ECLI:NL:GHAMS:2024:401

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.330.300/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toewijzing van een woning en de geldelijke afspraken tussen partijen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellante tegen een tussenvonnis en eindvonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De kantonrechter had geoordeeld dat er een overeenkomst bestond tussen appellante en geïntimeerde met betrekking tot de toewijzing van een woning. Geïntimeerde had in de periode van 27 juli 2020 tot 12 januari 2021 een bedrag van € 17.000,00 in deelbetalingen op de rekening van appellante gestort, wat volgens de kantonrechter een duidelijke aanwijzing was dat er afspraken waren gemaakt over de woning. Appellante betwistte deze overeenkomst en stelde dat de betalingen verband hielden met een andere overeenkomst met een derde partij, maar het hof oordeelde dat appellante deze betwisting onvoldoende had onderbouwd.

Het hof bevestigde het oordeel van de kantonrechter dat appellante niet had aangetoond dat er een andere overeenkomst bestond en dat de betalingen van geïntimeerde aan haar een duidelijke aanwijzing vormden voor de gemaakte afspraken. Het hof oordeelde dat appellante in hoger beroep niet voldoende bewijs had geleverd om haar verweer te ondersteunen. De grieven van appellante werden verworpen en het hof bekrachtigde het bestreden vonnis, waarbij appellante werd veroordeeld tot betaling van € 17.600,00 aan geïntimeerde, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.330.300/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10144774/ CV EXPL 22-13266
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 februari 2024
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. R. Jethoe te Almere,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 20 juli 2023 in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van 30 december 2022 en het eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 21 april 2023, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellante] als gedaagde.
[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. Tegen hem is ter rolle van 1 augustus 2023 verstek verleend.
[appellante] heeft een memorie van grieven ingediend.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] ter uitvoering van – naar het hof begrijpt – het bestreden eindvonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden eindvonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Met
grief Ikomt [appellante] op tegen deze feitenvaststelling, waarmee het hof in het hiernavolgende rekening zal houden.
2.1
[geïntimeerde] en [appellante] hebben elkaar voor het eerst ontmoet tijdens een feest van een gezamenlijk familielid in [plaats] in maart 2020. [appellante] heeft een halfbroer, [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2
In de periode vanaf 27 juli 2020 tot 12 januari 2021 heeft [geïntimeerde] met éénentwintig deelbetalingen ten minste een bedrag van € 17.000,00 op de bankrekening van [appellante] gestort. Negentien van deze betalingen bevatten geen betalingskenmerk. Een betaling van € 500,00 op 27 juli 2020 heeft als betalingskenmerk: ‘
Nog te goed 195 eu ro’; en een betaling van 22 december 2020 van € 250,00 heeft als kenmerk: ‘
autogeld’.
2.3
Bij brief van 21 februari 2022 heeft mr. [naam 2] , jurist, namens [geïntimeerde] de advocaat van [appellante] verzocht c.q. gesommeerd het ertoe te leiden dat [appellante] binnen veertien dagen een bedrag van € 19.825,00 aan [geïntimeerde] betaalt.
2.4
[appellante] heeft niet aan de sommatie voldaan.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] , na eisvermindering – samengevat – ontbinding van de overeenkomst tussen partijen gevorderd en betaling van € 17.600,00 te vermeerderen met wettelijke rente alsmede betaling van een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.177,63 inclusief btw. [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij met [appellante] is overeengekomen dat zij tegen betaling ervoor zou zorgdragen dat [geïntimeerde] een koopwoning zou kunnen uitkiezen van het woningbouwproject [X] in [plaats] . Er is geen woning aan [geïntimeerde] toegewezen en omdat alle woningen aan anderen zijn verkocht is dat blijvend onmogelijk. [appellante] heeft de vordering van [geïntimeerde] betwist en gesteld dat [geïntimeerde] een overeenkomst heeft gesloten met [naam 1] .
