geschonden. Grief 4 faalt. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat Nedralux de juistheid van de door haar voorgestane uitleg van de overeenkomst moet stellen en zo nodig bewijzen.
Heeft Nedralux op grond van de overeenkomst recht op beloning?
3.11
Hierover gaan de grieven 5 tot en met 16. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de overeenkomst, in het bijzonder de woorden “de werkelijke uitkering van de planschade”. Volgens Nedralux is het (tijdelijke) herstel van de bouwrechten te beschouwen als een vorm van schadevergoeding in natura en daarmee als een werkelijke uitkering van de planschade. [geïntimeerden] bestrijden dit. Zij menen dat alleen een daadwerkelijke financiële tegemoetkoming van de zijde van de gemeente (een geldbedrag) [naam] aanspraak geeft op een beloning.
3.12
Bij de uitleg van een beding in een overeenkomst komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dit specifieke geval komt daarbij dat [geïntimeerden] consumenten zijn. Dit betekent dat de EG-richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten in deze zaak van toepassing is. Een richtlijnconforme uitleg van artikel 6:238 lid 2 BW brengt met zich dat bij twijfel over de uitleg van het beding, dat is opgesteld door de professionele partij [naam], de voor [geïntimeerden] meest gunstige uitleg moet prevaleren.
3.13
Hiervoor (onder 3.8) heeft het hof al overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat partijen (uiteraard: voordat tussen hen een geschil ontstond) ooit in verband met de aan [naam] toekomende vergoeding hebben gesproken over de mogelijkheid van een compensatie in natura. Dit geldt niet alleen voor de fase voorafgaand aan de contractsluiting, maar ook later in het traject, bijvoorbeeld nadat [geïntimeerden] op 7 mei 2018 hadden laten weten dat herstel wat hun betreft ook prima zou zijn. Ervan uitgaande dat daarover niet uitdrukkelijk is gesproken, is het hof van oordeel dat het op het eerste gezicht niet voor de hand ligt om een schadevergoeding in natura zoals hier aan de orde te vatten onder “werkelijke uitkering van planschade”. Er wordt immers niets “werkelijk” uitgekeerd, maar het schadetoebrengende besluit wordt in feite gedeeltelijk teruggedraaid, waardoor de planschade niet wordt vergoed, maar de gevolgen van het schadeveroorzakende feit (tijdelijk) worden weggenomen.
3.14
Het gebruik van de term “no cure no pay” in combinatie met de zinsnede “de werkelijke uitkering van planschade” is geschikt om bij consumenten zoals [geïntimeerden] de indruk te wekken dat hun een lot werd aangeboden in een loterij zonder nieten. Vijftig procent van een eventuele uitkering door de gemeente zouden zij mogen behouden en de rest ging naar [naam]. Als de uitkering nihil zou zijn, zouden [geïntimeerden] niets verschuldigd zijn. Voor de kosten van het hele schadevergoedingstraject zouden [geïntimeerden] per saldo dus nooit geld kwijt zijn (afgezien van € 300,= borg). [geïntimeerden] hebben niet hoeven begrijpen dat in geval er geen daadwerkelijke geldelijke vergoeding zou worden betaald door de gemeente zij toch verplicht zouden zijn tot het betalen van een (hoge) rekening. Dat een uitkering van planschade in natura geheel past in het stelsel van de Wet op de ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, moge zo zijn, maar leidt niet tot een andere uitleg van het beding tussen partijen. Gesteld noch gebleken is immers dat [naam] deze mogelijkheid met [geïntimeerden] in het kader van de afspraak over
no cure no payheeft besproken, hetgeen op de weg van [naam] als professionele partij had gelegen.
3.15
Nedralux heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat [geïntimeerden] toch hadden moeten begrijpen dat de door haar voorgestane uitleg van de overeenkomst zou gelden. Zo’n omstandigheid is in ieder geval niet het feit dat [naam] anders niet zou worden betaald voor zijn inspanningen. Dat risico is immers inherent aan een
no cure no payafspraak. Verder is weliswaar onduidelijk gebleven wie wie als eerste heeft benaderd, maar kan wel worden geconcludeerd dat [geïntimeerden] [naam] in ieder geval niet hebben benaderd omdat zij door het nieuwe bestemmingsplan werden gehinderd in de uitvoering van concrete bouwplannen. Het (tijdelijke) herstel van de bebouwingsmogelijkheden was in dit licht bezien dus niet de
curewaar [geïntimeerden] op uit waren. Dat [naam] dat ook wel wist blijkt uit zijn advies in de e-mail van 28 oktober 2015 om een deel van het terrein voor de vorm aan de kinderen van [geïntimeerden] te verkopen om maar te voorkomen dat herstel in natura zou plaatsvinden.
3.16
Nedralux heeft nog aangevoerd dat het feit dat de borg van € 300,= door de gemeente is terugbetaald, aantoont dat Nedralux aanspraak heeft op de beloning. Zoals in de overeenkomst staat, wordt die borg immers terugbetaald als tot uitkering van planschade wordt overgegaan en dat is precies de situatie waarin Nedralux ([naam]) aanspraak heeft op de beloning, aldus Nedralux. Dit argument gaat niet op. Dat meer dan zes jaar na het sluiten van de overeenkomst, op het moment dat de werkzaamheden van [naam] al (nagenoeg) waren voltooid, bleek dat de gemeente ook de borg terugbetaalt bij schadevergoeding in natura, kan niet toe- of afdoen aan de verwachtingen die partijen over en weer mochten hebben over de inhoud van de door hen aangegane verplichtingen.
