ECLI:NL:GHAMS:2024:400

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.330.306/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzending van een beslissing op bezwaar door de gemeente in een executiegeschil

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, staat de vraag centraal of de gemeente Amsterdam een beslissing op bezwaar tijdig heeft verzonden aan de appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat de gemeente de beslissing op bezwaar twee dagen na het verstrijken van de beslistermijn had verzonden. Het hof bevestigt dit oordeel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.E. Polet, had bezwaar gemaakt tegen de verlening van een exploitatie- en omgevingsvergunning aan MacDonald’s Nederland B.V. De gemeente had de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd, maar de appellant betwistte de ontvangst van de uiteindelijke beslissing op bezwaar. Het hof oordeelt dat de gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beslissing op bezwaar op 29 september 2022 is verzonden, maar dat dit te laat was, waardoor slechts een beperkte dwangsom van € 500,- is verbeurd. De grieven van de appellant worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de proceskosten voor de appellant komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.330.306/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/733713/JG ZA 23-402
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 februari 2024
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.E. Polet te Zoetermeer,
tegen
GEMEENTE AMSTERDAM,zetelend te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en de gemeente genoemd.

1.1. De zaak in het kort

In dit executiegeding is de centrale vraag of voldoende aannemelijk is dat de gemeente een beslissing op bezwaar aan [appellant] heeft verzonden, twee dagen na het einde van de beslistermijn. De voorzieningenrechter oordeelde eerder dat dit het geval is. Ook het hof komt tot dit oordeel.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 17 juli 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter). Het vonnis is gewezen op 20 juni 2023 tussen de gemeente als eiseres en [appellant] als gedaagde, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer.
De dagvaarding bevat de grieven.
Op de eerstdienende dag heeft [appellant] geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding.
De gemeente heeft daarna een memorie van antwoord ingediend, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, met veroordeling van de gemeente tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan de gemeente heeft voldaan, vermeerderd met rente, en met beslissing over de proceskosten, waaronder de nakosten.
De gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van dit vonnis, met beslissing over de proceskosten, waaronder de nakosten, met rente.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2. de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof als uitgangspunt. Die feiten zijn de volgende.
3.1
Het college van Burgemeester en Wethouders (B&W) van de gemeente heeft op 16 december 2020 een exploitatievergunning en een omgevingsvergunning verleend aan MacDonald’s Nederland B.V. voor het openen van een restaurant aan de Gustav Mahlerlaan 27 te Amsterdam. Bij brief van 27 januari 2021 heeft [appellant] (die advocaat is) via zijn rechtsbijstandsverzekeraar DAS een pro forma bezwaarschrift ingediend tegen de verlening van beide vergunningen.
3.2
De gemeente heeft de ontvangst van het bezwaarschrift per e-mail bevestigd aan de jurist van DAS. Die heeft op 4 februari 2021 geantwoord, met [appellant] in de cc op het adres [e-mailadres] , dat zij de belangen van [appellant] niet langer behartigde en dat eventuele verdere correspondentie rechtstreeks aan [appellant] kan worden toegezonden.
3.3
Bij per post verzonden brief van 11 februari 2021 heeft [appellant] de gronden voor zijn bezwaar aan de gemeente gezonden. In die brief staat bij zijn adresgegevens ook zijn e-mailadres vermeld zoals hiervoor genoemd onder 3.2.
3.4
Op 18 februari 2021 heeft [appellant] zijn hiervoor bedoeld aanvullend bezwaarschrift voor de zekerheid ook per e-mail aan de gemeente gestuurd, omdat hij hiervan nog geen ontvangstbevestiging had ontvangen. In de e-mail van [appellant] aan de gemeente is zijn e-mailadres als volgt weergegeven: ‘ [appellant] < [e-mailadres] >. De gemeente heeft hem op diezelfde datum per e-mail, met als adres [e-mailadres] , geantwoord dat de aanvullende gronden per post nog niet waren ontvangen, maar via de mail wel, en dat de stukken waren toegevoegd aan het dossier.
3.5
Bij e-mail van 5 maart 2021 heeft de gemeente aan [appellant] en andere indieners van een bezwaarschrift een uitnodiging voor een (digitale) hoorzitting op 25 maart 2021 gestuurd. De e-mail is onder meer gericht aan [e-mailadres] .
3.6
Bij e-mail van 12 april 2021, verzonden vanaf het adres [e-mailadres] , heeft [appellant] B&W in gebreke gesteld omdat niet binnen de wettelijke termijn op zijn bezwaarschrift was beslist en gesommeerd om binnen twee weken een beslissing te nemen, bij gebreke waarvan dwangsommen zouden worden verbeurd.