3.2
De kantonrechter heeft – samengevat – geoordeeld dat [geïntimeerde] moet stellen en – bij voldoende gemotiveerde betwisting door [appellante] – moet bewijzen dat hij de overeenkomst heeft gesloten met [appellante] . [appellante] heeft niet betwist dat [geïntimeerde] het geld op haar rekening heeft gestort om in aanmerking te komen voor toewijzing van een woning. In deze betalingen ligt een duidelijke aanwijzing dat [geïntimeerde] hierover afspraken heeft gemaakt met [appellante] . Voor het verweer van [appellante] , dat [geïntimeerde] deze betalingen heeft verricht ter uitvoering van een overeenkomst tussen hem en [naam 1] bestaat geen enkele aanwijzing. [appellante] heeft niet onderbouwd dat er een overeenkomst bestaat tussen [geïntimeerde] en [naam 1] en er is ook geen aanwijzing dat [geïntimeerde] en [naam 1] elkaar ooit hebben ontmoet. Hetgeen door [geïntimeerde] is gesteld is in het licht van de ongemotiveerde betwisting door [appellante] voor de kantonrechter voldoende grond om aan te nemen dat sprake is van een overeenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellante] . [appellante] heeft niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat zij een prestatie aan [geïntimeerde] heeft geleverd. Zij kan er niet (meer) voor zorgen dat [geïntimeerde] een woning zal worden toegewezen. Dit betekent dat het beroep op ontbinding van de overeenkomst door [geïntimeerde] gegrond is, aldus steeds de kantonrechter. De kantonrechter heeft bij het bestreden eindvonnis de ontbinding uitgesproken en [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 17.600,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na het bestreden eindvonnis. Daarnaast is [appellante] in de proceskosten van [geïntimeerde] veroordeeld van € 1.610,03, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.4
Bij de appeldagvaarding en de memorie van grieven heeft [appellante] vernietiging gevorderd van het tussenvonnis van 30 december 2022 en het eindvonnis van 21 april 2023. Het hof gaat er evenwel van uit dat het onderhavige hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het eindvonnis (hierna: het bestreden vonnis) omdat tegen het tussenvonnis geen grieven zijn geformuleerd.
3.5
Met
grief IIkomt [appellante] op tegen de omschrijving van de vordering van [geïntimeerde] . Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] geen ontbinding gevorderd, maar een verklaring voor recht dat de volgens hem gesloten overeenkomst ‘wordt ontbonden’. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] de eis niet ex artikel 130 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schriftelijk gewijzigd waardoor de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat er ontbinding is gevorderd en die vordering heeft toegewezen. De grief faalt. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de vorderingen en stellingen van [geïntimeerde] welwillend heeft gelezen. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] zo opgevat dat bedoeld werd de overeenkomst te ontbinden. Een eiswijziging ex artikel 130 Rv was daartoe niet aangewezen.
3.6
Met
grief III(in combinatie met grief I),
grief IV,
grief Ven
grief VIkomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij niet heeft betwist dat [geïntimeerde] het geld op haar rekening heeft gestort om in aanmerking te komen voor toewijzing van een woning. Volgens [appellante] volgt die betwisting uit haar stelling dat zij achteraf van [geïntimeerde] en [naam 1] heeft begrepen dat [geïntimeerde] via [naam 1] een woning in [plaats] zou kopen, waarvoor [geïntimeerde] aan [naam 1] een voor [appellante] onbekend geldbedrag moest betalen. Omdat de bankrekening van [naam 1] tijdelijk was geblokkeerd heeft hij aan [appellante] gevraagd of de betaling via haar bankrekening kon lopen, hetgeen [appellante] heeft toegestaan. [appellante] moest vervolgens de door [geïntimeerde] overgemaakte gelden pinnen en aan [naam 1] geven. Uit de omschrijvingen bij de betalingen van [geïntimeerde] kan op geen enkele wijze worden opgemaakt dat deze bedoeld waren voor toewijzing van een woning, aldus nog steeds [appellante] . De grieven falen. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat in de betalingen van [geïntimeerde] aan [appellante] een duidelijke aanwijzing ligt dat [geïntimeerde] hierover afspraken heeft gemaakt met [appellante] en maakt dat oordeel tot het zijne. Het enkele gegeven dat [geïntimeerde] aan twee van de betalingen een omschrijving heeft gegeven die niet met een woning te maken heeft, doet aan deze aanwijzing niet af. Ook in hoger beroep heeft [appellante] de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst onvoldoende gemotiveerd betwist. Het had op de weg van [appellante] gelegen om in hoger beroep stukken of verklaringen te overleggen die haar verweer zouden ondersteunen, maar dat heeft zij nagelaten. Anders dan [appellante] heeft betoogd, wordt met dit oordeel de bewijslast niet omgekeerd.
3.7
Slotsom is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] heeft geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, zodat haar bewijsaanbod daarom wordt gepasseerd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, M.L.D. Akkaya en R.L. de Graaff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.