ECLI:NL:GHAMS:2024:395

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
23-002543-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking door financieel administrateur met een schade van ruim € 500.000

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een financieel administrateur, werd beschuldigd van verduistering van in totaal meer dan € 500.000,- die hij had verduisterd van verschillende opdrachtgevers. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 maanden, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar 16 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De verdachte had zich gedurende een periode van meer dan 2,5 jaar schuldig gemaakt aan herhaalde verduistering, waarbij hij het vertrouwen van zijn opdrachtgevers ernstig had geschaad. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 16 maanden geëist, en het hof heeft deze eis gevolgd. De beslissing om de gevangenisstraf te verlagen was ook gebaseerd op de lange duur van de procedure, die niet te wijten was aan de verdachte of zijn raadsman. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [BV] B.V., in overweging genomen, waarbij het hof de proceskosten heeft toegewezen. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting van 27 februari 2024.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002543-21
datum uitspraak: 27 februari 2024
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv.)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-180780-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw namens de verdachte naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de duur van de opgelegde gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof een nadere overweging zal opnemen ter zake van een in hoger beroep gevoerd verweer met betrekking tot de door de benadeelde partij [BV] B.V. gevorderde proceskosten.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, met aftrek van voorarrest. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van ruim 2,5 jaar herhaaldelijk schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen (in totaal ruim € 500.000,-) die hij uit hoofde van zijn werkzaamheden als ZZP-er (in de functie van financieel administrateur) voor meerdere opdrachtgevers onder zich had en waarover hij binnen zijn werk kon beschikken. Hierdoor heeft de verdachte de opdrachtgevers forse financiële schade toegebracht. Daarnaast heeft de verdachte in ernstige mate het vertrouwen van zijn opdrachtgevers, voor wie hij soms al vele jaren werkte, geschonden door de bewezenverklaarde feiten te plegen. Door aldus te handelen heeft de verdachte kennelijk slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niet bekommerd om de belangen van zijn opdrachtgevers. De verdachte is daarbij planmatig en geraffineerd te werk gegaan en is pas met het plegen van de feiten gestopt toen een medewerker van de bank argwaan kreeg en hij daardoor werd betrapt.
De ernst van de feiten, de duur van de periode waarin die zijn gepleegd en de hoogte van de schade rechtvaardigen op zichzelf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De LOVS-oriëntatiepunten, welke het hof bij haar oordeel betrekt, noemen als uitgangspunt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 tot 24 maanden, waar het fraude betreft met benadelingsbedragen in de categorie € 500.000,- tot € 1.000.000,-. Het hof heeft echter ook rekening te houden met het tijdsverloop sinds de feiten zijn gepleegd.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg maar ook in hoger beroep sprake is geweest van een schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De verdachte is op 2 juli 2018 in verzekering gesteld en de rechtbank heeft op 9 september 2021 vonnis gewezen. De verdachte heeft vervolgens op 14 september 2021 hoger beroep doen instellen, terwijl het hof pas op 27 februari 2024, ruim 2 jaar en 5 maanden later, arrest wijst. Nu de termijnoverschrijding niet is te wijten aan de ingewikkeldheid van de strafzaak of aan de invloed van de verdachte en/of diens raadsman op het procesverloop, ziet het hof aanleiding deze overschrijding te verdisconteren in de duur van de op te leggen gevangenisstraf. Waar een gevangenisstraf van 17 maanden passend en geboden zou zijn geweest, zal het hof om die reden een gevangenisstraf opleggen van 16 maanden met aftrek van voorarrest, zoals ook door de advocaat-generaal gevorderd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

Nadere overweging vordering benadeelde partij [BV] B.V.

Het hof gaat voorbij aan het verweer van de raadsvrouw van de verdachte ter zake van de door de benadeelde partij [BV] B.V. gevorderde proceskosten ter hoogte van € 874,00. Ter zitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij bevestigd dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Het hof acht dit ook aannemelijk, ook nu in eerste aanleg het slachtofferformulier is ingediend door haar advocaat, die daarop de gemaakte kosten heeft genoteerd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. W.S. Ludwig en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2024.
=========================================================================
[…]