3.7
Op 10 augustus 2021 heeft de gemeente per e-mail, geadresseerd aan [e-mailadres] , aan [appellant] geschreven dat er nog geen besluit bekend is inzake het bezwaar van [appellant] tegen de exploitatievergunning. Op diezelfde datum heeft [appellant] vanaf het e-mailadres [e-mailadres] aan de gemeente geantwoord dat hij reeds op 12 april 2021 een ingebrekestelling heeft verzonden.
3.8
Op 8 september 2021 heeft [appellant] bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift. Bij uitspraak van 14 januari 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en vastgesteld dat B&W in totaal € 1.442,- aan dwangsommen had verbeurd.
3.9
Op 18 maart 2022 heeft de rechtbank op verzoek van [appellant] haar uitspraak van 14 januari 2022 verbeterd omdat zij verzuimd had een nadere termijn op te nemen waarbinnen alsnog zou moeten worden beslist. Zij heeft die termijn vastgesteld op veertien dagen na de dag van verzending van de uitspraak en bepaald dat B&W een dwangsom van € 100,- per dag zou verbeuren, met een maximum van € 15.000,- voor iedere dag dat de beslistermijn zou worden overschreden. Ook deze termijn heeft B&W niet gehaald en de in dit verband verbeurde dwangsommen zijn (vermeerderd met de proceskosten) inmiddels aan [appellant] overgemaakt.
3.1
Op 3 augustus 2022 heeft [appellant] opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. De gemeente heeft in die procedure verweer gevoerd. Dat komt er kort gezegd op neer dat naast [appellant] nog 65 anderen bezwaar hadden gemaakt tegen de verlening van beide vergunningen, welke bezwaren gelijktijdig worden behandeld, en dat die bezwaren omvangrijk en deels juridisch complex waren, waardoor het opvragen van aanvullende informatie en twee aanvullende schriftelijke rondes voor hoor en wederhoor noodzakelijk waren. Het besluit was volgens de gemeente in de afrondende fase, getracht werd dat binnen twee tot vier weken gereed te hebben.
3.11
Bij uitspraak van 13 september 2022 (hierna: de uitspraak van 13 september 2022) heeft de rechtbank B&W opgedragen om binnen veertien dagen na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op het bezwaar bekend te maken met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Aan die veroordeling heeft de rechtbank een dwangsom verbonden van € 250,- per dag waarmee de gestelde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De uitspraak is nog diezelfde dag aan de gemeente verzonden.
3.12
Bij de stukken die door de gemeente zijn overgelegd in deze procedure bevinden zich onder meer:
- een beslissing op bezwaar van de gemeente, gedateerd 29 september 2022 en gericht aan [appellant] op zijn e-mailadres [e-mailadres] , waarin diens bezwaren gedeeltelijk gegrond zijn verklaard en het primaire besluit in stand is gehouden en aangevuld zoals beschreven in het meegestuurde advies van de bezwaarschriftencommissie;
- de begeleidende e-mail van de gemeente aan [appellant] (met het adres weergegeven als “ [appellant] ”).
3.13
Bij exploot van 2 maart 2023 heeft deurwaarderskantoor Lawpoint in opdracht van [appellant] de grosse van de uitspraak van 13 september 2022 aan B&W betekend, aangezegd dat de maximale dwangsom van € 37.500,00 was verbeurd omdat nog steeds geen beslissing op het bezwaarschrift was genomen, en B&W bevolen om binnen twee dagen het totaal verschuldigde bedrag van € 37.800,20 aan hem te betalen, bij gebreke waarvan beslaglegging is aangezegd.
3.14
De gemeente heeft Lawpoint per e-mail van 2 maart 2023 geantwoord dat de beslissing op bezwaar al op 29 september 2022 was verzonden.
3.15
In een e-mail van 3 maart 2023, verzonden vanaf het adres info@advocatenkantoorzuid.nl, heeft [appellant] aan de gemeente geschreven dat hij de beslissing op bezwaar nooit heeft ontvangen en het opvallend te vinden dat de beslissing niet per (aangetekende) post aan hem is gestuurd. In deze brief schrijft hij verder dat uit het feit dat hij geen beroep heeft ingesteld, blijkt dat de beslissing op bezwaar hem niet heeft bereikt. Hij heeft de gemeente verzocht gehoor te geven aan het verzoek tot betaling van € 37.800,20 en executoriale maatregelen aangekondigd indien betaling zou uitblijven.
3.16
De gemeente heeft niet aan het betalingsverzoek voldaan. Op 20 april 2023 heeft [appellant] via een ander deurwaarderskantoor, [bedrijf] , executoriaal beslag laten leggen op twee bankrekeningen van de gemeente. Het exploot van beslaglegging is op 1 mei 2023 aan de gemeente overbetekend.
3.17
Bij brief van 3 mei 2023 heeft de gemeente [bedrijf] gesommeerd de beslagen op te heffen op twee gronden: (1) de tegoeden op de bankrekeningen zijn bestemd voor de openbare dienst en mogen op grond van artikel 436 Rv niet worden beslagen, en (2) er moet eerst een executiegeschil worden gevoerd in een situatie als deze.
3.18
Deurwaarder [naam] heeft in reactie even pas op de plaats gemaakt voor overleg met zijn cliënt, omdat de brief van de gemeente van 3 mei 2023 hem niet bekend was. Hij heeft het beslag opgeheven, maar op 8 mei 2023 laten weten van mening te zijn dat de dwangsom toch kan worden geëxecuteerd.