3.17
Nedralux heeft verder nog aangevoerd dat uit het feit dat [geïntimeerden] na de uitspraak van de ABRS in gesprek zijn gegaan met de gemeente en daarbij zelfs een beroep hebben gedaan op de hun toegekende vergoeding in natura, blijkt dat het herstel van de bouwrechten voor hen wel degelijk waardevol was en een
curedie Nedralux als rechtsopvolger van [naam] aanspraak geeft op de beloning. Ook dit argument snijdt geen hout. Ook als die bouwrechten voor [geïntimeerden] van waarde waren - wat zij zelf ontkennen - hebben zij niet uit zichzelf hoeven begrijpen dat onder “werkelijke uitkering” ook het herstel van die bouwrechten viel.
3.18
Gelet op het genoemde vertrouwen dat [geïntimeerden] mochten hebben dat zij voor de werkzaamheden van [naam] nooit “uit eigen zak” zouden hoeven betalen (maar uit de zak van de gemeente), kan het ontbreken van een regeling voor de situatie dat de gemeente zou opteren voor vergoeding in natura, ook niet worden beschouwd als een leemte in de overeenkomst. Vanuit dat gerechtvaardigde vertrouwen geredeneerd is deze situatie een van de scenario’s waarmee [naam] rekening diende te houden waarin hij geen aanspraak zou kunnen maken op betaling voor zijn werkzaamheden. Nedralux heeft immers zelf aangevoerd dat de kans op een vergoeding in natura aanvankelijk weliswaar klein was, maar altijd aanwezig is geweest.
3.19
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat, waar vast staat dat de gemeente is overgegaan tot schadevergoeding in natura en ook vervolgens nooit een uitkering in geld heeft gedaan, op grond van de overeenkomst geen recht bestaat op beloning voor de werkzaamheden van [naam]. De grieven 5 tot en met 16 hebben geen succes.
Onvoorziene omstandigheden?
3.2
Met grief 17 bestrijdt Nedralux de overweging van de rechtbank dat er geen grond bestaat voor wijziging van de gevolgen van de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden. Ook deze grief faalt. Hiervoor is al overwogen dat de situatie dat de gemeente koos voor schadevergoeding in natura, wel degelijk in de overeenkomst is geregeld, namelijk aldus dat [naam] dan geen aanspraak zou hebben op een beloning. Hierop stuit het beroep op onvoorziene omstandigheden al dadelijk af. Maar zelfs als daarover anders zou moeten worden geoordeeld, is het beroep op artikel 6:258 BW niet succesvol, omdat de aard van de overeenkomst (een
no cure no payovereenkomst en tevens een consumentenovereenkomst) meebrengt dat de onvoorziene omstandigheid voor rekening van Nedralux moet blijven. [naam], die met de mogelijkheid van schadevergoeding in natura rekening had moeten houden, is immers degene die de overeenkomst heeft opgesteld en het gaat niet aan om consumenten vanwege een onoplettendheid van hun professionele wederpartij te belasten met een aanzienlijke betalingsverplichting waarmee zij geen rekening hebben hoeven houden.
Hebben [geïntimeerden] onrechtmatig gehandeld jegens [naam]?
3.21
In grief 19 en in de toelichting op grieven die in wezen over de uitleg van de overeenkomst gaan, heeft Nedralux aangevoerd dat [geïntimeerden] in strijd met de op hen rustende rechtsplicht hebben geweigerd de stappen te zetten die nodig waren om de gemeente te brengen tot het alsnog doen van een uitkering in geld, te beginnen met het indienen van een omgevingsvergunning of een verzoek tot bestemmingswijziging. Tot het kosteloos begeleiden van dit traject heeft [naam] zich bereid verklaard, aldus Nedralux. Door te weigeren daarin mee te gaan zouden [geïntimeerden] jegens [naam] onrechtmatig hebben gehandeld.
3.22
Nog daargelaten dat uit de overgelegde bewijsstukken niet is gebleken dat [naam] ooit heeft aangeboden [geïntimeerden] in dit traject kosteloos bij te staan, is het hof van oordeel dat [geïntimeerden] op grond van de overeenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid jegens [naam] en Nedralux niet verplicht waren een aanvraag omgevingsvergunning bij de gemeente in te dienen of een verzoek tot bestemmingswijziging. Het indienen daarvan valt buiten de reikwijdte van de overeenkomst. [geïntimeerden] hebben uitgelegd dat een carport niet meer nodig was nadat een overlastgevende den was geveld en dat ook de plannen voor het bijgebouw nooit verder zijn uitgewerkt. Het gaat te ver van [geïntimeerden] te eisen dat zij bouwplannen waaraan zij geen behoefte (meer) hadden, zouden doorzetten, opdat daarmee langs indirecte weg nog een uitkering in geld kon worden binnengehaald, op de helft waarvan Nedralux dan aanspraak zou kunnen maken. Als [naam] had gewild dat een dergelijke verplichting op [geïntimeerden] zou rusten, had hij die in de overeenkomst moeten opnemen. Om die reden kan [geïntimeerden] ook niet worden verweten de inwerkingtreding van de voorwaarde waaronder [naam] aanspraak zou hebben op een beloning, te hebben belet (vgl. artikel 6:23 BW).
Bewijsaanbod
3.23
Nedralux heeft geen (voldoende concrete) stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing. Haar bewijsaanbod wordt gepasseerd.
Slotsom en kosten
3.24
De hiervoor behandelde grieven kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. De grieven 18 en 20 hebben geen zelfstandige betekenis. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij dient Nedralux de kosten van het hoger beroep te dragen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Nedralux in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 1.911,18 aan verschotten en € 10.572,= voor salaris en € 178,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.C.W. Rang, mr. E.J. Bellaart en mr. M.A.J.G. Janssen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.