Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief Ikomt [appellante] op tegen deze feitenvaststelling, waarmee het hof in het hiernavolgende rekening zal houden.
Nog te goed 195 eu ro’; en een betaling van 22 december 2020 van € 250,00 heeft als kenmerk: ‘
autogeld’.
3.Beoordeling
grief IIkomt [appellante] op tegen de omschrijving van de vordering van [geïntimeerde] . Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] geen ontbinding gevorderd, maar een verklaring voor recht dat de volgens hem gesloten overeenkomst ‘wordt ontbonden’. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] de eis niet ex artikel 130 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schriftelijk gewijzigd waardoor de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat er ontbinding is gevorderd en die vordering heeft toegewezen. De grief faalt. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de vorderingen en stellingen van [geïntimeerde] welwillend heeft gelezen. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] zo opgevat dat bedoeld werd de overeenkomst te ontbinden. Een eiswijziging ex artikel 130 Rv was daartoe niet aangewezen.
grief III(in combinatie met grief I),
grief IV,
grief Ven
grief VIkomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij niet heeft betwist dat [geïntimeerde] het geld op haar rekening heeft gestort om in aanmerking te komen voor toewijzing van een woning. Volgens [appellante] volgt die betwisting uit haar stelling dat zij achteraf van [geïntimeerde] en [naam 1] heeft begrepen dat [geïntimeerde] via [naam 1] een woning in [plaats] zou kopen, waarvoor [geïntimeerde] aan [naam 1] een voor [appellante] onbekend geldbedrag moest betalen. Omdat de bankrekening van [naam 1] tijdelijk was geblokkeerd heeft hij aan [appellante] gevraagd of de betaling via haar bankrekening kon lopen, hetgeen [appellante] heeft toegestaan. [appellante] moest vervolgens de door [geïntimeerde] overgemaakte gelden pinnen en aan [naam 1] geven. Uit de omschrijvingen bij de betalingen van [geïntimeerde] kan op geen enkele wijze worden opgemaakt dat deze bedoeld waren voor toewijzing van een woning, aldus nog steeds [appellante] . De grieven falen. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat in de betalingen van [geïntimeerde] aan [appellante] een duidelijke aanwijzing ligt dat [geïntimeerde] hierover afspraken heeft gemaakt met [appellante] en maakt dat oordeel tot het zijne. Het enkele gegeven dat [geïntimeerde] aan twee van de betalingen een omschrijving heeft gegeven die niet met een woning te maken heeft, doet aan deze aanwijzing niet af. Ook in hoger beroep heeft [appellante] de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst onvoldoende gemotiveerd betwist. Het had op de weg van [appellante] gelegen om in hoger beroep stukken of verklaringen te overleggen die haar verweer zouden ondersteunen, maar dat heeft zij nagelaten. Anders dan [appellante] heeft betoogd, wordt met dit oordeel de bewijslast niet omgekeerd.