4.BeoordelingDe procedure in eerste aanleg4.1 Bij de inleidende dagvaarding heeft de gemeente gevorderd [appellant] te verbieden de uitspraak van 13 september 2022 ten uitvoer te leggen, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, waaronder de nakosten. Zij heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat het treffen van verdere executiemaatregelen jegens de gemeente onrechtmatig is. In dit verband heeft de gemeente onder meer aangevoerd dat zij op 29 september 2022 aan deze uitspraak heeft voldaan en dat de overschrijding met slechts twee dagen betekent dat er een dwangsom van (slechts) € 500,00 is verbeurd.4.2 De voorzieningenrechter heeft de vordering van de gemeente toegewezen en aan [appellant] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, het verbod opgelegd om de uitspraak van 13 september 2022 ten uitvoer te leggen. Hij heeft voorlopig geoordeeld dat al met al aannemelijk is dat de gemeente de beslissing op bezwaar op 29 september 2022, twee dagen te laat, aan [appellant] heeft gestuurd. De gemeente heeft dan ook niet meer dan € 500,- aan dwangsommen verbeurd.Door de uitspraak van 13 september 2022 ten uitvoer te leggen voor het maximum aan dwangsommen maakt [appellant] dan ook misbruik van zijn executiebevoegdheid. Dat biedt voldoende grond om de tenuitvoerlegging te verbieden, aldus de voorzieningenrechter.

De procedure in hoger beroep
4.3
Tegen de beslissing van de voorzieningenrechter heeft [appellant] twee grieven gericht. De grieven hebben geen succes. Dit oordeel berust op het volgende.
4.4 In dit executiegeschil gaat het om de vraag of tenuitvoerlegging door [appellant] van de uitspraak van 13 september 2022 misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW zou opleveren. Daartoe moet worden nagegaan of en wanneer de gemeente aan deze uitspraak heeft voldaan middels bekendmaking aan [appellant] van haar besluit op het bezwaar van [appellant] .
4.5 Voorop gesteld wordt dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een eigen stelsel kent inzake de bekendmaking van besluiten. Op grond hiervan wordt het beroep dat [appellant] in zijn grieven heeft gedaan op de ontvangsttheorie, gebaseerd op artikel 3:37 lid 3 BW, buiten beschouwing gelaten.
Op grond van de Awb geldt het volgende. De bekendmaking van een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht geschiedt door toezending of uitreiking aan hen van dit besluit (artikel 3:41 Awb). Een bericht kan ook langs elektronische weg worden verzonden als de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is (artikel 2:14 lid 1 Awb). Dit kan expliciet of impliciet.
[appellant] heeft zijn e-mailadres [e-mailadres] kenbaar gemaakt aan de gemeente en ook via dit adres meermaals gecorrespondeerd met de gemeente, namelijk op 18 februari 2021, 12 april 2021 en 10 augustus 2021. Op de brief met aanvullende gronden van 11 februari 2021 staat dit e-mailadres vermeld. [appellant] heeft de ingebrekestelling aan de gemeente van 18 februari 2021 vanaf dit e-mailadres verzonden. Hiermee heeft [appellant] dan ook kenbaar gemaakt dat hij langs voornoemd e-mailadres voldoende bereikbaar is.
De gemeente stelt op 29 september 2022 de beslissing op bezwaar aan dit e-mailadres te hebben verzonden. [appellant] betwist dit bericht te hebben ontvangen. Het ligt op de weg van de gemeente om de verzending aannemelijk te maken.
4.6
Uit hetgeen de gemeente hiertoe heeft aangevoerd leidt het hof het volgende af.
Allereerst is er de e-mail van de gemeente van 29 september 2022, gericht aan “ [appellant] ”, met als onderwerp “beslissing op bezwaar”. Deze e-mail bevat als bijlage de bedoelde beslissing op het bezwaarschrift. De geadresseerde in deze beslissing is “De heer [appellant] , [e-mailadres] ”.
De gemeente heeft ook al eerder via dit e-mailadres gecorrespondeerd met [appellant] . Op 18 februari 2021 heeft de gemeente via het adres [e-mailadres] aan [appellant] de goede ontvangst van zijn e-mail bevestigd. Op 5 maart 2021 heeft de gemeente een uitnodiging voor de hoorzitting inzake de exploitatievergunning aan hetzelfde adres verzonden. Op 10 augustus 2021 heeft de gemeente een e-mail aan dit adres gestuurd inzake de stand van zaken en de ingebrekestelling in verband met het bezwaar tegen de exploitatievergunning. Daarop heeft [appellant] nog diezelfde dag vanaf datzelfde adres geantwoord. De ontvangst van deze drie e-mailberichten en daarmee het gebruik van het juiste e-mailadres door de gemeente zijn niet betwist door [appellant] .
Gelet op deze opeenvolgende correspondentie van en naar het adres [e-mailadres] en de vermelding van dit e-mailadres in de kop van de beslissing op bezwaar, acht het hof het voldoende aannemelijk dat de gemeente voor de verzending van de beslissing op het bezwaarschrift datzelfde e-mailadres heeft gebruikt en niet opeens een ander e-mailadres is gaan gebruiken.. In dit verband heeft [appellant] nog naar voren gebracht dat de gemeente zich bediende van twee verschillende e-mailadressen en dat er dus geen bestendige lijn in haar communicatie was. De gemeente is dat andere e-mailadres echter pas gaan gebruiken na de verzending van de beslissing op bezwaar en ‘in reply’ op de door [appellant] op 3 maart 2023 vanaf dat andere e-mailadres (info@advocatenkantoorzuid.nl) aan de gemeente verzonden e-mail.
4.7 Verder heeft de gemeente toegelicht dat zij gebruik maakt van een automatiseringsprogramma “Octopus” dat e-mails na verzending opslaat op een G-schijf. Ter onderbouwing hiervan heeft zij in eerste aanleg al een aantal stukken overgelegd. In de eerste plaats een uitdraai van de verzonden e-mail van donderdag
29 september 2022. De header van deze e-mail luidt: “Verzonden: donderdag 29 september 2021 13:24 (…) beslissing op bezwaar (…) [appellant] pdf”. Daarnaast heeft de gemeente een schermafdruk van de G-schijf overgelegd waarop is te zien dat de
e-mail aan [appellant] met documentnaam EMAL0004.eml is opgeslagen. De daarbij geregistreerde tijd is 29 september 2022 13:23. Een medewerker van het Project Octopus Web heeft verklaard dat uit deze documenten volgt dat de e-mail inclusief bijlagen is verzonden aan [appellant] .
4.8
Al met al is ook het hof voorlopig van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de gemeente de beslissing op 29 september 2022 aan [appellant] heeft bekendgemaakt in de zin van artikel 3:41 Awb. Dat is twee dagen te laat, waarmee de gemeente in totaal (slechts) € 500,- aan dwangsommen heeft verbeurd en niet het door [appellant] gestelde bedrag van € 37.800,20.
Hiermee is er voldoende grond om het door de gemeente gevorderde verbod toe te wijzen. De grieven behoeven voor het overige geen behandeling.
Slotsom
4.9
Dit alles leidt ertoe dat de grieven falen en het vonnis zal worden bekrachtigd. De proceskosten van het hoger beroep komen ten laste van [appellant] .

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 2.175,- aan verschotten en € 1.571,- voor salaris en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, D. Kingma en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.